Vermeer en Hitler: beiden hielden van ‘De schilderkunst’

De schilderkunst Zelf zag Vermeer het als zijn magnum opus, zijn schilderij ‘De schilderkunst’. Wat hij ermee wilde, was voer voor psychologen en interpretatoren. Het was bovendien een werk waar zowel Göring als Hitler hun zinnen op hadden gezet. Een reis met ‘De schilderkunst’.

‘In ingelichte kringen verzekerde men mij, dat het Rijksmuseum te Amsterdam er wel op mag rekenen, dat binnenkort het schilderij zijn intocht zal doen.” Met deze woorden sloot op 22 mei 1936 de Weense correspondent zijn artikel ‘Het atelier toch voor het Rijksmuseum verworven’ af in de Indische Courant. Aanleiding voor het stuk was een reactie op een bericht van enkele weken daarvoor dat Vermeers schilderij De schilderkunst (of ‘De schilder in zijn atelier’, zoals het werk toen nog werd genoemd) niet naar het buitenland mocht. De Oostenrijkse Zentralstelle für Denkmalschutz had geen toestemming gegeven het doek uit de collectie van graaf Czernin naar welk land dan ook te laten gaan. De stelligheid van de Weense correspondent zou overmoedig blijken: De schilderkunst – het schilderij waar Vermeer zelf het meest trots op was – ging een ander lot tegemoet.

Delft

Triomferen over de dood

Het is 1661 als vlak achter Vermeers woning aan de Voldersgracht in Delft het St. Lucasgilde wordt gebouwd. Het gebouw moet een onderkomen worden van een plaatselijke vereniging van kunstenaars. Vermeer wordt bestuurslid van dit gilde en raakt geïnspireerd door de ambities van de bouw waarin „de symbolische weergave van de kunsten” zo’n belangrijke rol speelt, aldus kunsthistoricus Albert Blankert in 1975. „Een en ander leidde ertoe dat Vermeer zich ook zelf op zo’n symbolische weergave van de kunst die hij beoefende, ging bezinnen.”

Het meisje op het schilderij moet Clio verbeelden, de muze van de geschiedenis, met haar lauwerkrans die roem verbeeldt en de trompet in haar hand die elk moment ‘lof’ kan gaan tetteren. Vermeer wilde met het schilderij, dat zijn atelier niet mocht verlaten, de eeuwigheid vastleggen. Dat deed hij door Clio af te beelden als jonge vrouw, die enerzijds voor vergankelijkheid stond, en anderzijds voor het toppunt van schoonheid. „Zo triomfeert de schilder over de dood en zal zijn naam voortleven”, schrijft historicus Aart Aartsbergen in Het raadsel Vermeer.

Lang werd gedacht dat het ging om een zelfportret op de rug gezien, waarbij de dochter als model werd gebruikt. Inmiddels wordt aangenomen dat de man in op dat moment modieuze snit staat voor een algemeen beeld van de schilder die niet in een atelier werkt, omdat daarvoor de omgeving te chic is. De maker creëert kunst die „hem eeuwige roem oplevert”, aldus Nils Büttner in zijn monografie Vermeer.

De schilderkunst (1668) – het schilderij waar Vermeer zelf het meest trots op was Kunsthistorisches Museum Wien

Wenen

Pieter de Hooch levert meer op

Vermeer schilderde het werk tussen 1666 en 1668, en wat hem betreft had hij daarmee zijn belangrijkste werk voltooid. Waarschijnlijk was het bedoeld als voorbeeld om aan zijn klanten te laten zien hoe groot zijn artistieke vaardigheden waren. Dat verklaart waarom hij het nooit heeft verkocht, ook al waren de financiën penibel. Na zijn dood in 1675 deed zijn weduwe er ook van alles aan om het doek te behouden, terwijl de deurwaarders op de stoep stonden. Op 24 januari 1676, ruim een maand na Vermeers dood, doet ze nog een manhaftige poging het meesterwerk binnen de familie te houden: ze draagt het werk aan haar moeder Maria Thins over om het zo uit handen van schuldeisers te houden.

Vergeefs, Antoni van Leeuwenhoek neemt het faillissement onder zijn hoede waar het gezin van Vermeer na diens dood in was vervallen, en neemt De schilderkunst in beslag. Op 15 maart 1677 wordt het schilderij op een openbare veiling verkocht. Via ingewikkelde omwegen komt het werk waarschijnlijk terecht bij de Nederlander Gerard van Swieten (1700-1772), tevens lijfarts van keizerin Maria Theresia van Oostenrijk. Wat zeker is, is dat het in de achttiende eeuw in het bezit is van zijn zoon, baron Gottfried van Swieten (1733-1803), een liefhebber van kunst en een vriend van Haydn en Beethoven (met de laatste besprak hij nog het contrapunt bij Bach). In die tijd dachten ze echter niet met een Vermeer van doen te hebben, maar met een werk van Pieter de Hooch. Vermeer was niet zo populair op dat moment, en op het schilderij stonden in de schildersezel op een dwarslatje de initialen P. de H. Het signatuur was er waarschijnlijk opgezet door een slimme handelaar omdat in die tijd een Pieter de Hooch meer geld opleverde dan een Vermeer.

Vermeer was niet zo populair op dat moment. Een slimme handelaar zette er de initialen P. de H. op

Aan het idee met een De Hooch te maken te hebben, bleef men wel even vasthouden. Zo ook toen het tien jaar na de dood van Van Swieten in bezit kwam van Rudolf Czernin (1757-1845), die het voor vijftig florijnen had gekocht in de veronderstelling met een heuse De Hooch te maken te hebben. Pakweg rond 1860 begon men te vermoeden dat het toch om een Vermeer ging, en in 1893 had de Wiener Galerie Verlag Heck het over de „valse signatuur Pieter de Hooch”.

Het maakte de familie niet uit van wie het was, het schilderij bleef en kwam op den duur in handen van graaf Jaromir Czernin (1908-1966). Hij bood naar verluidt wegens geldgebrek in de jaren dertig het werk, dat zijn bet-betovergrootvader had gekocht, te koop aan – ook aan enkele Nederlandse contacten. Vermeers De schilderkunst werd inderdaad verkocht, alleen kwam het werk niet bij het Rijksmuseum terecht zoals de correspondent uit Wenen voorspelde, maar werd het aangeboden aan Hitlers rechterhand Hermann Göring.

Linz

Vermeer in het Führer Museum?

Göring, die het graag wilde hebben, had het nakijken. Hitler, zelf gefrustreerd kunstenaar, wilde het schilderij hebben en verbood de verkoop. Hij was zeer onder de indruk van het werk en gaf zijn fotograaf Heinrich Hoffmann opdracht het schilderij van Czernin te kopen. Wellicht had die interesse ook te maken met de boodschap die het werk uitstraalde: op de kaart werd Nederland niet alleen als één rijk neergezet waar de grens van protestant en katholiek vervaagd was, maar was ook de kroonluchter met de Habsburgse dubbele adelaar symbolisch, de adelaar „die de kaart symbolisch lijkt te bekronen, verwijst ongetwijfeld naar het als één geheel opgevatte Nederlandse cultuurgebied”, schrijft Büttner.

Of de ‘Führer’ het schilderij gekocht heeft voor zijn particuliere collectie dan wel ter plaatsing in een van de Duitsche musea, is nog niet bekend

Algemeen Handelsblad 4 januari 1939

Op 4 januari 1939 bericht het Algemeen Handelsblad in een artikel ‘Aangekocht voor Duitschland? Pronkstuk uit de collectie Czernin te Weenen’: „Het vermaarde ‘Atelier’ van Johannes Vermeer van Delft, uit de collectie Czernin, in opdracht van Adolf Hitler verkocht”. Daarna gaat het stuk verder in op de gang van zaken, en de pogingen van onder meer het Rijksmuseum om tot een transfer te komen: „Vele pogingen waren gedaan om een overeenkomst te bereiken met de familie, maar thans schijnt het dan toch de woning der Czernins te hebben verlaten, zonder evenwel de grens van het tegenwoordige Duitsland te overschrijden. Of de ‘Führer’ het schilderij gekocht heeft voor zijn particuliere collectie dan wel ter plaatsing in een van de Duitsche musea, is nog niet bekend.”

Een jaar later was het idee dat Vermeers schilderij bestemd was voor het nog te bouwen Führer Museum in Linz, als topstuk voor de Linzer Sammlung. Anderen vermoedden dat het zou zijn bestemd voor Hitlers salon in Berchtesgaden.

Het bedrag dat Hitler voor Vermeers favoriete werk had laten betalen, was volgens De Maasbode op 11 oktober 1951 nog geen vijfde van de werkelijke waarde. Daar was men het in Oostenrijk niet mee eens. Nadat de graaf het had teruggeëist omdat er sprake zou zijn geweest van roofkunst werd juist gezegd dat Hitler er een enorm bedrag voor had neergelegd, namelijk 1,6 miljoen Rijksmark.

De kroonluchter met de Habsburgse dubbele adelaar, detail van De schilderkunstKunsthistorisches Museum Wien

Wenen

Briefje aan Hitler

Het schilderij kwam heelhuids door de Tweede Wereldoorlog, maar het zou wel in Oostenrijk blijven. Op 7 mei 1945 haalden Amerikaanse troepen 1.200 schilderijen uit een zoutmijn in Salzkammergut, ten oosten van Salzburg. Het depot in de mijn vol door de nazi’s gewaardeerde kunst kwam in 1946 terecht in het Kunsthistorisches Museum in Wenen. Jaromir Czernin begon na de oorlog een proces tegen de Oostenrijkse staat omdat hij naar eigen zeggen het schilderij onder dwang had verkocht, Hij kreeg niets voor elkaar. Hij had er niet alleen goed aan verdiend, maar ook had hij in een briefje bij de verkoop de hoop uitgesproken dat ‘mein Führer’ veel plezier aan het schilderij zou beleven.

Ruim een halve eeuw later deden Czernins nazaten een nieuwe poging. Oostenrijk had na andere zaken die wel verloren werden en door internationale druk andere wetgeving met betrekking tot roofkunst gekregen. Reden voor de erven om in 2009 opnieuw te proberen de Vermeer terug te krijgen. De familie zou volgens de advocaat van de familie indertijd wel degelijk onder druk hebben gestaan. Hitler zou al in 1935 zijn zinnen op deze Vermeer hebben gezet. Daarnaast waren er zorgen, omdat de tweede vrouw van Czernin half Joods zou zijn.

Czernin en zijn vrouw vreesden vervolging omdat zij een Jodenster zou moeten dragen. Het bedrag en de toezegging dat zijn vrouw niet zou worden opgepakt waren onderdeel van de afspraak, de verkoop was er om de familie te redden. De Oostenrijkse restitutie-commissie, die sowieso weinig enthousiast is over teruggave van roofkunst, besloot in 2011 dat de claim ook nu onterecht was. Vermeers favoriete schilderij hangt dan ook nog steeds in het Weense Kunsthistorisches Museum. Daar zal het ook tijdens de Vermeer-expositie te zien zijn. Opnieuw heeft het Rijksmuseum wat De schilderkunst betreft het nakijken.