In een vakantiepark aan het Friese Tjeukemeer kocht een echtpaar vorig jaar een vakantiewoning, waar het permanent ging wonen. Ze gaven dat adres als woonadres op. Kort erna kregen ze bericht van gemeente De Fryske Marren dat permanente bewoning in strijd was met het bestemmingsplan. Een ‘last onder dwangsom’ (van 15.000 euro) volgde, om binnen enkele weken elders te gaan wonen. Ondanks bezwaar van het echtpaar bleef de gemeente bij het besluit.
De twee stapten daarop naar de rechter. Want ze konden geen andere woning bemachtigen. Door de coronacrisis hadden ze hun bedrijf en vorige woning moeten verkopen, de wooncrisis maakt hun kopen of huren van een huis onmogelijk, langer bij hun dochter wonen kan niet meer én hun gezondheid laat nu al te wensen over. Bovendien: de gemeenteraad heeft nu net deze zomer B en W opgedragen te onderzoeken of het vakantiepark naast ‘recreatie’ ook ‘permanente bewoning’ als bestemming kon krijgen. Dan is er toch zicht op legalisatie van de permanente bewoning?
De uitspraak: afgewezen
De rechtbank is het niet met het echtpaar eens. Permanente bewoning is in strijd met het bestemmingsplan. Er is geen concreet zicht op legalisatie, want het onderzoek waar de gemeenteraad om vroeg moet nog beginnen en de uitkomst ervan is onzeker. De bewoners hebben een jaar lang de tijd gehad een ander huis te vinden en hebben niet onderbouwd wat voor moeite ze daarvoor hebben gedaan. Zoals ze ook niet overtuigend duidelijk hebben gemaakt in welke vergelijkbare gevallen de gemeente wél heeft gedoogd. Ten slotte zijn de gezondheidsproblemen niet uitzonderlijk genoeg om de gemeente tot een uitzondering te dwingen.
Het commentaar
Wethouder Irona Groeneveld van De Fryske Marren krijgt vaker signalen dat een vakantiewoning permanent wordt bewoond. „We zijn een recreatiegemeente met veel water en bossen, we hebben veel vakantiewoningen. Maar we staan alleen bewoning voor maximaal een half jaar toe bij een melding via ons sociaal wijkteam. Dat is dan meestal om de thuissituatie tijdelijk te ontlasten. In andere gevallen gaan we handhaven, en geven we meestal een termijn van drie maanden.”
Kan die koers veranderen na het onderzoek dat B en W is opgedragen? „Nou, het gaat om onderzoek naar de vraag óf er in dat vakantiepark een pilot wordt opgezet. Die pilot zou dan ook nog vijf jaar duren, en de resultaten daarvan moeten daarna nog worden geëvalueerd. Dat biedt nu zeker geen uitzicht op legalisatie. In deze zaak zijn we trouwens met de handhaving begonnen voordat de motie over dat onderzoek werd aangenomen.”
De gemeente kent wel woningen met zowel een recreatie- als een woonbestemming, maar dat is dan al in het bestemmingsplan geregeld.
Ook als het kabinet het zou willen, zou dit niet eenvoudig te regelen zijn. Dat maakt advocaat Cato Blankenstein (La Gro Advocaten, niet betrokken bij deze zaak) duidelijk. „De gemeente kan misschien willen afwijken van haar bestemmingsplannen, maar dan zijn er nog heel veel andere regels van hogere overheden. De provincie stelt regels voor ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld voor wonen in het buitengebied. Je kunt niet overal een woonwijk beginnen. Er zijn wettelijke regels over geluids- en stankoverlast en eisen die aan woningen worden gesteld, waaraan bijvoorbeeld stacaravanachtige constructies niet zomaar voldoen. En Europa beschermt bijvoorbeeld de natuurgebieden van Natura 2000.”
Zaken over permanent wonen in een vakantiewoning zijn volgens Blankenstein aan de orde van de dag. „Steeds vaker wordt dan verwezen naar de wooncrisis; dat er geen vervangende woning te vinden is. Dan moet je wel laten zien dat je veel moeite hebt gedaan om die te vinden, ook buiten je eigen omgeving, voordat de rechter de handhaving onredelijk zal vinden. En als iemand al vele jaren permanent in een recreatiewoning woont, mag de gemeente ook meestal gewoon handhaven. In schrijnende gevallen – bijvoorbeeld met oude, zieke mensen – kan handhaving wel onredelijk zijn. Dan wordt wel eens een persoonlijke gedoogregeling afgesproken, bijvoorbeeld totdat iemand is overleden.” In deze zaak speelt dat alles blijkbaar niet.
Navraag bij hun advocaat leert dat de bewoners niet in hoger beroep gaan bij de Raad van State. Blankenstein: „Ik zou ook niet verwachten dat dan anders wordt beslist. In het bestuursrecht, als je procedeert tegen een overheid, kun je weliswaar altijd nog met nieuwe bewijzen komen die je stellingen kracht bijzetten, bijvoorbeeld over de persoonlijke situatie van de bewoners. Maar de rechtbank heeft deze beslissing uitzonderlijk uitgebreid gemotiveerd. Ik denk dat er onvoldoende aanknopingspunten zouden zijn voor een succesvol hoger beroep.”
Het was me weer even ontgaan maar in de cosmetica is het mode om je hele gezicht te laten glitteren en glimmen. Dat effect bereik je met glimmer, ofwel mica: een grondstof die door kinderen wordt gewonnen in primitieve mijnen in vooral India en op Madagaskar. Zeer ongezond en gevaarlijk werk. De kinderen krijgen van de giftige stof bijvoorbeeld ademhalingsmoeilijkheden. Ander werk zoeken zit er niet in want dat is er niet. Naar school gaan zit er al helemaal niet in.
Dat liet Natasja Gibbs zien in de laatste aflevering van haar vierdelige reeks Ketens (NPO 3). Hierin onderzocht ze de herkomst van luxeproducten en het leed wat daarachter schuilgaat. Je zag kinderen in holen in de grond kruipen om de mica bijeen te schrapen, afgewisseld met beelden van uitbundige influencers die make-up aanprijzen. Deskundigen vertelden erbij hoe slecht het werk voor de kinderen is. Een mica-boycot vonden ze niet wenselijk: dan zou je de minderjarige mijnwerkers beroven van hun inkomsten. Wat wel zou helpen is het verbeteren van de arbeidsomstandigheden en het verhogen van de lonen. Maar daarvoor ontbreekt de wil bij de cosmetica-industrie.
Eerder behandelde Gibbs in Ketens e-bikes (nikkelmijnen), ChatGPT (menselijke filters van gruwelijke content) en hair-extensions. De aflevering over de haarstukjes vond ik het meest aangrijpend. Echt haar wordt geoogst van echte mensen. Mensen die het slechter hebben dan degenen die er later mee rondlopen. Bijvoorbeeld Oeigoerse vrouwen die in Chinese concentratiekampen gedwongen geschoren worden.
Bijzonder aan Ketens is dat Gibbs zelf thuisbleef. Het journalistieke werk in de landen waar de producten vandaan komen, werd gedaan door correspondenten die daar wonen. In de aflevering over mica gebruikte ze veel beeldmateriaal van Terre des Hommes. Ik vroeg me zelfs af of die ontwikkelingsorganisatie had meebetaald aan de uitzending.
Programma’s over productieketens werken vanuit een harde tegenstelling die het goed doet op beeld: die tussen de luxe westerse levensstijl van schoonheid en overvloed, en de smerige afkomst van al die artikelen. Over het algemeen wil ik dat niet weten, niet echt, want dan voel ik me somber en machteloos. Ketens had echter als voordeel dat er producten worden behandeld die ik toevallig toch niet gebruik.
Tegengestelde types
John de Bever was zaalvoetballer en is een Brabantse zanger van het levenslied, maar hij is vooral beroemd van de populaire reality-serie De Bevers Verleggen Grenzen (RTL5). Deze draait om John en zijn echtgenoot Kees, die tevens zijn manager is – tegengestelde types die de hele tijd kibbelen. Ze vieren de verjaardag van Kees, hun vijftienjarige bruiloft, ze beginnen met een theatertournee. Dankzij het programma is Kees bijna even bekend als John, dus staat hij ook op het podium en hij maakt een feestlied met Patty Brard („Schudden met die billen/ Laat de panter in je vrij”).
RTL noemt het steevast „kibbelen” maar in feite is het eenrichtingsverkeer: John zit de hele tijd te klagen over Kees. Op hun trouwdag noemde John zijn echtgenoot bijvoorbeeld een „slavendrijver”: „Ik ben getrouwd en jij bent gelukkig.” Het is ongetwijfeld bedoeld voor het komisch effect, en om wat drama in de serie te krijgen, maar het voelt ongemakkelijk. Alsof je op visite bent bij een echtgenoot die onder de plak zit en het bezoek als uitlaatklep gebruikt. Je gaat je toch afvragen: is die John wel zo een gemoedelijke man als hij lijkt? Hij herhaalt ook alles drie keer. Arme Kees.
Ik blijk trouwens toch mica te gebruiken – het zit in mijn tandpasta.
Dat Nederland op het punt staat het bindend correctief referendum in haar democratisch arsenaal op te nemen, brengt jeugdherinneringen boven. Ik was een tiener toen in Uruguay zo’n correctief referendum werd gehouden. Na twaalf jaar dictatuur had het parlement een amnestiewet aangenomen waarmee de misdaden werden vergeven die militairen tussen 1973 en 1985 hadden begaan. Burgers die de vrij rondlopende folteraars wel wilden laten berechten, zetten de procedure in gang voor het referendum. Om te beginnen moesten handtekeningen worden verkregen van minstens 25 procent van de stemgerechtigde bevolking. Mijn vader hadden ze twaalf jaar in de gevangenis opgesloten, dus klopte ik, 17 jaar oud, gewapend met handtekeningenlijsten, aan deuren van vreemden. De meeste mensen zetten hun handtekening graag, heel sporadisch werd je door een facho zijn tuin uit gejaagd. Ik mocht niet tekenen omdat ik minderjarig was.
Het tellen van de handtekeningen duurde weken. Toen de officiële bekendmaking kwam dat de 25 procent was gehaald, gingen we massaal de straat op om het te vieren. De beulen van de dictatuur zouden niet langer met hun misdaden wegkomen. Voor het opsluiten, martelen en vermoorden van landgenoten, moesten ze voorkomen. Zo voelde het in ieder geval. We vergaten even dat we alleen de deur naar het referendum hadden geopend. Er moest nog gestemd worden. Ik was intussen achttien geworden.
Bij het referendum zouden we voor groen of voor geel stemmen. Gekleurde stembiljetten waren nodig zodat ook analfabeten wisten wat ze deden. Geel was voor het behoud van de amnestiewet. Groen was de correctie. In de hoofdstad hoorden we over reclamespotjes die op de regionale zenders werden uitgezonden. Een gaucho galoppeerde door het veld en werd van zijn paard geschoten. „Opdat dit niet meer gebeurt, stem geel.” De boodschap die over het platteland werd uitgestrooid, was dat pogingen om de militairen te berechten tot een nieuwe staatsgreep zouden leiden. Op de dag van het referendum propte ik als vrijwilliger, uitgedost in felgroen, Uruguayanen die slecht ter been waren in busjes naar de stembureaus.
Groen verloor met 43 procent tegen 57 procent door overwegend plattelandsstemmen. Het land vergaf de beulen en dat kon ik het land niet vergeven. Drie jaar later woonde ik weer in Nederland, dat nu ook een correctief bindend referendum wil. Referenda mogen de kers op de democratie lijken, maar voor zover ik zag van Uruguay ’89 tot aan Brexit, leiden ze vooral tot besluiten die worden genomen door het bangste en best manipuleerbare deel van de bevolking. In 2009 verklaarde het Uruguayaanse hooggerechtshof de amnestiewet alsnog ongrondwettelijk. Wie mensenrechten schendt, moet in een democratie voorkomen. De keuze waar een angstig, stijf gemanipuleerd volk voor stemde, werd teruggedraaid. Militairen werden alsnog berecht, maar tussen mij en het correctieve referendum is het niet meer goedgekomen.
Joris Lohman, een 39-jarige Randstedeling met een baard, bestelt in een Amsterdamse coffee spot een broodje kaas en een cappuccino. In welk hokje past hij? Havermelkelite? „Koemelk”, zegt hij er bij de bestelling maar meteen bij, zich bewust van hoe daarop wordt gelet bij iemand die een boek schreef over duurzaam voedsel. En dat boek is waarom hij hier zit.
Lohman studeerde af op het Europese landbouwbeleid, was betrokken bij Slow Food, een beweging tegen fastfood en industriële voedselproductie. Hij richtte Food Hub op, een opleidings- en adviesbureau voor voedsel en landbouw. En nu is zijn verzamelde kennis gebundeld in: Boter, kaas en havermelk, het handboek voor de verwarde eter.
Lohman probeert de complexe wereld van landbouw en voedingsindustrie te ontrafelen, mythes te ontkrachten, frames zichtbaar te maken en te kantelen. Hij wil hokjes afbreken. Ook het linkse hokje waar hij als Amsterdamse politicoloog zelf uit komt – de havermelkelite voordat die zo heette. „Ik was al vrij snel niet zo tevreden over de aannames in mijn eigen hokje, waarin mensen om me heen allemaal riepen dat de boerderijwinkel of de biologische boer fantastisch is en de rest ongelijk had”, zegt Lohman.
Als je snapt waarom boeren kunstmest gebruiken, dan begrijp je ook dat we eigenlijk geen alternatief hebben
In zijn boek beschrijft hij hoe een medestudent hem de ogen opende. Zijn jullie ooit weleens op een boerderij geweest, vroeg ze, uit frustratie over de vooringenomenheid van haar medestudenten. Ze nam de werkgroep mee naar de Beemster. „Die dag op de boerderij van haar vader veranderde mijn leven. Ik realiseerde me dat ik níks snapte van de landbouw”, schrijft Lohman. „Alle kennis die ik had opgedaan uit boeken en documentaires, leek te vervagen.”
Nu zegt hij: „Landbouw is roofbouw. Het is per definitie niet duurzaam. Elke boer, ook een ecologisch werkende boer, weet donders goed dat het zo is.”
Lees ook
Eigen schuld, dikke bult? Nee, de overheid moet ingrijpen om obesitas te voorkomen
Glyfosaat
Hij begint in zijn boek bij de basis: gewassen halen stikstof, fosfor en kalium uit de grond, stoffen die niet vanzelf terugkomen. Ze worden in aardappelen geëxporteerd, en geïmporteerd uit buitenlandse bodems; denk aan Braziliaanse soja in Nederlands veevoer. „Bij elke vorm van land- of tuinbouw onttrekken we voedingsstoffen aan de bodem. Als je die niet terugbrengt met compost of mest – dierlijk of menselijk – moet je kunstmest gebruiken. Dat is geen pleidooi voor de agro-industrie. Maar als je snapt waarom boeren kunstmest gebruiken, dan begrijp je ook dat we eigenlijk geen alternatief hebben.”
Het zijn vaak verhitte discussies waarin Lohman verzeild raakt. Ook als het gaat over genetische modificatie of het gebruik van pesticiden. Hij spreekt bij het omstreden glyfosaat meestal over gewasbeschermingsmiddelen, maar hij noemt ze ook landbouwgif en plantenmedicijnen. Bewust. Wetende dat hij met elk woord in een kamp getrokken kan worden.
Als ik over gewasbeschermingsmiddelen spreek, zien mensen me als iemand die zich afzet tegen de groene kant
„Als ik over gewasbeschermingsmiddelen spreek, zien mensen me als iemand die zich afzet tegen de groene kant. Je bent voor of tegen bio-industrie, voor of tegen intensieve landbouw. Maar vertel dan eerst eens wat dat is. Een stal met heel veel dieren, is dat per definitie een probleem? Waarom hebben we een hoge dichtheid aan boerderijen in Nederland? Je moet dat toch eerst uitpluizen. En dan is het niet zo zwart-wit.”
Een groot deel van zijn boek gaat over de tegenstellingen in het debat: aan de ene kant de ecologen, doemdenkers vaak, die in extensieve, natuurinclusieve landbouw het duurzame alternatief zien voor de allesverwoestende massaproductie. En daar tegenover de techoptimisten, die geloven dat de wereld zich uit klimaat-, biodiversiteits- en stikstofcrises kan innoveren en natuur kan sparen met hoogtechnologische intensieve landbouw, met hoge opbrengsten per hectare.
Lohman: „Ik probeer erboven te hangen door naar de feiten en de wetenschap te kijken, maar ik weet ook dat die feiten multi-interpretabel zijn, en dat ik ook mijn eigen waarden meeneem. Ik wil vooral de narratieven zichtbaar maken en laten zien dat elk verhaal door waarden gedreven is.”
Verschrikkelijk systeem
De tegenstellingen beginnen al bij een verkeerd historisch besef, zegt Lohman. „Het verhaal dat je steeds hoort is dat de naoorlogse landbouwminister Sicco Mansholt grootschalige landbouw en massaproductie heeft aangejaagd vanuit het idee ‘nooit meer honger’, en dat we daardoor nu met een verschrikkelijk systeem zitten dat we moeten afbreken om een duurzamere voedselproductie te krijgen. Dat is een slecht verhaal, dat ik ook heel lang heb verteld. Als je je gaat verdiepen, zie je dat het Mansholt ging om het verheffen van het platteland. Boeren moesten mee kunnen in de welvaartsontwikkeling. En de middelen daartoe waren schaalvergroting en mechanisatie.”
‘Nooit meer honger’ heeft Mansholt nooit gezegd. En weinig mensen weten dat hij al voorstelde landbouwgrond om te zetten in natuur. Maar voor zijn groene ideeën was aan het einde van zijn carrière weinig belangsteling. „Sicco, are you becoming a hippie?”, schijnt een collega-Eurocommissaris hem ooit gevraagd te hebben. Het punt dat Lohman ermee wil maken: er is een groter historisch verhaal, een groter systeem, waarin de boeren niet alleen vervuiler of slachtoffer zijn.
Toen Carola Schouten (ChristenUnie) minister van Landbouw was (2017-2022), draaide alles om circulaire landbouw. De kringloop van nutriënten moest zo dicht mogelijk bij de boerderij gesloten worden. „Ik was er zelf ook lang enthousiast over”, zegt Lohman. „Totdat het doorsloeg naar een te idealistisch beeld. Want je moet wel accepteren dat extensieve landbouw met minder kunstmest tot lagere productie leidt. Dat kan een keuze zijn, de opbrengsten mogen soms best iets lager zijn als dat beter past bij de omgeving. Maar het is geen magische oplossing.”
Tegelijkertijd, vindt Lohman, laat de BBB het afweten door geen verduurzaming te willen afdwingen als andere Europese landen daar niet in meegaan.
Slappe analyse
Veranderde Lohmans zoektocht naar kennis ook zijn beeld van de Rabobank, die boeren met haar leningen ‘dwingt’ tot investeren en uitbreiden? En van de agro-industrie die boeren ‘afhankelijk’ maakt van veevoer, zaden, kunstmest en pesticiden? „Ja, dat is een slappe analyse. Ik zeg niet dat de Rabobank en bedrijven als Agrifirm alleen maar goed bezig zijn. Conservatieve krachten in de landbouw houden elkaar in een houdgreep met het verdedigen van het huidige verdienmodel en er is een doorgeschoten intensieve veehouderij die veel lokale milieuproblemen veroorzaakt. Maar er is een ander verhaal dan dat de agro-industrie boeren alleen maar uitknijpt.”
Het helpt niet altijd om vast te houden aan wat je wil
Boeren zijn op de wereldmarkt ‘prijsnemer’, zegt Lohman. Ze hebben weinig invloed op de keten en staan tegenover partijen met veel meer macht. „Dan kun je vervolgens zeggen: Albert Heijn melkt de boeren uit. Doet het goed op een feestje. Maar ook supermarkten zijn internationaal in een concurrentiestrijd verwikkeld met kleine marges.”
Lees ook
is biologisch een oplossing of een probleem?
In bijna driehonderd bladzijden behandelt Lohman niet alleen de splijtzwammen in het landbouwdebat, hij beschrijft ook dilemma’s waarmee burgers en consumenten worstelen. Ook hier laat hij stelligheden wankelen met ongemakkelijke nuances: mensen zien koeien graag in de wei, maar de uitstoot van broeikasgassen in Nederland is verminderd door intensiever te produceren en koeien binnen te houden. De opkomst van het westerse dieet dat mensen dik maakt, ging samen met een afname van het aantal ondervoede mensen in de wereld. En het klopt dat 80 procent van het aanbod in de supermarkt ongezond is, maar als je naar omzet kijkt, komt 45 procent uit groente, fruit en verse vis en vlees, schrijft Lohman. Kun je dan zeggen dat de supermarkt ons ziek maakt?
„Goed eten lijkt iets exclusiefs, alsof je je enorm moet verdiepen en heel veel geld en tijd nodig hebt om de goede keuzes te maken. Toch doet 90 procent van Nederland zijn boodschappen gewoon in de supermarkt. Dan is het goed om te weten dat het in Nederland best in orde is. Ga eens ergens anders in de wereld kijken, dan kun je je afvragen of het zin heeft om je druk te maken over de tomaten bij Albert Heijn uit een Nederlandse kas. We beseffen niet half hoe goed ons voedsel is.”
Op de vraag of je meer biologische producten zou moeten kopen, heeft Lohman geen eenduidig antwoord. „Op het gebied van landgebruik en CO2-uitstoot per product komen ze vaak slechter uit de bus dan gangbaar, maar met name op dierenwelzijn en lokale biodiversiteit scoort biologisch beter.” Hij komt uit op: koop waar mogelijk biologische versproducten uit Europa, maar wees niet bang voor ‘gewone’ producten, en voor resten van gewasbeschermingsmiddelen.
Ja en nee, enerzijds anderzijds, meer kringloop én meer innovatie. De lezer wacht tevergeefs tot Lohman een kant kiest, hij kiest er juist nadrukkelijk voor dat niet te doen. „We hebben zoveel tijd verspild aan elkaar bevechten op subthema’s. Hou op, denk ik nu. We moeten alles doen. Het is wel spannend om te zeggen: ik ben voor intensieve landbouw. Maar het is niet of-of. Ik ben voor intensieve landbouw en voor extensieve landbouw, alles op de juiste plek.”
Over de verduurzaming van de landbouw is Lohman optimistisch. „Die trend is onomkeerbaar.” Maar dat consumenten het voedselsysteem zullen veranderen door bijvoorbeeld minder vlees te eten, ziet Lohman niet snel gebeuren. „Bij Slow Food dacht ik nog: als we nu gewoon anders gaan consumeren, zo moeilijk is het toch niet? Maar ik ben een beetje teleurgesteld geraakt in de invloed die dat heeft. In theorie klopt het: als nog maar 20 procent van onze eiwitten uit dierlijke producten komt, kun je de hele wereld voeden met een duurzamere landbouw. Maar is dat realistisch? Het helpt niet altijd om vast te houden aan wat je wil.”