In de woonkamer van België’s eerste radicaal-rechtse burgemeester Guy D’haeseleer speelt wethouder van Jeugd, Sport en Dierenwelzijn Malika Sclacmender met een wit hondje. Aan de eettafel lacht de 55-jarige D’haeseleer naar zijn twintigjarige stiefdochter. Afgelopen week benoemde hij haar tot wethouder, wat in België tot opgetrokken wenkbrauwen leidde. „Ik ben niet met haar moeder gehuwd, dus mogen we volgens de wet samen in het college zitten”, zegt D’haeseleer.
Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 13 oktober haalde D’haeseleer met zijn lokale Vlaams Belang-afdeling Forza Ninove een absolute meerderheid in Ninove, een stadje van veertigduizend inwoners in het achterland van Brussel. Sinds eind vorige eeuw veel fabrieken sloten, gaat het economisch slecht met de streek. De afgelopen jaren trokken veel Belgen met een migratieachtergrond vanwege hoge huizenprijzen in Brussel naar goedkopere steden als Ninove.
Alle ogen zijn nu op Ninove gericht. „Ik heb dertig jaar lang vanuit de oppositie naar een doorbraak van het cordon sanitaire toegewerkt”, zegt D’haeseleer. „We krijgen maar één kans. Als het nu een puinhoop wordt, gaan ze zeggen dat ‘die van Vlaams Belang’ er niks van bakken.”
Ninove is een van de twee Belgische gemeenten waar radicaal-rechts vanaf december bestuurt, al loopt er nog wel een onderzoek naar mogelijke fraude met volmachten. In het Antwerpse Ranst koos een lokale partij voor besturen met Vlaams Belang. Ook in het West-Vlaamse Izegem kondigde een lokale partij zaterdag een samenwerking met radicaal-rechts aan. Maandagmiddag trok de lokale partij zich terug, partijleden zouden na de bekendmaking zijn „bedreigd met ontslag en fysiek geweld”.
Afschrikken
Een van de eerste zaken die D’haeseleer in Ninove wil aanpakken is wie aanspraak kan maken op een sociale huurwoning. „Als burgemeester kan ik de grenzen niet sluiten, maar ik kan vreemdelingen wel afschrikken”, zegt D’haeseleer. „Ik vind dat je vijftien jaar in Ninove moet wonen voor je recht hebt op een sociale woning. Voor wie in Ninove geboren is, is dat geen probleem.” Ook wil hij het politiebureau langer openen en de „verfransing” tegengaan.
Op straat zijn de reacties gemengd. „Guy gaat dat goed doen”, zegt de gepensioneerde Mark Behagel voor de ingang van supermarkt Delhaize. „De vorige burgemeester was vriendelijk, maar er gebeurde niks.” Zo hoopt Behagel dat D’haeseleer het zwembad heropent.
„Ik geef ze een kans, maar ik heb er geen goed gevoel bij”, zegt een vrouw die niet met haar naam in de krant wil. De lunchende scholieren Lars en Chaima zijn allebei zeventien 17 jaar en mochten nog niet stemmen. „Ik voel me nooit onveilig op straat”, zegt Lars. „Het is hier best gezellig.” Ze vragen zich af of Vlaams Belang niet vooral iets is „van oude mensen”. „In onze vriendenkring en op school is geen racisme”, zegt Chaima.
„De zware lokale verankering voor Vlaams Belang is er niet gekomen”, zegt politicoloog Herwig Reynaert van de Universiteit Gent. De partij rekende op bestuursdeelname in veel meer dan twee gemeenten. „Korte lijnen met regeringspartijen in Brussel zijn handig als je om extra middelen wil vragen”, zegt Reynaert. Samenwerken met eeuwige oppositiepartij Vlaams Belang helpt dan niet. Zo noemde de burgemeester van badplaats Middelkerke tegenover de VRT zijn overweging om toch niet met Vlaams Belang te besturen, de keuze tussen „een parel of een paria aan de kust” worden.
Gent tegen N-VA-bestuur
In grote delen van Vlaanderen is samenwerken met Vlaams Belang een brug te ver, in Gent blijkt dat voor progressieve partijen ook te gelden voor de rechtse Vlaams-nationalisten van de Nieuw-Vlaamse Alliantie (N-VA). Een week lang verzamelden zich duizenden inwoners voor het stadhuis, nadat socialisten, liberalen en N-VA bekendmaakten een coalitie te willen vormen. De Vlaams-nationalisten zouden voor het eerst het overwegend progressieve Gent besturen.
„N-VA past niet bij onze stad, ze breken het sociaal weefsel af”, zegt caféuitbater Karel Blondeel tijdens een van de demonstraties, een vintage racefiets nonchalant in de hand houdend. Om hem heen worden Belgische vlaggen en borden met ‘Gent = diversiteit’ in de lucht gehouden. Er klinken trommels en de aan socialisten gerichte leuze „Doe het niet, doe het niet”.
„Ik was zo kwaad toen ik van het akkoord tussen socialisten en N-VA hoorde”, zegt ook Teun van de Voorde, die bij een vakbond werkt. „N-VA past niet bij hoe we hier zorg dragen voor elkaar. Wij zijn een warme stad.” Zondagavond besloten de leden van Vooruit Gent om tegen het akkoord met N-VA te stemmen.
Het laat zien dat de verstandhouding tussen socialisten en Vlaams-nationalisten niet overal even goed zijn, ondanks de ‘bromance‘ die de Vlaamse pers signaleert tussen N-VA-leider Bart De Wever en Vooruit-leider Conner Rousseau.
De Wever leidt intussen de onderhandelingen over een centrum-rechtse Belgische regering, waar Vooruit als enige linkse partij in zou stappen. „De onderhandelende partijen zijn goed uit de lokale verkiezingen gekomen, dus ik had verwacht dat ze eindelijk zouden versnellen”, zegt politicoloog Carl Devos van de Universiteit Gent. Vooruit maakte donderdag bekend dat ze niet verder praten zolang een „onevenwichtig” sociaal-economisch plan niet wordt bijgestuurd.
Geeft formateur De Wever te veel toe aan Vooruit-leider Rousseau, dan heeft hij de leider van de Franstalige liberalen, Georges-Louis Bouchez, tegen zich. Devos spreekt van de „zwaarste” regeringsonderhandelingen van deze eeuw. „Onze begroting is compleet ontspoord, dus het gaat erom hoe je via besparingen en belastingen het sociale model van België redt.”
Vlaams Belang kan in bijna heel België nog worden uitgesloten, de andere Vlaamse nationalisten – die van de N-VA – zitten stevig in het centrum van de macht. Het is aan een partij die eigenlijk het land België liever kwijt dan rijk is, om België weer op de rails te trekken. Of ook de socialisten met hun plannen instemmen, is dan nog de vraag.
Lees ook
Vlaams Belang treedt voor het eerst toe tot een gemeentebestuur: brokkelt het cordon sanitaire af?
Natuurlijk is het contrast tussen de wielerklassiekers Parijs-Roubaix en Luik-Bastenaken-Luik groot, zegt Tiesj Benoot. Qua locatie, qua parcours: de een voert over Noord-Franse kasseienstroken, de ander over Waalse Ardennenheuvels. Maar de Vlaamse renner in dienst van de Nederlandse ploeg Visma-Lease a bike ervaart ook een verschil ín koers: een andere mate van drukte.
Komende zondag, als hij meedoet aan ‘Luik’, zal het veel rustiger zijn dan twee weken terug, zegt Benoot. „Aan de start, langs het parcours, in het peloton. Je krijgt veel meer ruimte in de wedstrijd, positionering is minder belangrijk. Het is niet van dat ellebogenwerk zoals ik van Parijs-Roubaix gewend ben.”
Benoot kan het weten: hij reed in zijn carrière zes keer ‘Luik’ en drie keer ‘Roubaix’. Daarmee behoort hij tot de kleine groep renners in het huidige peloton die beide koersen meerdere keren heeft gereden. Slechts tien keer won een renner zowel Parijs-Roubaix (anno 1896) als Luik-Bastenaken-Luik (1892), drie man wonnen beide koersen in hetzélfde jaar. Vrijwel al die zeges dateren van decennia geleden. In de recente wielergeschiedenis wist alleen de Belg Philippe Gilbert beide koersen op zijn naam te zetten.
Ieder jaar ondergaat het wielerpeloton half april een transformatie. Pak de startlijsten van Parijs-Roubaix (13 april) en Luik-Bastenaken-Luik (komende zondag) erbij en je vindt slechts drie renners die beide koersen rijden – op basis van wat op donderdag bekend was. Het peloton wordt vrijwel helemaal ververst: de renners die het hele ‘Vlaamse voorjaar’ hebben gereden (voornamelijk kasseienkoersen) gaan er even tussenuit, de klimspecialisten en ronderenners treden aan.
De verschillen tussen de renners van voor en na de verversing zijn in de afgelopen twintig jaar groter geworden, zo blijkt uit data van de website ProCyclingStats. Renners die meedoen aan Parijs-Roubaix werden sinds 2006 ruim twee kilo zwaarder en wegen nu gemiddeld 74,4 kilo; in Luik-Bastenaken-Luik nam het gewicht 2,5 kilo af en komt de gemiddelde renner op 64,9 kilo.
Dat is logisch, vindt Rudi Kemna, sportief directeur van de Nederlandse wielerploeg Team Picnic PostNL. „Het zijn twee verschillende typen wedstrijden. Parijs-Roubaix is vlak, waar de kasseien de scherprechters zijn en je goed moet kunnen sturen en positioneren. In Luik-Bastenaken-Luik wordt het verschil bergop gemaakt op de vele heuvels.” Dus stuurt Kemna verschillende typen renners naar de koersen. „De hardrijders gaan naar Parijs-Roubaix, de klimmers gaan naar Luik.”
Twee pelotons
De grote aflossing in het peloton is een relatief nieuw verschijnsel. Tot in de jaren negentig was het heel normaal dat renners aan zowel op de Vlaamse kasseien als de Waalse Ardennenhellingen koersten.
Voormalig renner Adrie van der Poel reed negen keer Parijs-Roubaix en Luik-Bastenaken-Luik in hetzelfde seizoen – de laatste keer was in 1993. „In mijn tijd ging veertig procent van de renners nog even verder na Roubaix, gok ik”, zegt hij. „Als je goed reed in de eerste kasseienkoersen, bleef je het hele voorjaar in de selectie. Tegenwoordig gaat niet meer dan tien procent van de renners door naar Luik.”
Oud-coureur Niki Terpstra ziet „gewoon twee verschillende pelotons”. Dat heeft te maken, zegt hij, met de professionalisering en specialisatie die heeft plaatsgevonden in het wielrennen, waardoor trainings- en wedstrijdschema’s veel nauwkeuriger worden samengesteld. Terwijl de ene helft van de profrenners in de Vlaamse voorjaarsklassiekers rijdt, is de andere helft op hoogtestage of in actie bij een heuvelachtige etappekoers als de Ronde van Baskenland.
Terpstra, oud-winnaar van Parijs-Roubaix en de Ronde van Vlaanderen, reed in zijn lange carrière twee keer de dubbel ‘Roubaix’ en ‘Luik’, in 2007 en 2010. Het verschil tussen de twee wedstrijden is meteen merkbaar als je meedoet, zegt hij. „Het begint eigenlijk al bij het hotel van de ploeg. Je rijdt met een aantal ploeggenoten het klassieke Vlaamse voorjaar, en ineens zijn ze allemaal weg.” Vervolgens is bij de start van de wedstrijd de rest van het peloton „ineens een stuk kleiner van postuur”, zegt Terpstra. „Die rijden makkelijker bergop.”
Beide keren dat hij meedeed in Luik haalde Terpstra de finish niet. „Ik raakte achterop, en dan word je al snel uit koers gehaald.” Grinnikend: „Ik heb er maar een mooie middag in de Ardennen van gemaakt.”
Mentale finish
Dat hij Roubaix en Luik niet veel vaker combineerde, is omdat het rijden van deze eendagsklassiekers een grote opgave is, zegt Terpstra. „Mijn mentale finish lag altijd bij Parijs-Roubaix. Daarna was ik total loss. Het is ontzettend zwaar om je op te laden voor zo’n koers.” Vaak ging Terpstra daarna nog naar de Amstel Gold Race, in het weekeinde tussen ‘Roubaix’ en ‘Luik’, omdat het nou eenmaal de enige Nederlandse klassieker is, maar goede uitslagen reed hij er nooit. „Voor mij was dat altijd een weekje teveel.”
Tiesj Benoot heeft Parijs-Roubaix en Luik-Bastenaken-Luik minimaal drie keer gereden, maar nooit in hetzelfde seizoen. Dit jaar sloeg hij Parijs-Roubaix over en koos ervoor om te gaan trainen, zegt hij. „Op die manier heb ik meer controle over mijn vorm en kan ik mijn niveau langer vasthouden.”
Wat het niet makkelijker maakt om beide wedstrijden te rijden, zegt ploegleider Kemna, is dat er steeds harder wordt gekoerst. „Bij de afgelopen editie van de Amstel Gold Race reden ze gemiddeld 44 kilometer per uur. Dat is stukken sneller dan vijf jaar geleden. Als het peloton zo hard gaat, dan worden de verschillen uitvergroot. Ben je geen heel goede klimmer, dan kom je niet meer mee die heuvels over in de finale.”
Wat de verschillen dan weer kan verkleinen, zegt Adrie van der Poel, is het weer. „Kasseienrenners kunnen over het algemeen beter tegen de kou dan klimspecialisten, die magerder en lichter zijn. Dus als het koud en nat is in de Ardennen, zitten die twee types renners dichter bij elkaar.”
Supertalenten
Van der Poel gelooft dat het nog steeds mogelijk is om in beide wedstrijden een goede uitslag te rijden. Hij wijst op zijn zoon Mathieu, die vorig jaar zowel ‘Roubaix’ reed als ‘Luik’ – en respectievelijk eerste en derde werd.
Hetzelfde geldt voor de Belg Wout van Aert: tweede en derde in 2022. En Tadej Pogacar natuurlijk, de wereldkampioen, die twee weken geleden tweede werd in Parijs-Roubaix en komende zondag in Luik geldt als de grote favoriet. Hij won de koers twee keer eerder.
Maar dat zijn „supertalenten”, zegt Benoot, die bovendien naast de klassiekers aan maar weinig wedstrijden meedoen, een trend die in het hele peloton waarneembaar is. „Ik heb pas vijftien dagen gekoerst, Pogacar heeft dit seizoen nog maar dertien koersdagen in de benen. Daar zouden mannen als Roger De Vlaeminck (de Belg die in de jaren zeventig alle klassiekers reed en won, red.) om moeten lachen.”
Voor de meeste renners is het rijden van beide koersen in een ondersteunende rol wel te doen, zegt Benoot, maar wil je als renner méér bereiken, dan wordt het lastig. „Je kunt niet elke week een klassieker rijden als je overal top wil zijn.” En dus, concludeert hij, legt iedere renner zich steeds meer toe op zijn eigen kwaliteiten.
Dat is voor de fans misschien jammer: die zien het liefst de beste renners zo vaak mogelijk tegen elkaar rijden. Maar Benoot vindt het niet vervelend dat er in het voorjaar twee pelotons naast elkaar bestaan. „Het mooie is: de besten van die twee pelotons komen straks allemaal bij elkaar in de Tour de France.”
Dat Donald Trump drastisch wil bezuinigen op medische onderzoeken, maakte hij vlak na zijn aantreden al bekend. Dat daarbij streng gescreend zou worden op aanvragen die woorden bevatten als ‘gender’, ‘vrouw’ en ‘inclusie’, ook. Maandag bleek wat daarvan de concrete uitwerking is, nadat het Women’s Health Initiative (WHI) een brief ontving. De langstlopende en nog steeds grootste studie naar vrouwengezondheid zal per september 2025 geen federale subsidie meer ontvangen, maakte het WHI maandag bekend.
Het WHI is een grote landelijke studie die dertig jaar geleden werd opgezet in opdracht van Bernadine Healy, de eerste vrouwelijke directeur van het National Institute of Health (NIH). Het doel: onderzoek naar de gezondheid van oudere vrouwen. In de jaren 90 werden meer dan 160.000 postmenopauzale vrouwen vanuit het hele land in verschillende studies geïncludeerd, zoals in onderzoek naar de effecten van hormoontherapie op hartziekten en vitamine D op botbreuken. Het leverde de grootste Amerikaanse dataset ooit op over de gezondheid van vrouwen tussen de tachtig en negentig jaar oud, waaruit bijna 2.500 wetenschappelijke publicaties volgden. Een deel van deze vrouwen doet tot op de dag van vandaag mee aan follow-upstudies, sommigen zijn al ouder dan honderd jaar.
De contracten met de zogenaamde ‘regionale centra’ worden na aankomende zomer niet verlengd. Dat zijn de locaties door heel het land waar de gegevens van de deelnemers worden verzameld, zoals vragenlijsten en bloedmonsters. In praktisch opzicht betekent deze maatregel de nekslag voor de studie, zeggen betrokken onderzoekers in vakblad Science. Het coördinatiecentrum van het project zal volgens de verklaring „tot januari 2026 blijven opereren, waarna financiering onzeker is”. In de database van de NIH waar de aanvraagstatus van subsidies bijgehouden wordt, is de beëindiging van de contracten met de regionale centra al in te zien.
’Goedmaker’ voor vrouwen
„Dit project was echt bedoeld als belangrijke goedmaker voor vrouwen, omdat zij al die jaren niet zijn betrokken in medische onderzoeken”, zei biostatisticus Garnet Anderson, een van de leiders van het project, in Science. „Onze deelnemers zijn al meer dan dertig jaar toegewijd aan de studie en delen hun data met liefde. Door deze maatregel verliezen we hen uit het oog.”
Onderzoekers wijzen er bovendien op dat deze studie méér mensen ten goede komt dan alleen oudere vrouwen. Zo geeft het een uniek beeld van de ontwikkeling van kanker en alzheimer. Een betrokken wetenschapper van de Harvard Medical School noemt het besluit „een verwoestende klap voor de gezondheid van alle ouderen in de VS en overal ter wereld”. En dat terwijl juist de aanpak van chronische ziekten hoog op het prioriteitenlijstje staat van Trump en zijn gezondheidsminister Robert F. Kennedy jr.
Terwijl ze tot aan hun kuiten in de blubber wegzakken, ploeteren twee wetenschappers over het wad. Hun neopreenschoentjes en wetsuits zitten onder het donkergrijze slib. Een zurige moddergeur verdrijft de zilte zeelucht. In de verte klinkt een scheepshoorn: de veerboot naar Ameland vertrekt. Verderop is een baggerschip aan het werk, zoals iedere doordeweekse dag. Anders kan de veerboot niet varen.
Baggerwerkzaamheden in de vaargeul lopen de spuigaten uit. Begin deze maand informeerde de minister van Infrastructuur en Waterstaat de Tweede Kamer nog over de reeds getroffen maatregelen om Ameland bereikbaar te houden, terwijl hij werkt aan een langetermijnoplossing. Wetenschappers van onder andere de TU Delft zoeken ondertussen uit waar het sediment precies vandaan komt.
Roy van Weerdenburg (29) is onderweg om het meetstation te ontmantelen dat hij begin februari heeft neergezet. Marthe Wassink (25), ook promovendus kustwaterbouwkunde aan de TU Delft, helpt hem een handje. Het onderzoek is onderdeel van een grootschalig NWO-project over sediment in de Waddenzee, WadSED. Daarbinnen werken universiteiten, overheidsinstellingen, bedrijven en natuurorganisaties samen om zand en slib beter te kunnen managen. Slib bestaat uit veel fijnere deeltjes dan zand en vormt tijdens rustige condities een plakkerige laag modder op de zeebodem.
Modellen vatten de grootschalige waterbeweging en sedimenttransporten in de Waddenzee al goed, maar hoe het sediment zich lokaal gedraagt, is nog grotendeels onbegrepen. Nu is het soms een beetje gissen wat wijsheid is, qua vaargeulonderhoud. Ernst Lofvers, adviseur morfologie Waddenzee bij Rijkswaterstaat: „Sinds 2016 hebben we een aantal bochten in de vaargeul afgesneden. Het is moeilijk te voorspellen hoe een geul zich dan gaat gedragen: soms pakte het goed uit, soms minder.” Hij hoopt dat het onderzoek nuttige inzichten oplevert.
De geulen en platen van de Waddenzee zijn continu in beweging. Geulen brengen het getij vanuit de Noordzee naar binnen en naar buiten, bij laag water vallen de platen droog. Op rustige plekken, waar het water langzaam stroomt, zakt sediment – zand en slib – naar de bodem. Tijdens storm komt die bovenste laag weer in beweging. Deze dynamiek is precies wat de Waddenzee, ’s werelds grootste aaneengesloten droogvallende getijdengebied, zo bijzonder maakt. Het strekt zich vijfhonderd kilometer lang uit langs de Nederlandse, Duitse en Deense kust en is als enige Nederlandse natuurgebied Unesco-werelderfgoed. De „ongeëvenaarde omvang en biodiversiteit”, het feit dat biodiversiteit op wereldschaal ervan afhankelijk is – bijvoorbeeld de miljoenen trekvogels die hier jaarlijks foerageren – en de ecologische en geologische processen die grotendeels ongestoord hun gang kunnen gaan, maken het gebied volgens Unesco van uitzonderlijke universele waarde. Ook de Europese Natura 2000-status beschermt de Waddenzee.
Roy van Weerdenburg en Marthe Wassink registreren metingen. Foto Kees van de Veen
Een slibbig hoekje
Naast de auto-opstelplaats voor de veerboot zijn de wetenschappers de greppel overgestoken en de kwelder in gelopen, de wadplaat op. Van Weerdenburg ploegt door een „slibbig hoekje” van de Waddenzee: zo’n 60 procent van het sediment is slib, de overige 40 procent zand. Twee kilometer naar het oosten ligt het wantij: een ondiepe strook waar de twee getijdenstromen uit beide zeegaten naast het eiland samenkomen. Het stroomt er nauwelijks, waardoor hier veel slib bezinkt. Een beetje een ongelukkige plek voor een vaargeul.
Het wantij ligt niet midden onder de eilanden, precies tussen de zeegaten die het tij aan- en afvoeren, maar iets ten oosten ervan. De getijdegolf beweegt namelijk van west naar oost langs de Nederlandse kust – in Den Helder is het eerder hoogwater dan in Delfzijl – dus loopt een westelijk gelegen zeegat eerder vol dan een oostelijke. Hoe verder Van Weerdenburg de plaat op loopt, hoe dunner het slib wordt en hoe dieper hij erin wegzakt. Hoe het slib door de tijd verandert, is volgens hem ontzettend complex: „De ene dag loop je hier zo overheen, als je een maand later terugkomt zak je tot je kuiten weg. Dat hangt af van veel processen, zoals het getij, wind en golven, maar ook uitdroging bij droogval. Het samenspel van al die processen maakt het erg ongrijpbaar.”
Niet alleen in de vaargeul naar Ameland, maar in de hele Waddenzee komt meer sediment binnen dan eruit gaat. De zee wordt daardoor ondieper: hij verlandt. In de westelijke Waddenzee komt dat voornamelijk nog door de afsluiting van de Zuiderzee met de Afsluitdijk in 1932, die een fikse verkleining van de Waddenzee betekende. De geulen waren ineens te groot en stroomsnelheden namen af, waardoor meer sediment bezonk. In 1969 werd daarnaast in het oosten de Lauwerszee afgesloten en onder Ameland speelt ondertussen ook de indijking van de middeleeuwse Middelzee en de daaropvolgende landaanwinningswerken nog mee. Deze zeearm liep langs Leeuwarden naar het zuiden en boog af naar het westen, tot aan Bolsward. Tussen 1200 en 1300 slibde hij, geholpen door de mens, dicht. Samen met bedijkingen en inpolderingen verkleinden deze afsluitingen de Waddenzee drastisch. De platen en geulen bewegen nog steeds naar een nieuw, ondieper, evenwicht. Het verlanden kan nog wel honderden jaren doorgaan.
De natuurlijke geul trekt zich door verlanding steeds verder terug
Na een dik half uur ploeteren door het zachte slib bereiken de onderzoekers de meetopstelling. In de waterige modder staat een constructie van drie verticale en drie horizontale steigerbuizen, ruim een meter hoog en twee meter breed. Met bouten en ijzeren platen zitten er meetinstrumenten aan bevestigd; tiewraps houden bedrading bijeen tegen de buizen. De zes meetstations van Van Weerdenburg zijn haaks ten opzichte van de geul uitgezet, zodat ze op verschillende dieptes meten: de laagste staat op -1,6 meter NAP in de geul, de hoogste op de plaat, die vandaag ontmanteld wordt, op +0,2 meter. Van Weerdenburg: „Ik hoop dat het mijn hypothese kan bevestigen dat de bodem lager op de wadplaat dynamischer is, want dat is makkelijker erodeerbaar slib. En dat hoger op de platen het slib stabieler is.”
Sinds de zomer van 2022 staat er ook een meetpaal van Rijkswaterstaat in de vaargeul, wijst Van Weerdenburg in de verte. In het najaar waren toen de concentraties sediment in het water relatief laag, vertelt hij. Een jaar later, vanaf oktober 2023, waren ze ineens ontzettend hoog. „We denken dat dat komt doordat we in oktober 2023 een buitengewoon sterke storm hadden vanuit het oosten – de heersende wind is noordwest. Dus dat betekent in dit stuk van het wad dat er veel aanvoer vanuit het oosten deze kant op kwam – vanaf het wantij.”
Tot de jaren vijftig voer de veerboot met hoogwater in een rechte lijn over de platen van Holwerd naar Ameland. Met laagwater volgde hij een natuurlijke geul via het Dantziggat, iets ten westen van Holwerd. In de jaren vijftig werd de directe hoogwaterroute uitgebaggerd, zodat ook met laagwater de kortste route gevaren kon worden.
Lange tijd was baggeren nauwelijks nodig. In de jaren tachtig werd in de Amelandse vaargeul jaarlijks enkele tienduizenden kubieke meters gebaggerd. In 2000 baggerde Rijkswaterstaat voor het eerst meer dan een half miljoen kubieke meter sediment uit de vaargeul. Anno 2025 is dat verdrievoudigd naar anderhalf miljoen kuub op jaarbasis – zeshonderd olympische zwembaden vol.
Het baggerwerk is de afgelopen pakweg twintig jaar drastisch toegenomen, doordat de vaargeul op steeds meer plekken ondieper wordt dan de minimaal benodigde 3,85 meter, aldus Lofvers. „Eerst baggerden we alleen bij Holwerd en ergens halverwege, nu moeten we een derde van de vaargeul doen.” Tegelijkertijd is de geul zo’n vijftien jaar geleden verbreed en verdiept om de veerboten meer ruimte te geven: nog meer baggerdruk. Ten slotte is de geul steeds meer gaan meanderen: door het bochtige verloop neemt de lengte van de vaargeul toe en de stroming af. „De natuurlijke geul trekt zich door verlanding steeds verder terug en het meanderen gaat onophoudelijk door. Dus je zult over steeds langere einden moeten baggeren.”
Foto’s Kees van de Veen
Het baggeren is inmiddels lopendebandwerk, aldus Lofvers. De geul blijft namelijk streven naar zijn natuurlijke evenwicht: een stuk minder diep en breed dan waar hij nu kunstmatig op gehouden wordt. Kosten: 7,5 miljoen euro op jaarbasis voor de gehele Waddenzee (minus de Eems), en ongeveer de helft daarvan gaat naar deze ene geul. Tot wel drie baggerschepen, zogeheten sleephopperzuigers, zuigen dagelijks sediment op van de bodem en deponeren het in een andere grote geul, halverwege Ameland. Daarvandaan waaiert het uit over de Waddenzee. Onder bepaalde omstandigheden mag het ook ‘op stroom gezet’ worden in het gebaggerde deel zelf: dan neemt de stroming het mee naar een ander gebied. Lofvers: „We krijgen vaak de vraag: waarom breng je het niet helemaal naar de Noordzee? Dan ben je ervan af. Maar dat is heel ver varen. Dan breng je dat weg met je baggerschip, kom je terug, is al je werk alweer teniet gedaan. Zo hard gaat het, de aanvoer van zand en slib is enorm.”
De natuurlijke geul trekt zich door verlanding steeds verder terug
Van Weerdenburg stapt plonzend naar het grote frame en wijst de verschillende instrumenten aan. Een kleine driepoot meet stroomsnelheid van het water en de golven. „In het lab hebben we al erosieproeven gedaan met bodemmonsters: we bootsten de stroming na boven een laagje slib in een buis”, vertelt hij enthousiast. „Zo konden we meten bij welke snelheid het slib wordt opgepikt van de bodem en meegenomen met de stroming.” Op een andere hoek een sensor die de afstand tot de bodem meet. Van Weerdenburg: „Ik hoop vooral dat we daarmee gaan zien dat het wad aangroeit tijdens rustige condities en afbreekt tijdens stormachtige. We hebben helaas geen storm gehad de afgelopen weken, maar wel windkracht zes, zeven vanuit verschillende richtingen.”
Voordat ze de constructie uit elkaar halen, moet de hoogte van de instrumenten nog met behulp van gps tot op de centimeter nauwkeurig gemeten worden. Van Weerdenburg diept een tablet op uit zijn rugzak. Met een rood-wit gestreepte stok met een antenne erbovenop gaat hij één voor één de meetinstrumenten langs. Daarna demonteert het duo in een paar minuten soepeltjes de instrumenten en de stalen buizen, die ze in de sleeën leggen. Met een luid slurpend geluid komt ook de laatste ijzeren buis uit de grond. Aan de onderkant kleeft zwarte slib.
Foto’s Kees van de Veen
Van Weerdenburg pakt twee plastic potjes uit een slee: „Ik neem nog even wat bodemmonsters.” Hij gaat op zijn hurken zitten en schept ze vol met de modderige toplaag. Met een soort grote plastic spuit zuigt hij ten slotte nog een bodemprofiel op. Hij toont de verschillende lagen slib, goed zichtbaar in de plastic koker: „Bovenop ligt het dunne spul waar we nu in wegzakken, dan een donkergrijze tussenlaag en de zwarte, anoxische onderlaag. Daar staan we op, die is stevig en ligt er al een paar seizoenen.”
In de vaargeulen is men het sediment liever kwijt dan rijk, maar voor de waddennatuur zelf is het baggeren helemaal niet goed. Het verstoort niet alleen de natuurlijke loop van de geul, maar lokaal ook het bodemleven. „Het is ongelooflijk troebel water bij Holwerd door alle baggeractiviteiten: de continue troebelheidsmetingen met twee meetpalen laten grote verschillen zien tussen de gebaggerde geul en een natuurlijke geul in het Danztiggat bij Ferwerd”, aldus Lofvers. „We hebben zelf monsters genomen in de geul bij Holwerd en daaruit blijkt dat het op de baggerlocaties helemaal dood is.” Bovendien zijn zand en slib enorm waardevol voor de Waddenzee: het droogvallen van de wadplaten is namelijk essentieel voor onder andere de vogels die er naar voedsel zoeken en de bodemdieren die er leven. Het is wat de Waddenzee uniek maakt.
Normaal gesproken groeit het wad ook mee met een stijgende zeespiegel, doordat extra sediment vanuit de Noordzee het stijgende water compenseert. Een fenomeen dat al duizenden jaren optreedt. Maar het is nog maar de vraag of het wad de sterk versnellende stijging in de toekomst nog goed kan bijbenen, aldus Van Weerdenburg. Zo niet, dan kunnen delen minder vaak droogvallen – en op een bepaald moment misschien helemaal niet meer: wadplaten ‘verdrinken’. Nog een proces dat hij met zijn onderzoek beter wil kunnen voorspellen.
Foto’s Kees van de Veen
Radicale oplossing
Het verdrinken is echter van veel latere zorg, volgens Lofvers. Prangender is de verlanding en daarmee de vaargeulkwestie. Want „dagelijks baggeren is op termijn niet langer houdbaar”, aldus minister Madlener in een brief aan de Tweede Kamer eind vorig jaar. Het ministerie onderzoekt nu twee hoofdoplossingen om Ameland bereikbaar te houden: de veerdam (waar de veerboten aanleggen), vaargeul en veren bij Holwerd optimaliseren, of, radicaler, de hele veerdam naar Ferwerd verplaatsen, zes kilometer naar het westen. Dan kan de veerboot via de natuurlijke geul in het Dantziggat varen, net zoals vóór de jaren vijftig.
De huidige geul optimaliseren kan door hem nog verder te verruimen, aldus Lofvers, maar zal nóg meer baggerwerk opleveren. Duur en slecht voor de natuur. Meer bochten afsnijden kan ook. Of de geul juist meer terug laten gaan naar de natuurlijke staat. Want: hoe dichter je bij het natuurlijke evenwicht van een geul zit, hoe minder je hoeft te baggeren. „Maar dat ligt gevoelig, want het kan leiden tot meer met het getij varen, minder afvaarten, kleinere schepen, scheiden van vracht en passagiers. Een flink dilemma waar komende jaren verder op gestudeerd zal worden”, aldus Lofvers.
De vaargeul naar Ameland eist nu alle aandacht op, maar ondertussen verlandt ook de rest van de Waddenzee. Of Harlingen qua baggerwerkzaamheden het nieuwe Holwerd kan worden? Lofvers: „Op termijn kan dat wel, ja. Dus we moeten die ontwikkelingen heel goed doorgronden. We doen het echt om de eilanden en havens draaiende te houden. De eilanders moeten op de veerdienst kunnen bouwen. De vaargeul is hun navelstreng. Voor toeristen is het meestal niet zo erg als ze soms wat vertraging hebben.”
De terugweg verloopt moeizamer voor de waddenwetenschappers: de zwaarbeladen sleeën glijden niet meer zo soepel. Van Weerdenburg en Wassink hangen geregeld met hun volle gewicht in het touw om ze over een hobbel te trekken, maar ze kletsen opgewekt verder. Een kleine drie uur nadat ze het wad opstapten, staan ze weer op het asfalt. Morgen breken ze de andere frames af, de dag erna gaan ze met een boot naar de laatste meetstations in de geul. Van Weerdenburg denkt dat hij tot de zomer bezig is met het uitpluizen van de dataset en de eerste analyses. Daarna wil hij de gemeten dynamiek gaan reproduceren met modellen. Maar nu eerst onder de tuinslang het opdrogende slib van de meetinstrumenten afspoelen – en van henzelf.