Een onweersbui. De vrouw naast me vliegt bijna van haar stoel wanneer er een bliksemschicht in lijkt te slaan. Het dreigende gebulder van een waterval. Een kale vlakte in de schemering. De bodem van de oceaan. Het zijn schitterende, grimmige beelden, die Davy Pieters in samenwerking met lichtontwerper Varja Klosse tevoorschijn tovert in het laatste deel van haar vierluik over ‘opgroeien in een toekomstige wereld’. After Us, heet dit slotstuk. Na ons.
Er heerst inderdaad iets van een eindetijdstemming. Midden in een leeg wit decor, voor een in een boog gespannen wit achterdoek, bevindt zich een jonge vrouw, mooi open en onbevangen gespeeld door QiQi van Boheemen. Kalm knoopt ze haar groene schipperstrui dicht, tot aan de kin, alsof ze zich opmaakt voor een stormvloed. Behoedzaam pakt ze een zwarte winterjas op, houdt hem voor zich, bekijkt hem. Drukt hem dan tegen zich aan. After Us gaat over dat wat ontbreekt, dat wat is verdwenen. Over hoe een jas ons eraan herinnert dat er in het verleden een mens is geweest die hem droeg.
De beeldtaal in After Us grijpt op een fascinerende manier om zich heen. Het sterke contrast tussen licht en donker vestigt de aandacht meteen op de aan- en afwezigheid van mensen die de thematische kern van de performance vormt. Met in het achterhoofd de krantenkoppen over overstromingen in Valencia en West- en Centraal-Afrika ligt bij alle waterverwijzingen bovendien de associatie met de klimaatcrisis voor de hand, die wellicht ooit zal leiden tot de afwezigheid van de mensheid als soort.
Lees ook
Theatermaker Davy Pieters: ‘Er is al genoeg pessimistische sciencefiction’
Laatste groet
Anders dan in de andere drie delen maakt Pieters in After Us gebruik van taal. Het personage spreekt tegen een verdronken persoon, nog niet geïdentificeerd. Gevonden door garnalenvissers, krijgen we te horen. Het is alsof het personage zichzelf ervan probeert te doordringen dat deze onbekende dode, dit deels al uiteengevallen lichaam, een mens voorstelt, dat werkelijk heeft geleefd. Het verdrinkingsslachtoffer is even abstract, even onbevattelijk, als de dood zelf.
Er volgt een lange opsomming van kledingstukken. De onbezielde overblijfselen van anonieme overledenen. Soms een beschrijving van een tatoeage. Even later een reeks enthousiaste begroetingen („Tot vanmiddag!” „Tot morgen!” „Dag!” „Tot snel!” „Spreek je snel!”, die binnen deze collage rondom gestorvenen vermoedelijk de laatste groet voorstellen die personen werd toegeroepen voor ze, onvoorzien, overleden.
Hoewel de tekst maakt dat de voorstelling zich helderder laat kaderen, werkt die af en toe ook te beperkend. De herhaaldelijke verwijzingen naar autopsierapporten en de ontbinding van waterlijken brengen je wat al te eenduidig naar de koelcel in het laboratorium van een patholoog. De specifieke aandacht voor verdrinking knijpt associatiestromen af die met de dood en eindigheid in ruimere zin te maken hebben, en dat is jammer, want qua beeldtaal is After Us, ondanks de aandacht voor dat verdrinken en het niet-meer-samengehouden-worden, bovenal een spannende, poëtische en esthetisch wonderschone exploratie van wat het betekent om wél te bestaan.
Zuchtend zwart. Borstelig zwart. Aaibaar zwart. Kraszwart. Gebroken zwart. Kraaizwart. Slobberzwart. Zwart als een omhelzing – en zwart als een muur.
Het zijn nogal wat zwartschakeringen die je te verwerken krijgt op de tentoonstelling Nachtdieren, nu te zien in het Kunstmuseum in Den Haag. Zoveel tinten, dat sommige zich alleen met een fantasienaam laten beschrijven. Ze zeggen dat zwart geen kleur is, maar kleur is een eigenschap van licht – en dit zwart geeft (soms) een klein beetje licht terug.
Nachtdieren is een dubbeltentoonstelling met werk van de Gentse fotograaf Dirk Braeckman (1958) en de Oostendense schilder Léon Spilliaert (1881-1946). Hoewel er soms ruim een eeuw tussen hun werk ligt, en hun medium (en de afmetingen ervan) drastisch verschilt, is hun beeldtaal opvallend vergelijkbaar. Ze delen een fascinatie voor duisternis, voor de mysteries van de nacht, voor verlaten straten en lege interieurs – voor de donkere zee. De thematische tentoonstelling is opgebouwd via het verloop van de nacht: van avondschemer tot dageraad. Braeckman werkt vaak groot en monumentaal, de grotendeels autodidactische Spilliaert (wiens werk in Nederland te weinig te zien is) tekende en schilderde vaak kleiner en op papier. Bij allebei loopt de figuratie soms over in abstractie: de stille, donkere zee verandert in ongrijpbare zwart-grijze massa.
Op zijn zelfportret uit 1907 beeldt Spilliaert zichzelf af met een bleke huid, en priemende ogen. Hij heeft donkere wallen onder zijn ogen, een donkerblauwe waas kleurt zijn wangen. Hier staat geen vrolijke man. De jonge schilder wordt geplaagd door pijnlijke maagzweren, waardoor hij moeilijk in slaap kan komen. Daarom dwaalt de kunstenaar ’s nachts door de verlaten straten van kustplaats Oostende, en doet hij inspiratie op voor de verschilde landschappen die hij schildert.
Het werk van Spilliaert wordt wel in verband gebracht met het symbolisme, waarbij kunstenaars de waarneembare realiteit gebruiken om uitdrukking te geven aan de innerlijke wereld. In een brief uit 1920 schreef Spilliaert over Oostende: „Ik leef in een echte fantasmagorie (..) overal om me heen dromen en luchtspiegelingen.” In Spilliaerts desolate straten en kustlandschappen zie je de beklemmende uitgestrektheid die de nachtelijke piekeraar kan overvallen: de avond biedt zoveel ruimte, zoveel tijd – en tegelijkertijd ben je alleen en veroordeeld tot je eigen zorgen. Prachtig is wat dat betreft Hofstraat Oostende (1908): een verlaten straat, met een fel lichtpuntje op het einde, en donkere gevels aan weerszijde, met een mysterieuze, licht giftige blauwe gloed. Somber, maar toch ook troostrijk.
Politiefoto’s
Fotografie heeft de reputatie een meer ‘objectief’ medium te zijn, dat is iets waar Braeckman ook mee speelt door zijn foto’s geen titels met woorden maar met ingewikkelde coderingen te geven (‘B.J. D.U. 12’). Maar ook zijn donkere landschappen en interieurs (uitgebreid nabewerkt in de donkere kamer en vaak iets claustrofobischer dan die van Spilliaert) hebben een duidelijke psychologische lading. Een venstergalerij in de duisternis, een donker gordijn, een verduisterde schilderijengalerij – het zijn allemaal plaatsen waarvan je je af gaat vragen: wat is hier gebeurd?
Een belangrijke sleutel naar het werk van Braeckman ligt in een vitrine ergens halverwege de tentoonstelling. Daar ligt het boekje Evidence: NYPD Crime Scene Photographs: 1914-1918: een bundeling van historische zwart-wit politiefoto’s uit de gemeentelijke archieven van New York. Deze ongepolijste foto’s tonen de plaatsen waarop een misdrijf heeft plaatsgevonden, zonder enige artistieke pretentie. Braeckman ontdekte het boekje toen hij in de jaren 80 veel tijd doorbracht in New York. Zijn foto’s hebben dezelfde ‘terloopse’ kwaliteit, en delen het onheilspellende gevoel. Ze zijn minder de uitdrukking van een individuele belevingswereld, meer de verkenning van de associaties die ze bij de toeschouwer kunnen oproepen.
Bijzonder middelpunt van de tentoonstelling is de grote vijfhoekige zaal met zeegezichten: de monumentale zeereflecties van Braeckman hangen naast de steeds meer geometrische kustlandschappen vol diagonale lijnen van Spillieart. De duisternis loopt over in de zee, je ziet hier dat beide kunstenaars ook een bijna romantisch verlangen hebben op te gaan in die ongrijpbare nacht.
Lichtpuntjes in de hoofdrol
Spillieart werkte vooral met gewassen oost-indische inkt, met krijt, kleurpotlood en pastel: waardoor hij een bijzonder soort transparantie kan bereiken. Dat zie je bijvoorbeeld op De Flacons (1909), een rij transparante glazen flessen, mogelijk een verwijzing naar het beroep van zijn vader die parfumeur was. Het hangt in het Kunstmuseum prachtig naast B.P.-P.A.-96 (1996) van Braeckman: een hard geflitste muur met kleine tegeltjes: de witte schittering op de flesjes van Spilliaert rijmt mooi met de harde witte weerkaatsing op die tegels.
Sowieso krijgt het licht regelmatig een spectaculaire hoofdrol in de duisternis. Zoals in Spilliaerts magistrale Interieur. Slaapkamer met lichtinval (1908). We zien een verduisterde slaapkamer, met op de muur een halve witte cirkel. Het is waarschijnlijk het licht van een vuurtoren die het licht in de slaapkamer slaat: je ziet de harde reflectie op een zilveren bol bovenaan het bedframe, op de spierwitte lakens, en – mooi detail – op het ronde wiel van het bed.
In de laatste zaal doet het licht z’n intrede in het werk van Spilliaert. Hij gaat lichter werk maken, soms zelfs een beetje magisch of frivool: een donker geklede dame aan een waterkant vol heerlijk cirkelende waterlijntjes. De zaaltekst verklaart het aan de hand van de verbeterde omstandigheden voor Spilliaert: hij trouwt en krijgt een dochter. De belangstelling voor zijn kunst neemt toe, en hij bouwt een kring op van bevriende schrijvers, kunstenaars en bewonderaars.
De duisternis in het werk van Braeckman blijft. Aangrijpend is het vierluik dat is opgedragen aan een 19-jarige fotografe van wie Braeckman de mentor was. Vorig jaar werd haar euthanasiewens voor ondraaglijk psychisch lijden ingewilligd. Op Braeckmans vierluik V.C.-L.M.-24 (2024) zie je donkere boomtakken voor een grijze lucht. Door de foto’s heen lopen hoekige, spierwitte kraslijnen, waarschijnlijk in de nabewerking op de foto’s gekrast. Soms biedt het licht ook geen troost.
<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Léon Spilliaert, Hofstraat Oostende, 1908 (Gewassen Oost-Indische inkt, penseel en kleurpotlood op papier, 63,7 x 48,9 cm).” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Léon Spilliaert, Hofstraat Oostende, 1908 (Gewassen Oost-Indische inkt, penseel en kleurpotlood op papier, 63,7 x 48,9 cm).” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/11/tussen-troost-en-onbehagen-de-nachten-van-schilder-leon-spilliaert-en-fotograaf-dirk-braeckman-4.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/11/07150449/data124034486-7674f9.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/11/tussen-troost-en-onbehagen-de-nachten-van-schilder-leon-spilliaert-en-fotograaf-dirk-braeckman-21.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/11/tussen-troost-en-onbehagen-de-nachten-van-schilder-leon-spilliaert-en-fotograaf-dirk-braeckman-19.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/11/tussen-troost-en-onbehagen-de-nachten-van-schilder-leon-spilliaert-en-fotograaf-dirk-braeckman-20.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/11/tussen-troost-en-onbehagen-de-nachten-van-schilder-leon-spilliaert-en-fotograaf-dirk-braeckman-21.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/11/tussen-troost-en-onbehagen-de-nachten-van-schilder-leon-spilliaert-en-fotograaf-dirk-braeckman-22.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/1zNA2mFkZMSXKWXsBXdoNWGUdJM=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/11/07150449/data124034486-7674f9.jpg 1920w”>Léon Spilliaert, Hofstraat Oostende, 1908 (Gewassen Oost-Indische inkt, penseel en kleurpotlood op papier, 63,7 x 48,9 cm).Cedric Verhelst
Een onweersbui. De vrouw naast me vliegt bijna van haar stoel wanneer er een bliksemschicht in lijkt te slaan. Het dreigende gebulder van een waterval. Een kale vlakte in de schemering. De bodem van de oceaan. Het zijn schitterende, grimmige beelden, die Davy Pieters in samenwerking met lichtontwerper Varja Klosse tevoorschijn tovert in het laatste deel van haar vierluik over ‘opgroeien in een toekomstige wereld’. After Us, heet dit slotstuk. Na ons.
Er heerst inderdaad iets van een eindetijdstemming. Midden in een leeg wit decor, voor een in een boog gespannen wit achterdoek, bevindt zich een jonge vrouw, mooi open en onbevangen gespeeld door QiQi van Boheemen. Kalm knoopt ze haar groene schipperstrui dicht, tot aan de kin, alsof ze zich opmaakt voor een stormvloed. Behoedzaam pakt ze een zwarte winterjas op, houdt hem voor zich, bekijkt hem. Drukt hem dan tegen zich aan. After Us gaat over dat wat ontbreekt, dat wat is verdwenen. Over hoe een jas ons eraan herinnert dat er in het verleden een mens is geweest die hem droeg.
De beeldtaal in After Us grijpt op een fascinerende manier om zich heen. Het sterke contrast tussen licht en donker vestigt de aandacht meteen op de aan- en afwezigheid van mensen die de thematische kern van de performance vormt. Met in het achterhoofd de krantenkoppen over overstromingen in Valencia en West- en Centraal-Afrika ligt bij alle waterverwijzingen bovendien de associatie met de klimaatcrisis voor de hand, die wellicht ooit zal leiden tot de afwezigheid van de mensheid als soort.
Lees ook
Theatermaker Davy Pieters: ‘Er is al genoeg pessimistische sciencefiction’
Laatste groet
Anders dan in de andere drie delen maakt Pieters in After Us gebruik van taal. Het personage spreekt tegen een verdronken persoon, nog niet geïdentificeerd. Gevonden door garnalenvissers, krijgen we te horen. Het is alsof het personage zichzelf ervan probeert te doordringen dat deze onbekende dode, dit deels al uiteengevallen lichaam, een mens voorstelt, dat werkelijk heeft geleefd. Het verdrinkingsslachtoffer is even abstract, even onbevattelijk, als de dood zelf.
Er volgt een lange opsomming van kledingstukken. De onbezielde overblijfselen van anonieme overledenen. Soms een beschrijving van een tatoeage. Even later een reeks enthousiaste begroetingen („Tot vanmiddag!” „Tot morgen!” „Dag!” „Tot snel!” „Spreek je snel!”, die binnen deze collage rondom gestorvenen vermoedelijk de laatste groet voorstellen die personen werd toegeroepen voor ze, onvoorzien, overleden.
Hoewel de tekst maakt dat de voorstelling zich helderder laat kaderen, werkt die af en toe ook te beperkend. De herhaaldelijke verwijzingen naar autopsierapporten en de ontbinding van waterlijken brengen je wat al te eenduidig naar de koelcel in het laboratorium van een patholoog. De specifieke aandacht voor verdrinking knijpt associatiestromen af die met de dood en eindigheid in ruimere zin te maken hebben, en dat is jammer, want qua beeldtaal is After Us, ondanks de aandacht voor dat verdrinken en het niet-meer-samengehouden-worden, bovenal een spannende, poëtische en esthetisch wonderschone exploratie van wat het betekent om wél te bestaan.
‘Ik houd eigenlijk helemaal niet van festivals”, zegt Bert Palinckx, die na 25 jaar afzwaait als artistiek directeur van festival November Music. In de Verkadefabriek in Den Bosch zijn de voorbereidingen in volle gang en Palinckx vertelt enthousiast over de concerten die eraan zitten te komen. Maar toch: het is mooi geweest. Deze vrijdag begint de laatste festivaleditie onder zijn supervisie.
„Ik had het ook prima gevonden als we heel klein waren gebleven, met alleen maar echte nichemuziek”, zegt Palinckx. „Maar op een gegeven moment kregen we een bepaalde status, als podium voor de nieuwste muzikale ontwikkelingen. Het is goed dat de nieuwe generatie het overneemt, dan ga ik wel achter in de zaal zitten.” Hij lacht. „Maar zeker geen honderd concerten in tien dagen!”
Palinckx’ opvolger als artistiek directeur is accordeonist Marieke Hopman. Het programmateam bestaat verder uit Koen Graat (jazz en wereldmuziek) en Remy Alexander (educatie). Het onderdeel FAQ voor elektronische muziek is in handen van Mitchel van Dinther (alias Jameszoo) en Rikkert Brok.
Tijdens de allereerste editie van November Music, in 1993, trad Palinckx nog zelf op als contrabassist, samen met zijn broer, gitarist Jacq, en hun band Palinckx. Henri Broeren was toen de programmeur. Vijf jaar later wilde Broeren zich volledig richten op podium De Toonzaal, en omdat Palinckx blijk had gegeven van organisatorisch talent vroeg Broeren of hij November Music wilde overnemen. Palinckx, afgestudeerd planoloog, zegde zijn baan bij de Nederlandse Woonbond op en nam de sprong.
Erg concessieloos
Aanvankelijk programmeerde hij uitsluitend wat hij zelf wilde horen. „Experimentele avant-gardistische gecomponeerde en improvisatiemuziek”, zoals Palinckx het noemt: „We waren erg concessieloos. We hadden wel publiek, maar de zalen zaten niet vol. Iedereen was enthousiast over wat we deden, maar ik voorvoelde dat subsidiegevers op zeker moment zouden gaan morren.”
De ommekeer kwam rond 2009, het jaar dat November Music van De Toonzaal naar de huidige locatie in de Verkadefabriek verhuisde. „De eerste tien jaar weerspiegelde November Music echt mijn smaak. Daarna werd onze oriëntatie steeds breder. Dat kwam zeker ook door de inbreng van Koen als programmeur jazz en world.” Zo bleek trompettist Eric Vloeimans een enorme publiekstrekker. En er was het nieuwe monodrama Anaïs Nin (2010) van Louis Andriessen: „Daar had ik zelf geen kaartje voor, dat was bij ons nooit nodig, maar de zaal zat zo vol dat ik er niet meer bij paste. Dat vond ik echt cool. Gelukkig had ik de generale repetitie al gezien.”
Nichefestival
Sindsdien groeide November Music van een nichefestival uit tot een tiendaags evenement dat met zo’n honderd concerten per editie de stand van de nieuwste muziek laat horen, van jonge makers tot grote namen. Componisten als Kaija Saariaho, John Zorn en Mauricio Kagel kwamen naar Den Bosch. Als onderdeel van de culturele basisinfrastructuur (vierjarige rijkssubsidies voor cultuur) heeft het festival een brede functie, vindt Palinckx: „Mijn privé-overwegingen zijn niet meer zo relevant. Al ben ik natuurlijk wel artistiek eindverantwoordelijk – als ik het niks vind, dan doe ik het niet.”
Zo’n 30 procent van het programma bestaat uit eigen producties, waaronder jaarlijks zes compositieopdrachten aan Nederlandse componisten. Één daarvan is voor het Bosch Requiem dat dit jaar gemaakt is door componist Micha Hamel en beeldend kunstenaar Jonas Staal. Nog eens 30 procent wordt gevormd door internationale projecten, waaronder jaarlijks ongeveer drie opdrachten, altijd in co-commissie met buitenlandse partners zoals de vooraanstaande festivals in het Engelse Huddersfield en het Duitse Donaueschingen. Het laatste deel komt uit het aanbod van bestaande producties, zoals dit jaar De Staat van Andriessen door Asko|Schönberg en Ensemble Klang en het project van Cappella Amsterdam en cellist Pieter Wispelwey. „Wij hebben een verantwoordelijkheid om dergelijke tournees mogelijk te maken”, zegt Palinckx.
Die honderd concerten is wel echt het maximum, ontdekte hij: „Je kunt nóg meer programmeren, maar dan moet je het toch al beperkte budget ook over meer mensen verdelen. Fair pay vinden wij heel belangrijk – ik zou de musici graag meer betalen, maar dat geld is er simpelweg niet. En er zit ook een plafond aan ons totaal aantal bezoekers. Meer concerten betekent dus ook minder bezoekers per concert.”
Lees ook
De staat van De Staat: Andriessens anti-symfonische klassieker met rock-’n-roll-volume
Nieuwsgierigheid
Soms mist hij wel de nieuwsgierigheid bij de mensen, zegt Palinckx. Zijn eigen hoogtepunten uit een kwarteeuw November Music zijn projecten die hem verrasten. Zoals het programma rond de legendarische avant-gardist Helmut Lachenmann in 2015. „Ik kende Lachenmann vooral als icoon, vandaar dat we meededen aan een groot opgezette internationale viering van zijn tachtigste verjaardag – ook al houd ik niet van jubilea. Het was adembenemend. Qua muziek én op menselijk vlak een van mijn mooiste ervaringen. Helmut is zo’n gedreven en aimabele man, en zijn muziek is geniaal.”
En vorig jaar nog beleefde Palinckx „een van de meest inspirerende avonden in 25 jaar November Music” bij de performance van de Filipijns-Nederlandse maker meLê yamomo die ideeën over dekolonisatie verbond met het akoestische fenomeen van boventonen: „Over wat meLê toen vertelde, ben ik nog steeds aan het nadenken. Zulke perspectieven hebben de toekomst.”
Over de westerse, gecomponeerde muziek is hij minder optimistisch: „Misschien is het een oudewittemannenidee, maar ik heb de indruk dat we aan het eind van een ontwikkeling zijn gekomen. De ensemblecultuur, zoals die ontstaan is vanuit de vernieuwingen van Arnold Schönberg en de naoorlogse avant-garde, is een beetje een industrie geworden, net als de orkestwereld, met vakmusici die stukken spelen die ze niet altijd mooi vinden. Van mij mag het af en toe best wat minder gestructureerd, met meer improvisatie, meer energie en meer vrijheid. Gelukkig zijn er steeds meer ensembles die zo werken. We hebben zulke goede musici, en ze werken zo hard. Ik heb veel respect voor componisten, maar ik ga altijd eerst naar de musici toe. Daar liggen toch mijn roots.”
November Music vindt plaats van 8 t/m 17/11 op diverse locaties in Den Bosch. Info: novembermusic.nu