Wouter van Elburg stapt op de vijf stenen naar de voordeur, haalt een sleutel uit zijn rugzak en steekt die in het slot van een statig woonhuis aan de Willemskade in Zwolle, nummer 28. Het huis staat al een tijd leeg, maar Van Elburg weet hoe het woonhuis tot leven gaat komen.
Voor zijn ene werkgever, Hendrick de Keyser Monumenten, werkt de architectuurhistoricus aan de restauratie van het pand. Bij zijn andere werkgever, de Universiteit van Amsterdam, is hij twee jaar geleden gepromoveerd op de typologie van entreeruimtes in woonhuizen (1550-1950): een onderzoek naar de ruimte achter de voordeur. Dat onderzoek bracht hij in oktober uit in boekvorm, Met de deur in huis.
De eerste indruk van een huis is de omgeving waarin het staat. Toen het statige Zwolse woonhuis in 1908 werd gebouwd, stond het aan de kade van de Willemsvaart, de aanvoerroute van de IJssel naar de Zwolse binnenstad. De vaart is gedempt, auto’s razen nu op dezelfde route naar hun bestemming. Het was best een sjieke omgeving, zegt Van Elburg, waarmee hij wil zeggen: dat is het nu niet meer. De gevel is een tweede eerste indruk, maar, „een gevel kan misleidend zijn, zeker bij hele oude huizen. Je kan in principe elke gevel op een huis plakken, Dat hoeft nog níéts te zeggen over wat daar achter gebeurt.” De derde eerste indruk is de entreeruimte.
Met een duw gaat de deur van Willemskade 28 open. Wouter van Elburg (30) uit Amsterdam stapt nu een ruim tochtportaal in. De lambrisering is beschilderd, vermomd als een witte marmeren plak. Een deur aan de linkerkant leidt naar een vertrek waar zakelijk bezoek werd ontboden, of goederen in ontvangst werden genomen. Achter de andere deur, de tochtdeur, ontvouwt zich de échte entreeruimte. Een brede gang waarin een statige trap neerdaalt. Het eerste wat de bezoeker ziet, is het gigantische glas-in-lood-raam in het trappenhuis. „Hier wordt indruk gemaakt op de bezoeker”, zegt Van Elburg. Dat klopt.
Acht soorten entreeruimtes
Het was zijn bedoeling niet geweest, vertelt hij even later, wandelend over de Willemskade, richting de binnenstad van Zwolle. Hij wilde een brede studie doen naar Nederlandse woonhuisplattegronden. Maar toen viel hem op dat veel besloten wordt door de entreeruimte. Is die groot, klein, geplaatst in het midden van de gevel of juist links, rechts of niet eens in de voorkant van een huis: met de entreeruimte wordt bepaald hoe de rest van het huis is ingedeeld, concludeert Van Elburg.
In zijn onderzoek heeft hij acht vormen van entreeruimtes onderscheiden in Nederlandse woonhuizen, acht standaard verschijningsvormen, voor elk type heeft hij één hoofdstuk. Meest voorkomend is de gang, zo goed als uitgestorven is het voorhuis. De meeste entreevormen, de dwarsgang, de vestibule, het tochtportaal, de hal, de trappenhuisentree, komen voor in de gehele onderzoeksperiode (1550-1950). Globaal gezegd wordt er in de vroegere eeuwen meer ruimte ingenomen door de entree, en komen de kleinere entreetypes later in de tijd voor.
De Nederlandse woonhuisarchitectuur was al vroeg sterk ontwikkeld, vertelt Van Elburg . Wat hier weinig voorkwam, en juist veel in Engeland en Frankrijk, is het woonhuis zonder entreeruimte. „Nederlanders verdienden ontzettend veel geld, en dat had zijn weerslag in de architectuur”, legt hij uit. Er was in de zeventiende eeuw geen dominant hof, geen dominante adel: het grootste aandeel van het geld zat in de burgerij. Die kon veel geld besteden aan woonhuizen, er werd veel gebouwd, en omdát er veel gebouwd werd, vervolgt hij, werd er nagedacht over praktische standaardoplossingen.
We komen aan in de Emmawijk en lopen volgens hem een andere tijd in. „Deze huizen zijn zo’n twintig, dertig jaar ouder dan waar we net waren. Bij het huis aan de Willemskade was de behoefte aan veel privéwoonruimte groot, hier was dat nog minder: de deur is heel traditioneel midden in de gevel geplaatst. Een imponerende entreeruimte, met daardoor minder woonruimte aan weerszijden.”
Een paar stappen verder staat een jonger woonhuis met een entree in de zijgevel. „Kijk, er zit helemaal niet zoveel tijd tussen, maar de plattegrond is totaal anders, doordat de entreeruimte aan de zijkant is geplaatst ontstaat er veel meer woonruimte.”
Daar was behoefte aan, legt hij uit: in de tweede helft van de negentiende eeuw maakt Nederland enorme ontwikkelingen door: industriële revolutie, allerlei modern comfort, er komt gasverlichting, daarna elektrische, centrale verwarming. „Die maken dat je heel anders gaat wonen.”
Het verdwenen voorhuis
Vroeger – en dan heeft Van Elburg het over de zestiende, zeventiende, achttiende eeuw – was er vaak veel meer ruimte achter de voordeur, een grotere entreeruimte dus. Hij houdt halt in de Koestraat en wijst naar een klein, zeventiende eeuws huis. Het heeft een voorhuis, en een kleine zijkamer als woonruimte. In dat voorhuis werd een ambacht uitgeoefend, of waren verkocht. Als het woonhuis meer een privédomein wordt, neemt ook het formaat van de entreeruimte achter de deur af: aan die ruimte is dan minder behoefte. Dat is een verschuiving die in de architectuurgeschiedenis soms als heel statisch wordt omschreven, maar ook in de negentiende eeuw werd er nog „achter de voordeur gewerkt”, legt Van Elburg uit.
In diezelfde Koestraat wijst hij een pand aan uit de jaren dertig, met drie voordeuren naast elkaar. In de binnensteden, zeker vanaf de late negentiende eeuw, nam de bevolkingsdruk toe. De entreeruimte heeft hier niet de functie om bezoek van een indrukwekkende ontvangst te voorzien, maar moet de beschikbare ruimte op een zo efficiënt mogelijke manier verdelen. Dat is ook bij veel woningbouw van nu het geval, zegt hij. Soms verdwijnt de entreeruimte zelfs helemaal, om de beschikbare ruimte optimaal in te zetten. „Mooie jaren dertig-architectuur”, zegt Van Elburg, en dan beent hij verder, om snel daarna weer stil te staan bij een achttiende eeuws woonhuis. „Klein huisje, maar met een gigántische entreeruimte”, wijst hij. Een deur met bombastische sierlijst neemt de helft van de gevel in beslag. „Dit heeft met praktisch gebruik niets te maken”, zegt hij, geamuseerd. Wouter van Elburg wandelt door.
Wouter van Elburg, Met de deur in huis: Typologie van de entreeruimte in Nederland ca. 1550 – 1950. WBOOKS, 192 blz. € 34,95