Op 5 november kwam er een einde aan de maandenlange campagne voor de Amerikaanse presidentsverkiezingen. De toon van die campagne was, net zoals in voorgaande jaren, uiterst bits. Donald Trump zei dat zijn tegenstander Kamala Harris een „laag IQ” heeft, en beschuldigde haar ervan „opeens zwart te zijn geworden”; hijzelf werd meermaals als fascist weggezet. Dat verhinderde niet dat Trump werd verkozen. De Republikeinen hebben bovendien de Senaat en mogelijk het Huis van Afgevaardigden heroverd op de Democraten.
Niettemin blijven de ‘Verenigde’ Staten diep verdeeld. Trump behaalde waarschijnlijk 1,5 tot 2 procentpunt meer stemmen dan Harris (nog niet alle stemmen zijn op moment van dit schrijven geteld), terwijl Amerikaanse presidentsverkiezingen historisch gezien met marges van gemiddeld 8,5 procentpunt worden gewonnen. De politieke polarisatie – veel Democratische Amerikanen hebben een erg negatief beeld van Republikeinen en vice versa – zal ongetwijfeld alleen maar verder toenemen.
Niet vreemd dus dat opiniemakers zich ernstige zorgen maken over de toekomst van de Amerikaanse democratie. Een scenario zoals in de documentaire War Game (2024), waarin een team van militairen en ambtenaren bij wijze van oefening probeert een couppoging te voorkomen, is op dit moment gelukkig niet aan de orde. Maar wat als Trump zijn verkiezingsbelofte om miljoenen migranten te deporteren echt wil waarmaken? Dan moet het leger ingezet worden, en het is de vraag welke reactie dat zal oproepen in de Democratische staten. Historici maken de laatste jaren daarom steeds vaker vergelijkingen met het Amerika van het midden van de negentiende eeuw. Spanningen over slavernij leidden toen tot een bloedige burgeroorlog, die tussen 1861 en 1865 aan 620.000 mensen het leven kostte en bijna een einde maakte aan het democratische experiment.
Tumultueuze politiek
Maar is die verontrustende parallel inderdaad de meest geschikte analogie om het huidige tijdvak te begrijpen? Jon Grinspan, een Amerikaanse historicus, denkt van niet. De VS van vandaag, zo stelt hij in zijn recent verschenen boek The Age of Acrimony, lijken eigenlijk meer op de Gilded Age, de periode tussen 1876 en 1910, toen industrialisering en economische groei gepaard ging met toenemende sociale ongelijkheid, dan op de decennia voorafgaand aan de Burgeroorlog. Net zoals vandaag de dag was de Amerikaanse politiek in de Gilded Age behoorlijk tumultueus. Republikeinen en Democraten kwamen afwisselend aan de macht, met vaak flinterdunne marges. Tweemaal behaalde een kandidaat de meeste kiesmannen, en dus de verkiezingswinst, zónder dat hij daadwerkelijk de meeste stemmen had gekregen.
Geweld bij verkiezingen was in deze periode schering en inslag: er werden liefst drie aanslagen gepleegd op zittende presidenten en presidentskandidaten. Twee van hen, James Garfield en William McKinley, overleefden het niet. Daarnaast werden minderheden, zoals zwarte Amerikanen, vaak via intimidatie verhinderd om hun stemrecht uit te oefenen.
Net zoals nu tierde desinformatie in deze periode welig. Kranten, het massamedium van toen, deden geen enkele poging om objectief nieuws te brengen, maar fungeerden als partijdige spreekbuizen voor de Democraten of Republikeinen, van wie ze ook financieel afhankelijk waren. Kiezers hadden dan ook weinig houvast om de vele politieke schandalen op inhoud te beoordelen.
Buitenechtelijk kind
Tijdens de verkiezingen van 1884 werd de Democratische presidentskandidaat, Grover Cleveland, er (waarschijnlijk terecht) van beschuldigd een vrouw te hebben aangerand, en zo een buitenechtelijk kind te hebben verwerkt. Toch won hij de verkiezingen, onder andere doordat de Democratisch gezinde pers deze aantijging pareerde door Clevelands Republikeinse tegenstander, James Blaine, te beschuldigen van corruptie. Ook in andere opzichten doet Cleveland trouwens denken aan Trump: Cleveland was ook de eerste – en tot enkele dagen geleden de enige – Amerikaanse president die twee niet-opeenvolgende termijnen had, in 1885-1889 en 1893-1897.
Daar houden de overeenkomsten niet op. Ook in de Gilded Age was er toenemende economische ongelijkheid, en ook toen bleken Amerikaanse politici onmachtig daar iets aan te doen. Terwijl in Europa in de laatste decennia van de negentiende eeuw de eerste socialistische partijen werden opgericht, gaven Amerikaanse volksvertegenwoordigers minderheden de schuld van de ellendige omstandigheden waarmee veel arbeiders te kampen hadden. Vooral Chinese migranten werden kop van jut. In 1882 werd immigratie vanuit China verboden, via een wet die pas na de Tweede Wereldoorlog werd afgeschaft.
Logischerwijs waren ook in de Gilded Age veel mensen ervan overtuigd dat de Amerikaanse democratie terminaal ziek was. Vanaf de jaren 1870 begonnen steeds meer Amerikanen te twijfelen of democratie wel werkbaar was. Volgens de historicus Francis Parkman (1823-1893) was democratie een vorm van oplichterij, een „transfer van macht van superieure naar inferieure mensen”. Maar ook gewone Amerikanen toonden zich ontevreden over hun vertegenwoordigers: in politieke cartoons werden politici vanaf de jaren 1870 steeds vaker afgebeeld als idioten of monsters, terwijl ze voor de Burgeroorlog veelal als gewone mensen werden voorgesteld.
Lees ook
‘Alleen een revolutie kan de Verenigde Staten nog redden’
Vernieuwde democratie
Kortom, de Gilded Age was, zoals Grinspan het stelt, een „age of acrimony” – een tijdperk van wrok. Maar Grinspans verhaal eindigt positief. Uiteindelijk lukte het Amerikanen om hun democratie te repareren. Er ontstond een hervormingsbeweging, die de democratie effectiever en inclusiever maakte door de invoering van de geheime stemming (stemmen in een stemhokje), referenda, en het vrouwenstemrecht. Ook werd de bureaucratie hervormd en werden journalisten onafhankelijker en objectiever. Uiteindelijk maakte die vernieuwde democratie een begin met het opbouwen van de welvaartsstaat, en werden veel – maar zeker niet alle – van de problemen die de Gilded Age kenmerkten opgelost.
In deze donkere dagen biedt Grinspans boek een sprankje hoop. Misschien kijken we over enkele decennia, aangekomen in kalmer vaarwater, meewarig terug op deze tumultueuze periode, net zoals men dat in de VS in de jaren dertig deed met de Gilded Age. The Age of Acrimony wordt momenteel niet voor niets gelezen door veel Amerikaanse politici.
Anderzijds is het wel zo dat de VS op dit moment een wereldmacht zijn, terwijl het land tijdens de Gilded Age slechts een kleine rol speelde op het wereldtoneel. Het geklungel van de Amerikanen nu kan dan ook potentieel veel meer schade aanrichten dan rond 1900, zelfs als ze er uiteindelijk in slagen om hun krakende en piepende democratie te hervormen.