Heel zacht en fijntjes, lieflijk en kwetsbaar zingt de Soedanees-Canadese Mustafa Ahmed (28) over een pistool dat wordt afgeschoten. Hij bezingt de kameraadschap van twee jongens die, op één fiets en met grote jassen aan, samen stoutmoedig de stad doorkruisen. Hún stad waar, zo voelt het, verder niemand anders is. Jongens die „gang-gang-gang!” in hun kamer roepen. En een protagonist die mijmert dat hij wel een goede jongen zou willen zijn. „Maar goede jongens gaan het eerste dood.”
Ook in de clip die bij het nummer ‘SNL’ van Mustafa – zijn voornaam is zijn artiestennaam – hoort, contrasteert het geluid van een wonderschoon en weemoedig wiegend folkliedje, met overbekende beelden van als entertainment verhandelde straatcultuur. Met jonge mannen die zich verschuilen achter maskers of bivak, en die met hun handen gang-gebaren maken. De zanger zelf draagt een kogelvrij vest en zwart-witte keffiyeh; de traditionele hoofdsjaal waarmee steun wordt gesymboliseerd aan de Palestijnse zaak. Hij streelt een poes.
Op Mustafa’s Dunya, één van de indrukwekkendste debuutalbums van het najaar, gaat het eigenlijk voortdurend zo. Er worden beelden gepresenteerd in liedtekst en video die lijken te schuren: met elkaar en vooral ook met de intense en indringende, fluisterzachte en folky muziek waar ze bij horen. En die je ook dwingen je af te vragen waaróm ze zo met elkaar lijken te contrasteren. Want hoezo zit bijvoorbeeld het coming-of-ageverhaal van jonge mannen van kleur in structureel veronachtzaamde gemeenschappen in het collectieve beeld zó vastgebakken aan een militant klinkende rapper, en niet aan een breekbare folkzanger en een tokkelende gitaar?
Islam
Iets vergelijkbaars geldt voor zijn vele verwijzingen, in tekst en beeld, naar de islam. In een medialandschap waarin beelden van islamitische gewaden en tekens, naamloze, gesluierde vrouwen, en dansende en biddende moslims nogal eens zonder omhaal aan onheil en dreiging gekoppeld worden, plaatst Mustafa zijn identiteit als moslim nadrukkelijk particulier en positief op de voorgrond.
Hij vertelt in zijn werk intiem over religieuze rituelen, onder meer samen met zijn vermoorde oudere broer, met wie hij na het bidden meteen weer aan het vechten was. En hij plaatst zijn religieuze wording, en worstelingen, in de seculiere context van die buurt waar ze als jonge mannen „gang-gang-gang!” riepen. Hij blaast zo zuurstof in de meest vacuüm gezogen karikaturen – de vrome moslimman, de jongen van de straat – en brengt ze tot leven.
„We groeiden op in een straat waar alle oorlogen samenkomen”, zingt de jongen uit Toronto met wortels in Soedan in ‘Gaza Is Calling. „Al onze huiskamers stonden in brand.” Op zijn 11de ontmoette Mustafa in het socialewoningbouwproject in Regent Park, waar hij opgroeide, een jongen uit Gaza met wie hij een liefdevolle jeugdvriendschap opbouwde. De jongen bleek niet bestand tegen, zoals Mustafa het in een begeleidend schrijven formuleert, „het geweld waar we tegen moesten opboksen; dat hem gevolgd was vanuit Gaza als een koude wind”. Hij zingt: „Er is een plek in je hart waar ik niet binnen kan komen. Elke keer wanneer ik je naam zeg, zit er een muur in de weg.”
Dichtkunst
Het curriculum vitae van Mustafa oogt als een snelweg richting glitterende wereldfaam. Hij werd op zijn 12de geprezen om zijn dichtkunst – een prille voordracht van zijn ‘A Single Rose’ is te zien op YouTube. Hij maakte als jonge tiener naam als Mustafa The Poet. Zijn debuut-ep ‘When The Smoke Rises’ werd genomineerd voor de prestigieuze Polaris-muziekprijs; als betrokken jongeman werd hij lid van een jongerenadviesraad van de Canadese premier Justin Trudeau; en als liedschrijver werkte hij mee aan nummers van mega-sterren als The Weeknd, Justin Bieber en Camila Cabello.
Maar tegenover dat maatschappelijke succes staat schril de pijn van zijn mensen, en van zijn omgeving en zijn leven. Van rapper Smoke -Dawg, met wie hij samen in rapgroep Halal Gang zat, en zijn oudere broer Mohamed, die beiden vermoord werden. Van de door vernietigend geweld geteisterde bevolking in Gaza en Soedan, voor wie hij benefietconcerten organiseerde. Van gentrificatie en gewelddadige confrontatie, genocide en geopolitiek. Hij zingt: „Ik neem het je niet kwalijk dat je jouw hart bent kwijtgeraakt.” In 2019 regisseerde Mustafa de korte film Remember Me, Toronto, waarin rappers als zijn beroemde stadsgenoot Drake, reflecteren op het vuurwapengeweld in de stad.
Mustafa is geen handelaar in overzichtelijk zwart-wit. Zijn werk is melancholisch en intiem. Zijn Dunya een plaat in vele kleurschakeringen, waarin hoop en wanhoop steeds beiden hun plek hebben. In een wereld van hermetisch afgesloten bubbels die alleen nog rood aangelopen met elkaar communiceren, is Mustafa zacht en zoekend. Zo zingt hij bij kalm gitaarspel dat hij oprecht hoopt dat de moordenaar van zijn broer zich een advocaat kan veroorloven. Zijn vorig jaar vermoorde oudere broer is op het album geen iconisch dood personage, maar een springlevend karakter. Mustafa bezingt associatief hoe alle worstelingen die hij om zich heen ziet, structureel en systematisch met elkaar verbonden zijn, en stelt pijnlijk vast hoe ondraaglijk vergankelijk relaties en emoties zijn.
Met treffende details vangt Mustafa zijn eigen interne onrust. Hij vraagt zich af of iemand is overleden wanneer een naaste net iets te lang aan de telefoon zit – „Ik ken die stilte te goed.” Beschrijft hoe het is lief te hebben, terwijl je ook weet dat je door een verschillende sociale en religieuze achtergrond die ander nooit zal kunnen vasthouden. En de ring die hij als jongen kreeg van zijn vriend uit Gaza? „Daar heb ik afgelopen winter een skinhead mee geslagen – je zou trots op me zijn.”
Toen Mustafa jong was, liet een docent hem naar invloedrijke folkzangers luisteren. Zijn zus spoorde hem aan te gaan dichten. Met zijn vrienden deed hij zijn best te lijken op de rappers naar wie ze opkeken. Met onder meer al die invloeden ontwikkelde Mustafa een geheel eigen en oorspronkelijke variant van prachtig ingetogen en delicate, atmosferische en akoestische, haast kabbelende popmuziek, die op het eerste gehoor klinkt alsof we bij het kampvuur zitten – alleen is het de wereld zelf die in brand staat.