Bruegels zeven hoofdzonden uitgelegd in het Bonnefanten

Zonden zijn zondig omdat je er de wereld om je heen mee beschadigt. Zou je denken, maar van de kleine zondaars op de prenten van Pieter Bruegel en tijdgenoten lijkt het erop dat vooral zijzelf de dupe zijn van hun overtredingen. Vrijende paartjes, feestende monniken, slapende luilakken, gierige geldtellers, alle boontjes komen in Bruegels wereld om hun loontje.

In werkelijkheid, weten wij anno 2024, gaat dat niet op. De echte grote schoften van deze wereld leven ellenlange levens waarin ze straffeloos onafzienbare stromen ellende veroorzaken. Dat was toen ook al zo. Maar in het universum van Bruegel zijn het de kruimeldieven, koppotigen, geldtellers, spiegelkijkers en simpele draaikonten die het moeten ontgelden. Kleine middenstanders in de zonde die bij wijze van vergelding aan het spit worden geroosterd of in stukken gehakt. Wat ze hebben misdaan is voor ons moderne zondaars zonder handleiding vaak moeilijk te volgen.

Die handleiding biedt het boek bij de tentoonstelling Goed Fout: de Zeven Hoofdzonden in beeld in het Maastrichtse Bonnefanten. Uitgangspunt van de tentoonstelling is de destijds razend populaire prentenreeks die Pieter Bruegel maakte van de zeven hoofdzonden. Daaromheen hebben de samenstellers een caleidoscopisch beeld geconstrueerd van alle mogelijke manieren waarop het zondebesef zijn weg vond in de kunst van de lange zestiende eeuw: de periode van circa 1480 tot 1620. Een tijd van godsdiensttroebelen, politieke spanningen en epidemieën die een rijke voedingsbodem vormden voor onheilsdenken, midden in de Kleine IJstijd die zorgde voor lange, bittere winters.

Sinnekes

Mede-samensteller Dorien Tamis ontrafelt in de catalogus drie beeldtradities in de zestiende-eeuwse beeldtaal van de zonde, die met elkaar het vlechtwerk vormen waaruit Bruegel zijn voorstellingen weefde. Die tradities bestonden uit ‘huiselijke taferelen’, ‘sinnekes’ (zinnebeelden) en dieren. De geit en de kat stonden voor luiheid, de leeuw voor wraak, het zwijn voor gulzigheid, aap en pauw voor ijdelheid. Tegelijkertijd kunnen we ook te ver gaan in het duiden van deze verdwenen grammatica. Bruegel speelde ermee als een jazzpianist, half improviserend, spelend met oude cliché’s.

Een beelddenker, noemt Tamis hem, de eerste kunstenaar die alle associaties uit zijn eigen beeldgeheugen vermengde tot die potpourri van armpjes, beentjes, grimassen en achterwerken, schijtertjes en monstertjes waar deze voorstellingen van uitpuilen. Volgens de tentoonstelling zat een deel van het plezier voor de eigentijdse kijker in het puzzelen, elkaar aftroeven in kennis. En griezelen, dat natuurlijk ook.

Anoniem: Allegorisch vijfkoppig monster, 1575-1618. (Gravure, 24,5×15 cm.) Collectie Rijksmuseum, Amsterdam.
Anoniem: De Wereld op Goede Voet, ca. 1570. (Olieverf op paneel, 47,5×33,4 cm.) Collectie The Phoebus Foundation, Antwerpen.

Foto’s: Rijksmuseum, Amsterdam, Dominique Provost/ The Phoebus Foundation, Antwerpen

Wimmelbilder

In Bruegels tijd, zo vertellen de samenstellers, werd gesproken van Wimmelbilder, een onvertaalbaar en tegelijkertijd goed begrijpelijk woord. Bruegels Wimmelbilder in prentvorm waren ongelooflijk populair. Een enkele koperplaat leverde dertienhonderd afdrukken, en die gingen gretig van de hand. Daarnaast waren er zogeheten Tüchlein, ‘doekjes’ beschilderd met waterverf, waarop de Zonden in volle glorie werden afgebeeld. Verbruikskunst, waar weinig van bewaard is gebleven maar die als comics over de toonbank moeten zijn gegaan. De Antwerpse uitgever Hieronymus Cock maakte er zijn fortuin mee, en de familie Bruegel zelf deed het ook niet slecht.

Volgens eigentijdse bronnen werden Bruegels prenten vooral grappig gevonden, cosa fantastico e da ridere, fantastisch en lachwekkend noemde de Italiaanse kunstbiograaf Vasari ze. Voor ons doen deze voorstellingen vooral beklemmend aan, met hun meedogenloze kijk op de kleinste menselijke zwakheid. Achter elk vrijend paartje en elke passieve somberaar loert een leger duivels, klaar om ze een snoeihard lesje te leren.

Peter Dell: Allegorieën op de Zeven Hoofdzonden, ca. 1535-1540. (Perenhout, deels verguld, 27,2×9,1×6,9 cm.) Collectie Germanisches Nationalmuseum, Neurenberg.
Foto Jürgen Musolf

Maar ook in hun tijd groeide al die lollige griezel op een bodem van angst. De tentoonstelling in het Bonnefanten opent met een paar geschilderde vertolkingen op kloek formaat van ‘De Zondeval’, ‘Adam en Eva in het paradijs’, en ‘Het Laatste Oordeel’ waarin de goeden van de kwaden worden gescheiden. Dat was de denkwereld waarin zestiende-eeuwers leefden, gevangen tussen erfzonde en het einde der tijden. Wat hen tussen hemel en aarde wachtte, daar deden de kunstenaars graag verslag van, gevoed door de fantasie van Jheronimus Bosch.

Voor de zondaars was er de hel met zijn vuren en doodenge duivels, maar ook de goede zielen waren niet echt te benijden, een naakte menigte bijeengedreven door engelen die je er zo weer uit konden pikken en alsnog de andere kant op zouden jagen. Ook op aarde was geen sterveling zijn leven zeker. De allerengste prent op de tentoonstelling is de vinden in, nota bene, de reeks ‘Deugden’. Onder het kopje ‘Justitia’ ondergaan zondaars tot aan de horizon de meest onuitsprekelijke martelingen, goedgekeurd door de deugdzaam geblinddoekte Vrouwe Justitia en bekeken door een zwijgzame, ondoorgrondelijke menigte.

Godsdienstconflicten

De beeldtaal van de zonde leende zich ook toen al goed voor satire. Dat was niet zonder risico in een tijd die werd getekend door godsdienstconflicten. Een prent met het thema ‘Lust’ toont een kleine naakte zondaar die op de rug van een beest wordt afgevoerd met geboeide handen. Op de oorspronkelijke tekening uit 1557, zo vertellen de samenstellers, draagt de veroordeelde de mijter van een bisschop; in de prent op de tentoonstelling, die een jaar later verscheen, is dat detail veranderd in een hoed. In de tweede helft van de eeuw, tijdens de beeldenstormen en de repressie die daarop volgde, werd het steeds gevaarlijker dit soort grappen te maken. Mensen kwamen voor minder op de brandstapel terecht.

Omgeving van Jan van Hemessen, De zondeval, circa 1550-1560. (Olieverf op paneel, 200×168 cm.) Collectie Bonnefanten, verworven met steun van de Vereniging Rembrandt en het Mondriaan Fonds.
Abraham Janssens van Nuyssen: De onstandvastigheid/ Incostanza, 1615-1618. (Olieverf op doek, 106,5×82 cm.) Collectie Statens Museum for Kunst: the National Gallery of Denmark, Kopenhagen.

Foto’s: Foto Peter Cox, Jakob Skou-Hansen

Je zou denken dat wat zondig is, verschuift met de eeuwen, en dat is tot op zekere hoogte waar. Ook in onze tijd is het besef van kwaad sterk verbonden met de gedachte aan het einde der tijden, en beelden van zinloze vernietiging zijn ook ons niet vreemd. Het Bonnefanten heeft veel uit de kast gehaald om die duistere bruegeliaanse fantasiewereld met de onze te meten. Dat lukt vrij goed op deze rijke, knap gemaakte tentoonstelling.

Het museum heeft een aantal eigentijdse denkers uitgenodigd om op videoregistraties een hedendaags licht op de zonden te doen schijnen. Hoogleraar Oosterse godsdiensten Paul van der Velde vertelt over het zondebesef vanuit het Boeddhistisch perspectief, waarin onwetendheid geldt als de oorsprong van veel andere menselijke zwakheden. Psychiater Esther van Fenema laat haar licht schijnen op manieren waarop onze moderne wereld een appèl doet op onze hang naar onmatigheid op allerlei terreinen.

Het meest werd ik geraakt door de toelichting van de Vlaamse dichteres Delphine Lecompte, die het lef had de hoofdzonden op zichzelf te betrekken, en tegelijkertijd te benoemen hoe ze haar (ons) soms helpen om tot iets goeds te komen. Boeiend is ook haar beschouwing van hoe beladen de onschuldigste van alle doodzonden, de lust, in onze tijd is. Hoe zelfs een vermoeden van seksueel afwijkend gedrag een schuimbekkende menigte twitteraars kan mobiliseren. Alsof die menigte zelf immuun is voor de morele kronkels waarvoor het menselijke brein zich allemaal leent.

Je hoofd tolt bij de uitgang, als je het allemaal tot je hebt genomen. Maar dan heb je ook wat.

Navolger van Jheronimus Bosch: Het Laatste Oordeel (Maeterlinckaltaar), 1565-1600. (Olieverf op paneel, 79,5×95 cm.) Collectie Museum Krona, Uden, bruikleen erven Mevrouw J. Wegge-Henrichs, Brasschaat.
Foto Willem Kuijpers