‘Laten we het hebben over de problemen in plaats van over Geert Wilders”, zei Caroline van der Plas. „Ja,” zei Sven Kockelmann, „maar goed – híj benoemt die problemen.” Aan de bruine tafel van Café Kockelmann (WNL) keek Van der Plas haar gastheer uitdrukkingloos aan terwijl hij een een scherm vol verse Wilders-tweets liet zien, ditmaal over de rellen die Amsterdam een paar dagen tot wereldnieuws maakten. Maar Van der Plas was de hele uitzending al bezig „de problemen” te benoemen, in bewoordingen die weinig aan die van Wilders onderdeden.
Ze had gezegd: „Dit zijn jongens geweest, veelal van Marokkaanse of Noord-Afrikaanse afkomst, die het gewoon leuk vinden Joden in elkaar te slaan; die daar gewoon heel veel plezier aan beleven.” „Die afkomst weten we niet zeker”, had Kockelmann gezegd. „Ja jongens, kom, hier ga ik niet aan meedoen”, had Van der Plas geantwoord. „We moeten benoemen dat er mensen zijn die het fantastisch vinden om Joodse mensen in elkaar te slaan.” Misschien was dat in de ogen van Kockelmann nog niet polariserend genoeg geweest. De Benoemer des Vaderlands, dat blijft toch echt Wilders.
Van meerdere mensen hoorde ik dit weekend dat ze het nieuws over Amsterdam niet meer volgden. Mensen die gebruikelijk graag op de hoogte blijven; die kranten lezen en Nieuwsuur kijken. Ze trokken het niet. Dat kwam vanzelfsprekend door de gebeurtenissen zelf, maar óók door de manier waarop met name op tv en sociale media erover werd bericht. Er gingen ongeverifieerde beelden rond, het perspectief schoof heen en weer – en in talkshows als Café Kockelmann werd het vuurtje verder opgestookt. En waar vuur is, is Wilders. Hij hoefde nergens langs te gaan om toch onderdeel te zijn van menig praatprogramma.
Waar de klappen vallen
Maar voor wie afgelopen weekend de tv heeft uitgezet, is het wel zo aangenaam te weten dat er temidden alle tumult nog altijd gasten aan talkshowtafels schuiven die proberen de temperatuur wat omlaag om te brengen. „Wilders heeft er alleen maar belang bij om olie op het vuur te gooien”, zei filosoof en theatermaker Jaïr Stranders in Buitenhof (AVROTROS/BNNVARA). „Dat is waar hij al jarenlang mee bezig is: alle groepen in de samenleving wegzetten en tegen elkaar uitspelen.” Hij zag dat „het heel veel moeite kost om elkaar op te zoeken in het midden en niet mee te gaan in de framing. De groepen die daar het meest onder lijden zijn Joden, maar ook moslims. Je hebt dus twee groepen in de samenleving die in de hoek zitten waar voor hun gevoel de klappen vallen, en die worden tegen elkaar uitgespeeld. Dat moeten we inzien.”
En er zíjn mensen die dat inzien. Keren Hirsch, bijvoorbeeld, de Joods-Israëlische fractievoorzitter van de PvdA in Amsterdam-Zuid. In Dit is Tijs (EO) legde Tijs van den Brink haar voor: „Iemand als Geert Wilders zegt: ‘Het is gewoon de islam. Die hebben jullie geïmporteerd en daar komt het vandaan’. Wat zeg jij dan?” „Dat is echt onzin.” „Nou ja, onzin… het zijn meestal wel islamistische jongetjes”, meende Van den Brink. „Maar dat wil niet zeggen dat het ‘de islam’ is”, zei Hirsch. „Vroeger werden alle Joden over één kam geschoren, en dat liep niet heel goed af. Als we dat nu met andere groepen gaan doen – dat kan natuurlijk absoluut niet. Haat bestrijd je niet met haat.”
Lichtpuntjes zat. Maar wie het even niet kon opbrengen om die zelf uit de talkshows te filteren, kon zaterdagavond ook gewoon kijken wat de mannen van Even tot hier (BNNVARA) van alle onrust vonden. In de eerste aflevering van het nieuwe seizoen stonden ook zij stil bij de giftige tweets van Wilders, en bij hoe Dilan Yesilgöz dan weer tweette over de tweets van Wilders – enzovoorts. Lekker druk met elkaar. „Zó ontroerend”, vonden Niels van der Laan en Jeroen Woe. „Dat alle politici zó begaan waren met de slachtoffers.”
In het Van Gogh Museum in Amsterdam is vanaf deze donderdag het impressionistische schilderij Liggend meisje in het gras (1882) van Camille Pissarro te zien. Tegelijkertijd is een bijna gelijknamig boek gepresenteerd, Meisje in het gras. Dat boek vertelt de levensgeschiedenis van Jaap en Ellen van den Bergh, de Joodse eigenaars van het schilderij die zich in 1943 gedwongen zagen het te verkopen. Van de opbrengst betaalden ze de verzorging van hun twee dochtertjes in kinderpension De Viersprong in Driebergen, zelf waren ze in 1942 ondergedoken in Heemstede. Jaap en Ellen overleefden de oorlog, Rosemarie (1936-1944) en Marianne (1939-1944) werden verraden en zijn vermoord in Auschwitz.
Meisje in het gras is geschreven op verzoek van Suzan van den Bergh, in 1947 geboren als jongste zusje van Rosemarie en Marianne – die zij dus nooit heeft gekend. En daarmee is het boek, in combinatie met de tijdelijke bruikleen van het schilderij door Kunsthalle Bremen aan het Van Gogh Museum, een bijzondere vorm van restitutie van oorlogskunst. De erfgename had het schilderij wel terug willen hebben, maar maakte juridisch weinig kans. Een andere oplossing – veilen en de opbrengst verdelen tussen erfgename en museum – zou het schilderij mogelijk uit het publieke domein halen, wat ook niemand wilde. De uitkomst: Suzan van den Bergh vroeg als genoegdoening dat het verhaal van haar familie zou worden uitgezocht en verteld. „Ik zie dit boek als een eerbetoon aan mijn vader en moeder en mijn zussen. Het is het kleine beetje leven dat ik Rosemarie en Marianne nog kan inblazen”, zegt ze daarover in het boek.
Aangifte
Hoe het zo is gelopen, wordt in Meisje in het gras onder anderen uit de doeken gedaan door kunsthistoricus Rudi Ekkart. Eerder was hij voorzitter van de commissie-Ekkart, die onderzoek deed naar in de Tweede Wereldoorlog geroofde kunst. In het hoofdstuk ‘Het terugvinden van de Pissarro’ lees je dat het allemaal begon in 2016, met de vondst van de aangifte die Jaap van den Bergh op 14 november 1945 deed van de gedwongen verkoop van Le Repos, paysanne couchée dans l’herbe, de Franstalige titel van het werk.
Suzan van den Bergh vroeg als genoegdoening dat het verhaal van haar familie zou worden uitgezocht en verteld
Die aangifte deed hij bij de in juni 1945 speciaal voor verdwenen kunstwerken opgerichte Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK). Uit de aangifte: ‘Vroeger behoorend tot collectie Southam Canada, en door mij, J. v.d. Bergh, van de Fa. Wisseling te Amsterdam gekocht. (…) Genoemd stuk heb ik gedwongen moeten verkoopen om aan contanten te komen om te bestaan. Ben 4 jaar ondergedoken geweest.’
Dat Van den Berghs aangifte pas boven water kwam in 2016, had te maken met de digitalisering (vanaf 2015) van het onderzoek naar ongeveer 15.000 aangiftes van kunstwerken waar nooit een spoor van terug was gevonden. In dit geval: de Pissarro waarmee Jaap en Ellen van den Bergh hun dochtertjes hoopten te redden, viel buiten de regels die indertijd werden gehanteerd door de SNK. Alleen kunst die uit Nederland was weggevoerd naar Duitsland, kwam in aanmerking voor restitutie. Van den Bergh had Liggend meisje in het gras in 1943 verkocht aan een ondernemer uit Heemstede, Dirk Lijnzaad, die het op zijn beurt had doorverkocht aan een zekere dr. Hugo Oelze, een Duitse jurist uit Bremen die tot zijn overlijden in 1967 in Amsterdam woonde.
‘Betreffende het schilderij van Pissarro waarover U ons berichtte’, schreef de SNK in januari 1947 aan Jaap van den Bergh, ‘kan ik U thans mededeelen, dat dit stuk zich nog in Holland bevindt en wel als eigendom van den Heer Dr. Oelze, Heerengracht 623 te Amsterdam C. Daar het schilderij tijdens de bezetting niet naar Duitschland is geweest kan via de Stichting Nederlandsch Kunstbezit in deze zaak verder niets ondernomen worden.’ Hugo Oelze liet het schilderij bij zijn dood na aan de Kunsthalle in Bremen, zijn geboortestad. De Kunsthalle heeft later geprobeerd te achterhalen hoe Oelze aan het schilderij kwam, maar dat is niet gelukt.
Vergeefs
Wellicht dat Liggend meisje in het gras Jaap en Ellen van den Bergh in 1947 ook niet veel meer interesseerde, ze waren vooral bezig met de vergeefse zoektocht naar hun dochtertjes. In een opsporingsbericht dat ze hadden laten drukken kreeg Rosemarie, ‘roepnaam Itie’, als signalement: ‘Donkerblond haar, fel-blauwe oogen, iets lange rechte neus, boven voortanden iets naar binnen staand, hamerteentje, goed figuur, speelt piano.’ En Marianne, haar drie jaar jongere zusje: ‘Kastanje-bruin (rood) haar, blauwe oogen, boven voortanden iets naar binnen staand, hamerteentje, mooie handjes, dikker dan Itie.’
Het leverde niks op, net zomin als de affiches ‘Bekanntmachung, 50.000 Mark Belohnung’ met daarop foto’s van twee schattige meisjes in zomerjurkjes met strikken in hun haar, die ze in het Duits, Nederlands, Engels en Russisch lieten verspreiden in Berlijn. Er waren berichten van ooggetuigen uit het kamp, maar daar weigerden ze geloof aan te hechten. Uiteindelijk is het overlijden van Rosemarie en Marianne van den Bergh in 1951 ingeschreven in de Nederlandse Staatscourant.
Maar helemaal vergeten waren Jaap en Ellen van den Bergh het schilderij niet. Uit het boek: „In de jaren zestig woonde ik met mijn moeder in Amsterdam. Op zeker moment moest ze naar het ziekenhuis, ze was erg ziek en we wisten niet of ze er ooit weer uit zou komen”, vertelt Suzan. „Vlak voor haar vertrek keek Ellen de kamer nog eens rond en praatten we over de kunst die er hing. Toen vertelde ze over een schilderij van een meisje, een werk dat er niet meer was omdat het door de oorlog uit hun bezit was geraakt.”
De totstandkoming van Meisje in het gras is betaald door Kunsthalle Bremen en de Nederlandse Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De auteurs hebben uitgebreid historisch onderzoek gedaan, ook hebben ze gepraat met familie, vrienden en nazaten van oude buren. Jaap van den Bergh kwam uit een welgestelde familie van textielhandelaren in Oss, ook Ellen Elias kwam uit een familie van ondernemers met Joodse wortels. „Jaap en Ellen waren schatten van mensen en ik was heel vertrouwd met ze; we noemden ze al snel oom en tante”, herinnert zich in het boek een toenmalige buurjongen. Hij heeft nog gespeeld met Rosemarie, die vier maanden van leeftijd met hem verschilde. „Rosemarie was heel leuk, ik weet nog dat ze vaak vlechten droeg. Tante Ellen zei soms voor de grap: jullie moeten later maar met elkaar trouwen.”
En, lees je ook, Jaap en Ellen van den Bergh hielden van kunst, Jaap was al voor de oorlog bevriend met Willem Sandberg, de latere directeur van het Stedelijk Museum. Ook na de oorlog hing hun huis vol kunst, oudere zowel als hedendaagse: Johannes Bosboom, Karel Appel, Raoul Dufy. In 1948 waren ze naar de VS geëmigreerd met hun in 1947 geboren dochter Suzan, ‘Het meisje dat alles goed moest maken’ heet het aan haar gewijde hoofdstuk. Maar dat lukte niet: het huwelijk hield geen stand, het verdriet was te groot.
Nee, het is geen toeval. De Azerbeidzjaanse Bank Respublika krijgt een groene lening van de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO in dezelfde week dat in de Azerbeidzjaanse hoofdstad Bakoe de 29ste klimaattop van de Verenigde Naties plaatsvindt. Deze COP29 staat in het teken van de financiering van klimaatactie, vooral in ontwikkelingslanden, en dat grijpt FMO aan om een punt te maken over lokale banken.
FMO, opgericht in 1970 door de Nederlandse overheid en een aantal grootbanken, is actief als financier van ondernemingen en banken in ontwikkelingslanden. Veel landen hebben zo’n ontwikkelingsbank, die doorgaans bescheiden financiële doelen heeft maar wel winst moet maken.
Met de aankondiging van de lening aan Respublika probeert FMO de deelnemers aan COP29 — waaronder ook veel andere ontwikkelingsbanken — er ook op te wijzen dat bij klimaatfinanciering het probleem niet alleen het vinden van voldoende geld is. De uiteindelijke effectieve besteding is eveneens een moeilijkheid volgens FMO. Directeur Michael Jongeneel: „Er komen ongetwijfeld allemaal toezeggingen in Bakoe. Maar ons punt is: als dat geld er daadwerkelijk komt, zijn er dan wel projecten om te financieren? Mijn stellige antwoord is: nee. We moeten ervoor gaan zorgen dat er veel meer duurzame projecten van de grond komen die financierbaar zijn.”
Lokale investeringen zijn cruciaal om klimaatverandering tegen te gaan, of om met de gevolgen om te kunnen gaan
En dan komen wat FMO betreft ook lokale banken om de hoek kijken. Hun accountmanagers weten welke duurzame ondernemers kunnen uitbreiden of welke ondernemers bereid zijn om te beginnen met vergroening. De ontwikkelingsbank werkt in de meeste landen waar ze actief is al via lokale banken en denkt dat deze aanpak ook effectief is om klimaatverandering tegen te gaan.
„Het is naïef om te denken dat we de Sahara vol gaan leggen met zonnepanelen en alle oceanen gaan volbouwen met windmolens”, stelt Jongeneel tijdens een videogesprek met NRC, samen met expert duurzaam financieren Elies Fongers van FMO. „Lokale investeringen zijn cruciaal om klimaatverandering tegen te gaan, of om met de gevolgen om te kunnen gaan. En lokale banken hebben gewoon een beter netwerk en stevige lokale kennis om die lokale investeringen te doen.”
In het Westen is er veel druk op banken om lokale vestigingen juist te sluiten, omdat consumenten er minder gebruik van maken en de kosten hoog zijn.
Jongeneel: „De digitalisering die in Nederland plaatsvindt, vindt overal plaats. Die druk zien wij ook. Alleen in een heel beperkt aantal landen zie je dat het aantal bankvestigingen nog toeneemt. Maar dat betekent niet dat het lokale netwerk niet meer bestaat.
„Wij hebben als FMO ook niet zelf een kantoor in Azerbeidzjan. Ik sprak laatst met een bank uit Oezbekistan, die heeft helemaal geen kantorennetwerk, maar werkt met kleine standjes van twee bij twee meter in winkeltjes. Er zijn ook banken die het helemaal digitaal doen. Een duurzame bank als Triodos heeft ook geen lokale vestigingen. Uiteindelijk gaat het om lokale kennis van waar je kunt verduurzamen. Of dat nu met brommertjes gaat, met bankkantoren of helemaal digitaal, dat maakt niet uit.”
Om de rol van lokale banken in de wereld van klimaatfinanciering te benadrukken, zetten FMO en Respublika tijdens de COP29 een handtekening onder een lening van omgerekend 37 miljoen euro. Jongeneel reisde hiervoor zondag — met het vliegtuig, tot zijn spijt — naar Bakoe.
Respublika is met omgerekend 1,2 miljard euro aan activa de vijfde bank van Azerbeidzjan. De bank richt zich naast consumenten op het midden- en kleinbedrijf van het Kaukasische land en op microfinancieringen (leningen onder de 200 euro). FMO doet al sinds 2006 zaken met de bank. „We zijn toen begonnen met een lening om reguliere klanten te kunnen financieren”, legt expert duurzaam financieren Fongers uit. „Daarin was ons doel als ontwikkelingsbank om financiële ongelijkheid tegen te gaan. We hebben Respublika geholpen meer door vrouwen geleide mkb-bedrijven te financieren, meer agrarische bedrijven en meer microfinancieringen.”
Vorig jaar merkte FMO dat de directie van Bank Respublika ook meer bereid werd om naar de groene kant van hun financieringen te kijken. Fongers: „Ze zien het zelf als een mogelijkheid zich te onderscheiden van hun concurrenten. Om hun bestaande klantenbestand te helpen verduurzamen, maar wellicht ook nieuwe klantsegmenten aan te boren.”
Kritiek op Azerbeidzjan
Dat de COP in Bakoe plaatsvindt, kan op veel kritiek rekenen. Olieland Azerbeidzjan, dat een dubieus imago heeft qua mensenrechten, heeft zich wel gecommitteerd aan de klimaatdoelen voor 2050, maar schrapte recentelijk tussentijdse doelen voor 2035.
Maar volgens Fongers is wel degelijk te merken dat het land, juist omdat het COP29 organiseert, verduurzaming nu serieuzer neemt. Daardoor ontstaat een ecosysteem voor groene financiering, en dat helpt Bank Respublika, stelt Fongers. Ze wijst op de taxichauffeurs in Bakoe die worden gestimuleerd hun oude taxi’s om te ruilen voor elektrische auto’s. „Het is een kans voor een mkb-bank als Respublika om hier nu een specifiek leenproduct voor te ontwikkelen.”
Hoe zorg je ervoor dat die groene lening ook echt wordt ingezet voor verduurzaming?
Jongeneel: „We verstrekken niet alleen die lening, ons doel is ook altijd ontwikkeling. We willen dat de bank hiervoor zelf capaciteit opbouwt, door zelf criteria te formuleren voor wat nu een groene investering is in deze markt, voor een eigen groene taxonomie. Door zelf specifieke groene producten te ontwikkelen en door die financieringen zelf te checken. Dat rapporteren ze op geaggregeerd niveau aan ons.”
Fongers: „Ik ben in september samen met een collega twee dagen in Bakoe geweest. Daar hebben we met vijftien managers om tafel gezeten, om voor Respublika in kaart te brengen wat nu precies goede groene investeringen zouden kunnen zijn voor de klanten van de bank. Een van de dingen die steeds ter sprake kwam, was de hazelnootsector in Azerbeidzjan. Hoe kan die sector, dominant rond de Zwarte Zee, worden verduurzaamd? Daar hebben we uitgebreid met Respublika naar gekeken. Kan de bank helpen om de productie van nu al duurzaam producerende boeren te verhogen? En kan de bank andere boeren helpen de overstap te maken?”
Jongeneel: „Het uiteindelijke grondwerk gebeurt door de medewerkers van Bank Respublika. Maar laten we nou heel eerlijk zijn: als daar een of andere accountmanager in stad X zit die een niet-duurzame hazelnootboer toch een groen vinkje geeft, dàt gaan wij er natuurlijk niet uit halen. Dat moet de lokale auditor van de bank doen. Maar goed, dat kan in Nederland ook gebeuren.”
Wij houden het uiteindelijke doel in de gaten: het tegengaan van klimaatverandering
Speelt in jullie financieringen dan niet mee dat bepaalde landen wat betreft klimaat, of bijvoorbeeld qua mensenrechten, verkeerde dingen doen? Zoals Azerbeidzjan?
Jongeneel: „Dat soort factoren spelen altijd mee. Maar wij financieren de private sector. Dus op het moment dat een land de klimaatdoelen terugschroeft, maar er een aantal private instellingen zijn die volle kracht door willen, dan zullen wij hen eerder wel financieren dan niet. Wij houden het uiteindelijke doel in de gaten: het tegengaan van klimaatverandering. Context is een relevante factor, maar niet per se bepalend. Denk aan Burkina Faso: daar heeft een coup plaatsgevonden, maar hebben we toch een nieuwe financiering gedaan. We houden ons wel aan sanctielijsten, we zitten natuurlijk niet in Noord-Korea.”
Jullie grootaandeelhouder is met 51 procent de Nederlandse staat. Het huidige kabinet bezuinigt op ontwikkelingssamenwerking en de klimaatdoelen worden waarschijnlijk niet gehaald. Past jullie manier van werken wel bij dit kabinet?
Jongeneel: „Wat wij doen kost de staat niet jaarlijks een zak met geld. Wij zijn een zelffinancierend bedrijf, geen ngo. We maken gewoon winst – een bescheiden winst weliswaar, maar het is winst [65 miljoen euro in 2023]. En onze investeringen dragen bij aan het verbeteren van het economische klimaat in ontwikkelingslanden. Daarmee ga je ook lokale spanningen tegen. En draag je dus bij aan de geopolitieke doelen die onze regering heeft.
„Wij dragen ook bij aan het Nederlandse bedrijfsleven. Hazelnoten groeien nauwelijks in Nederland, hè? Dat geldt ook voor koffie, cacao en ga zo maar verder. Dus op meerdere vlakken zijn wij natuurlijk heel behulpzaam in het realiseren van de kabinetsdoelen. Zonder dat het de burger geld kost.”
Is het dan andersom, dat jullie dit kabinet vertellen dat klimaatverandering tegengaan niet alleen een kwestie van geld beschikbaar stellen hoeft te zijn?
Jongeneel: „Ja en nee. Het is niet een wekelijks onderwerp van gesprek. Wij gaan niet het regeerakkoord mee uitwerken. Maar we delen onze ideeën wel. Dat is precies wat we nu ook beogen met de COP. Landen moeten 100 miljard euro beschikbaar stellen tegen klimaatverandering, wordt er geroepen. Prima. Maar iemand moet het gaan uitvoeren. Het moet geen papieren tijger blijven. Wij laten zien hoe dat echt kan werken via lokale banken.”
FMO financiert projecten en banken die te risicovol worden geacht door de gewone banken. Zoals veel klimaatleningen. Maar klimaatverandering is ook zeer risicovol voor banken zelf. Zou het niet veel sneller gaan als commerciële banken zonder ontwikkelingsbanken werken en zelf meer risico nemen?
Jongeneel: „Ja.”
Over vijf tot tien jaar kan klimaatverandering ervoor zorgen dat er nul business meer is in de Keniase theesector
Zien jullie dat gebeuren dan?
„Kijk, ik kan alleen spreken over banken in ontwikkelingslanden die wij financieren. We zien daar dat we nog moeten helpen in het beter begrijpen van klimaatgerelateerde risico’s. Dat klimaatverandering niet alleen een mondiaal probleem is, maar dat het banken ook lokaal kan raken. Die ogen gaan langzaam meer en meer open.”
Fongers: „Neem Kenia, waar de theestruiken niet tegen drogere en warmere klimaten kunnen. Over vijf tot tien jaar kan dat ervoor zorgen dat er nul business meer is. Dat raakt ook de banken daar. En die lokale banken kunnen juist helpen. Kunnen plantages overstappen naar andere theesoorten, moeten ze verhuizen, moeten ze overstappen op andere gewassen?”
Is dit dan wellicht ook een pleidooi voor iets minder concentreren op hoge rendementen door banken en hun beleggers?
Jongeneel: „Ja, zeker. Het is denk ik heel belangrijk dat we met zijn allen een gezonde balans creëren, die niet alleen over financiële winst gaat. Maar ook over: hoe waardeer je andere niet-financiële winsten? Onze huidige modellen zijn er niet goed genoeg in om de impact van klimaatverandering en vermindering van bio-diversiteit op de lange termijn te voorzien. Wat als er geen ‘net zero’ is in 2050, wat heeft dat voor effect op de financiële wereld?
„Kijk naar een pensioenfonds. Dat heeft de verplichting zorg te dragen voor een goed pensioen. Maar wat is dat: het hoogste financiële pensioen in een wereld vol smog? Of een iets minder hoog pensioen in een wel leefbare wereld? Het moet gaan over integraal rendement, niet alleen over financieel rendement.
„Dat vinden we moeilijk met zijn allen. Hoe meet je dat? Financiële graadmeters bestaan al heel lang. Maar in de duurzame hoek is er geen heilige graal. CO2-uitstoot is redelijk makkelijk, dat wordt ook toegepast. Maar biodiversiteit? Hoe ga je dat meenemen in modellen? We hebben nauwelijks nog een clue.”
Ik zou je willen vragen om niet te knikken”, zegt hij. Ze zitten tegenover elkaar op een kampeerplek in een Portugees bos. Achter hen staat het zwarte busje waar ze de nacht in hebben doorgebracht – een tijdje samen geknuffeld op de begane grond, daarna is hij stilletjes naar de bovenverdieping vertrokken. Zij bleef beneden. Aan de koplampen hangen ’s ochtends de lakens te drogen terwijl ze ontbijten op klapstoeltjes. Op het tafeltje dat tussen hen in staat heeft hij zijn telefoon neergelegd: de timer staat op drie minuten. Eerst mag hij drie minuten zijn gevoelens delen zonder dat zij mag reageren, en daarna mag zij dan… je begrijpt het. Een sharing, heet dat. Ze doen het op zijn initiatief.
Het werkt remmend als ze knikt, legt hij later uit voor de camera: hij kan dan denken dat ze bedoelt dat zij afgelopen nacht hetzelfde heeft gevoeld als hij, en daardoor kan hij zich gekwetst voelen, waardoor hij een beetje dichtgaat, en dan staat hij dus minder open, en als hij minder open staat komt hij minder goed bij zijn gevoel. Maar gelukkig stopt ze braaf met knikken en kan hij onverstoord verder sharen. „Ik merkte vannacht: oh ja, ik wil eigenlijk liever alleen slapen. En wat betekent dat dan? Dan voel ik: oh ja, ik heb niet het gevoel dat ik dichter bij je wil zijn. En dan voel ik dat ik een afstand in ga, eigenlijk. Dus er is iets in mij wat zegt: ik voel me fysiek niet tot je aangetrokken op de manier die zou moeten horen bij een romantische klik. Ik voel niet het verlangen om meer… ín je te kruipen. Dus dat betekent dat ik in de zoektocht naar liefde niet het gevoel heb dat jij het voor me bent.” Het alarm op zijn telefoon gaat af. „Maar ik voel wel heel veel liefde”, zegt hij. „Mag ik vragen hoe het voelt om dat te ontvangen?”
We moeten het toch even hebben over tantra-Martijn (42). Toen hij maandagavond op mijn tv-scherm verscheen in de aftrap van het nieuwe datingprogramma Onderweg naar liefde (KRO-NCRV) zag ik in hem heel even mijn verlossing; een weg terug naar de zomer van 2023, toen ik elke avond juichte als tantra-Walter aan het woord kwam in B&B vol liefde (RTL). Ik ontleende er een heel simpele vorm van geluk aan om hem te zien tantra-knuffelen en tantra-dansen in zijn Franse B&B. Geregeld denk ik terug aan het fragment waarin iemand een moeilijke vraag stelde en hij aangaf liever de volgende dag antwoord te geven omdat hij nu even last had van een verkoudheid. Kortom: een inspiratie voor ons allen.
Voortrekkersrol
Van alle vooralsnog geïntroduceerde deelnemers in Onderweg naar liefde leek Martijn me degene met de meeste potentie om die voortrekkersrol over te nemen. Maar na aflevering twee van de nieuwe dagelijkse datingshow is de twijfel al toegeslagen. Tantra-Martijn glimlacht altijd. Tanta-Martijn wil dat je je hoofd stilhoudt als hij in drie minuten je hart breekt. Tantra-Martijn volgt een carnivorendieet – alleen maar vlees en een klein beetje kefir. Tantra-Martijn is… nou ja. Té tantra.
Zo is hij niet altijd geweest. Martijn was succesvol ondernemer; zó succesvol dat hij niet meer hoefde te ondernemen en moest herontdekken wat hij dan wél wilde doen. Dan is het altijd spannend waar iemand op uitkomt. Twintiger Rinske vertelde in de eerste aflevering van Meiden van traditie (KRO-NCRV) dat ze op haar zoektocht naar zichzelf New Age had gevonden, en daarom ambieerde ze nu een traditioneel huwelijk met een godvrezende man om haar te leiden. (Dan heb ik toch liever tantra.) Veel nieuwe inzichten leverde de docuserie over ‘traditionele’ jonge vrouwen nog niet direct op, maar het onderwerp is interessant en actueel genoeg dat ieder kijkje in het hoofd van conservatieve religieuze jongeren mooi meegenomen is.
De kijkjes in het hoofd van tantra-Martijn blijven intussen even wonderlijk. Denises tranen vond hij „heel fijn om te zien”, want daar kon hij compassie voor hebben. „Ik voel me er niet verantwoordelijk voor”, zei hij. „Het zijn háár tranen.”