‘Ik houd eigenlijk helemaal niet van festivals”, zegt Bert Palinckx, die na 25 jaar afzwaait als artistiek directeur van festival November Music. In de Verkadefabriek in Den Bosch zijn de voorbereidingen in volle gang en Palinckx vertelt enthousiast over de concerten die eraan zitten te komen. Maar toch: het is mooi geweest. Deze vrijdag begint de laatste festivaleditie onder zijn supervisie.
„Ik had het ook prima gevonden als we heel klein waren gebleven, met alleen maar echte nichemuziek”, zegt Palinckx. „Maar op een gegeven moment kregen we een bepaalde status, als podium voor de nieuwste muzikale ontwikkelingen. Het is goed dat de nieuwe generatie het overneemt, dan ga ik wel achter in de zaal zitten.” Hij lacht. „Maar zeker geen honderd concerten in tien dagen!”
Palinckx’ opvolger als artistiek directeur is accordeonist Marieke Hopman. Het programmateam bestaat verder uit Koen Graat (jazz en wereldmuziek) en Remy Alexander (educatie). Het onderdeel FAQ voor elektronische muziek is in handen van Mitchel van Dinther (alias Jameszoo) en Rikkert Brok.
Tijdens de allereerste editie van November Music, in 1993, trad Palinckx nog zelf op als contrabassist, samen met zijn broer, gitarist Jacq, en hun band Palinckx. Henri Broeren was toen de programmeur. Vijf jaar later wilde Broeren zich volledig richten op podium De Toonzaal, en omdat Palinckx blijk had gegeven van organisatorisch talent vroeg Broeren of hij November Music wilde overnemen. Palinckx, afgestudeerd planoloog, zegde zijn baan bij de Nederlandse Woonbond op en nam de sprong.
Erg concessieloos
Aanvankelijk programmeerde hij uitsluitend wat hij zelf wilde horen. „Experimentele avant-gardistische gecomponeerde en improvisatiemuziek”, zoals Palinckx het noemt: „We waren erg concessieloos. We hadden wel publiek, maar de zalen zaten niet vol. Iedereen was enthousiast over wat we deden, maar ik voorvoelde dat subsidiegevers op zeker moment zouden gaan morren.”
De ommekeer kwam rond 2009, het jaar dat November Music van De Toonzaal naar de huidige locatie in de Verkadefabriek verhuisde. „De eerste tien jaar weerspiegelde November Music echt mijn smaak. Daarna werd onze oriëntatie steeds breder. Dat kwam zeker ook door de inbreng van Koen als programmeur jazz en world.” Zo bleek trompettist Eric Vloeimans een enorme publiekstrekker. En er was het nieuwe monodrama Anaïs Nin (2010) van Louis Andriessen: „Daar had ik zelf geen kaartje voor, dat was bij ons nooit nodig, maar de zaal zat zo vol dat ik er niet meer bij paste. Dat vond ik echt cool. Gelukkig had ik de generale repetitie al gezien.”
Nichefestival
Sindsdien groeide November Music van een nichefestival uit tot een tiendaags evenement dat met zo’n honderd concerten per editie de stand van de nieuwste muziek laat horen, van jonge makers tot grote namen. Componisten als Kaija Saariaho, John Zorn en Mauricio Kagel kwamen naar Den Bosch. Als onderdeel van de culturele basisinfrastructuur (vierjarige rijkssubsidies voor cultuur) heeft het festival een brede functie, vindt Palinckx: „Mijn privé-overwegingen zijn niet meer zo relevant. Al ben ik natuurlijk wel artistiek eindverantwoordelijk – als ik het niks vind, dan doe ik het niet.”
Zo’n 30 procent van het programma bestaat uit eigen producties, waaronder jaarlijks zes compositieopdrachten aan Nederlandse componisten. Één daarvan is voor het Bosch Requiem dat dit jaar gemaakt is door componist Micha Hamel en beeldend kunstenaar Jonas Staal. Nog eens 30 procent wordt gevormd door internationale projecten, waaronder jaarlijks ongeveer drie opdrachten, altijd in co-commissie met buitenlandse partners zoals de vooraanstaande festivals in het Engelse Huddersfield en het Duitse Donaueschingen. Het laatste deel komt uit het aanbod van bestaande producties, zoals dit jaar De Staat van Andriessen door Asko|Schönberg en Ensemble Klang en het project van Cappella Amsterdam en cellist Pieter Wispelwey. „Wij hebben een verantwoordelijkheid om dergelijke tournees mogelijk te maken”, zegt Palinckx.
Die honderd concerten is wel echt het maximum, ontdekte hij: „Je kunt nóg meer programmeren, maar dan moet je het toch al beperkte budget ook over meer mensen verdelen. Fair pay vinden wij heel belangrijk – ik zou de musici graag meer betalen, maar dat geld is er simpelweg niet. En er zit ook een plafond aan ons totaal aantal bezoekers. Meer concerten betekent dus ook minder bezoekers per concert.”
Lees ook
De staat van De Staat: Andriessens anti-symfonische klassieker met rock-’n-roll-volume
Nieuwsgierigheid
Soms mist hij wel de nieuwsgierigheid bij de mensen, zegt Palinckx. Zijn eigen hoogtepunten uit een kwarteeuw November Music zijn projecten die hem verrasten. Zoals het programma rond de legendarische avant-gardist Helmut Lachenmann in 2015. „Ik kende Lachenmann vooral als icoon, vandaar dat we meededen aan een groot opgezette internationale viering van zijn tachtigste verjaardag – ook al houd ik niet van jubilea. Het was adembenemend. Qua muziek én op menselijk vlak een van mijn mooiste ervaringen. Helmut is zo’n gedreven en aimabele man, en zijn muziek is geniaal.”
En vorig jaar nog beleefde Palinckx „een van de meest inspirerende avonden in 25 jaar November Music” bij de performance van de Filipijns-Nederlandse maker meLê yamomo die ideeën over dekolonisatie verbond met het akoestische fenomeen van boventonen: „Over wat meLê toen vertelde, ben ik nog steeds aan het nadenken. Zulke perspectieven hebben de toekomst.”
Over de westerse, gecomponeerde muziek is hij minder optimistisch: „Misschien is het een oudewittemannenidee, maar ik heb de indruk dat we aan het eind van een ontwikkeling zijn gekomen. De ensemblecultuur, zoals die ontstaan is vanuit de vernieuwingen van Arnold Schönberg en de naoorlogse avant-garde, is een beetje een industrie geworden, net als de orkestwereld, met vakmusici die stukken spelen die ze niet altijd mooi vinden. Van mij mag het af en toe best wat minder gestructureerd, met meer improvisatie, meer energie en meer vrijheid. Gelukkig zijn er steeds meer ensembles die zo werken. We hebben zulke goede musici, en ze werken zo hard. Ik heb veel respect voor componisten, maar ik ga altijd eerst naar de musici toe. Daar liggen toch mijn roots.”