Hij staat in brons gegoten in de Dordrechtse binnenstad, midden op het naar hem genoemde Scheffersplein. En een groot deel van zijn ateliernalatenschap werd in 1899 door zijn dochter geschonken aan het Dordrechts Museum, dat zich mede daardoor genoodzaakt zag te verhuizen naar het grotere gebouw waarin het nog altijd gevestigd is. Dordrecht en haar museum zijn onlosmakelijk verbonden met de schilder Ary Scheffer, die in 1795 in de stad geboren werd maar al op zijn zestiende naar Parijs verhuisde om nooit meer naar Nederland terug te keren. In Parijs raakte hij bevriend met schilders als Géricault, Delacroix en Ingres, schrijvers als Dickens en Toergenjev en componisten als Liszt en Chopin. De laatste zat regelmatig piano te spelen in zijn atelier. Scheffer werd ook hofschilder onder koning Filips VII en tekenleraar van diens kinderen.
Een interessante figuur kortom, onze man in Parijs. Maar niet zo’n heel interessante schilder. Charles Baudelaire gebruikte voor zijn schilderijen in 1846 de woorden ongelukkig, triest en besluiteloos. Een andere Franse criticus schreef in 1837 dat Scheffer de stijl van Ingres combineerde met ‘de stijve, droge manier van doen’ van de Duitse neoclassicisten. Net als later Max Liebermann in Duitsland of Hendrik Willem Mesdag in Nederland bewoog Scheffer zich in kringen van de beste schilders, met wie hij exposeerde en voor wie hij zich sterk maakte, maar had hij zelf als schilder nét niet het talent en de originaliteit van die vrienden. Kunstenaars als Mesdag, Liebermann en Scheffer mogen in de kunstgeschiedenis meedoen omdat ze als persoon, als verbinder, inspirator of mecenas van belang waren. Los van de groep zouden ze waarschijnlijk al lang in de vergetelheid zijn geraakt.
In de zalen met negentiende-eeuwse Nederlandse schilderkunst in het Dordrechts Museum valt Scheffer ook nog eens uit de toon doordat zijn werk veel Franser en romantischer is dan wat er verder hangt. Daarom laat het museum hem nu zien in de context van de Franse Romantiek. Voor de gedegen tentoonstelling Liberté is geput uit de collecties van 32 bruikleengevers, waaronder veel kleinere Franse provinciemusea. Er zijn nu op één plek schilderijen te zien waar je normaal gesproken vele zomervakanties voor nodig hebt. Belangrijkste Franse partner is het Musée de la Vie romantique, dat is gevestigd in Scheffers voormalige atelierwoning in de Parijse kunstenaarswijk Nouvelle Athènes.
Funest gezelschap
Om een idee te geven van de uitstekende samenstelling: in de zaal ‘Revolutie en monarchie’ hangt een postuum portret dat Jean-Auguste-Dominique Ingres in 1844 schilderde van hertog Ferdinand-Philippe van Orléans, de op 31-jarige leeftijd gestorven kroonprins aan wie Scheffer tekenles had gegeven. Daarbij worden onder meer Scheffers studietekeningen en schaalmodel voor Ferdinand-Philippe’s grafmonument getoond, en links en rechts van Ingres’ portret hangen Scheffers portretten van twee beeldhouwsters: Ferdinand-Philippe’s zus, prinses Marie van Orléans, en Félicie de Fauveau. Het laatste portret is onvoltooid gebleven omdat geportretteerde en portrettist onenigheid kregen over Scheffers loyaliteit aan het Huis van Orléans. Prinses Marie is met een beitel in de rechterhand weergegeven aan de voet van een groot beeldhouwwerk en in een vitrine tegenover de portretten staan vier door haar gemaakte kleine beeldengroepen uit Scheffers nalatenschap. In dit ensemble wordt kortom tamelijk voorbeeldig een verhaal van vele kanten verteld aan de hand van museale objecten.
Ondertussen is Ingres’ portret van de kroonprins wel funest gezelschap voor de twee portretten door Scheffer. Vooral het portret van prinses Marie doet onder voor dat van haar broer. Tussen een badmutsachtig kapsel en een giraffenhals op afhangende schouders bevindt zich een totaal nietszeggend gezicht, gladgepoetst als door een Snapchat-filter, met een klein oor dat platgedrukt achterin die lange nek zit. Terwijl je alleen al uit de vier beelden in de vitrine kunt afleiden dat Marie een oorspronkelijke, scherpzinnige vrouw moet zijn geweest. Die had een karakteristieker portret verdiend – door Ingres bijvoorbeeld.
Zo is ook Géricaults olieverfschets voor zijn Vlot van de Médusa (1819) – een trefzekere samenvatting op klein formaat van het beroemde schilderij in het Louvre – beter dan Scheffers olieverfschets van zijn verwante compositie De vrouwen van Souli (1828). En de ‘burgerkoning’ Louis-Philippe zit in een groot geschilderd schouwspel van Horace Vernet op een steviger paard temidden van een boeiender weergegeven menigte dan in het stuntelige schilderij van Scheffer daarnaast.
Het laatste zaaltje is gewijd aan de jongere schilders die Ary Scheffer als gearriveerd kunstenaar steunde, bijvoorbeeld door ze in zijn ateliers te laten werken en exposeren. Verrassend genoeg waren dat landschapschilders (Scheffer schilderde zelf nauwelijks landschappen), die ook nog eens natuurgetrouwer en schetsmatiger werkten dan hij. Het kopstuk van de Romantiek hielp de School van Barbizon in het zadel, die op haar beurt weer de impressionisten zou inspireren. Vandaar dat we aan het einde van de tentoonstelling leuke plein-airstudies van Eugène Isabey en Théodore Rousseau krijgen voorgeschoteld en een pas gerestaureerde Zee bij stormachtig weer (1844) van Théodore Gudin, uit het Dordrechts Museum zelf. Je ziet de zon niet vaak zo mooi door een geschilderde golf schijnen.
Dus ja, op de Scheffertentoonstelling in Dordrecht zijn best een paar goede schilderijen te zien. Maar die zijn niet van Ary Scheffer zelf.