De nieuwe animatiereeks Daima is de eerste Dragon Ball-serie in zes jaar tijd, en een rechtstreeks vervolg op Dragon Ball Z, dat eind jaren negentig ook op de Nederlandse televisie werd uitgezonden. Het schept hoge verwachtingen, die nog eens worden verhoogd omdat dit het laatste werk is van bedenker en tekenaar Akira Toriyama, die begin dit jaar onverwacht overleed na een hersenbloeding.
Het Dragon Ball van weleer stond bekend om zijn gespierde helden die luid schreeuwend krachtiger werden, onnavolgbaar snel bewogen en met hun aanvallen hele planeten konden opblazen. Dat concept wordt op zijn kop gezet in Daima. Een demoon heeft gezien hoe krachtig de originele Dragon Ball-personages zijn en vraagt een wensdraak om de helden in kinderen te transformeren, zodat ze geen grote dreiging meer vormen. Vervolgens moeten Goku, Vegeta en hun vrienden naar het demonenrijk afreizen om weer volwassen te worden.
Het is een duidelijke knipoog naar de begindagen van Dragon Ball. Held Goku begon in de eerste afleveringen als kleine jongen, die met de jaren ouder werd en zelfs kinderen en kleinkinderen kreeg. Door de held weer jong te maken, kan Toriyama een avontuur in die ouderwetse stijl neerzetten. Één waarbij het niet gaat over vechters die krachtig genoeg worden om zelfs goden te evenaren, maar over een reis door een mysterieuze wereld.
Beeld Toei Animation
Andere aanpak
Toriyama leek sterk naar die begindagen terug te verlangen tijdens het maken van Daima. De wereld van Dragon Ball is in deze serie vooral een mystieke, vol met demonen en wonderlijke wezens. Sommige omgevingen ogen als schilderijen van waterverf, net als de landschappen van de eerste serie uit de jaren tachtig. Het zet een beduidend andere sfeer neer dan de in Nederland zo populaire opvolger Dragon Ball Z, die steeds meer sciencefiction-invloeden implementeerde.
Een voorbeeld daarvan is de schurk en latere held Piccolo: in de originele reeks was hij een duivel die de aarde wilde overnemen, waarna hij in latere afleveringen een alien bleek te zijn. Op die manier kon Toriyama een verhaal over ruimtereizen vertellen. In Daima is dat verhaal weer ietwat teruggedraaid: Piccolo’s volk woont inderdaad op een andere planeet, maar was daarvoor afkomstig uit het demonenrijk. Een kleine nuance, die de makers ruimte geeft om meer nadruk te leggen op de sprookjesachtige kant van Dragon Ball.
Lees ook
Het ‘Kamehameha’ van de verlegen striptekenaar Akira Toriyama ging de hele wereld over
De originele series waren honderden afleveringen lang. Hierdoor kon Dragon Ball jarenlang onafgebroken op televisie worden uitgezonden, het was een voortdenderende trein zonder eindstation. Dat zorgde ook voor grote schommelingen in kwaliteit. In sommige seizoenen werden korte verhalen opgerekt naar tientallen afleveringen, waarbij veel animatieframes werden herhaald wegens een tekort aan tijd en budget. Wat dat betreft is Daima een frisse adem: in totaal zal deze serie twintig afleveringen tellen, waarvan het verhaal en het budget vooraf is vastgelegd.
De eerste twee afleveringen zien er meteen al prachtig uit, met zorgvuldig geanimeerde dialogen en actie. Het animatieteam weet het pad tussen oud en nieuw vakkundig te bewandelen: de serie straalt de stijl van de jaren tachtig en negentig uit, met vlakke kleuren en dun lijnwerk, maar voegt daar moderne animatietechnieken aan toe om het fris te houden. De serie ziet er daarom ook mooier uit dan zijn oude broer.
Weet Daima deze kwaliteit vast te houden, dan kan dit één van de mooiste animatieseries van het jaar worden.
Als een zot in een zwemshort loop ik het strandje op. Aan de overzijde de skyline van Rotterdam, op mijn hoofd een duikbril op sterkte, -7, de jampotglazen extra dik. In tijden van ChatGPT is het de taak van de schrijver om daar te gaan waar nog geen data zijn. Afdalen naar de diepten van de ziel, bijvoorbeeld, of een duik nemen in de raadselen van de Nieuwe Maas.
Het water is nog winterkoud, bijt in mijn enkels. Graag had ik deze plons aan AI uitbesteed, maar dat moderne orakel is helaas nog te dom. Kort geleden vond ik hier aan de vloedlijn bijvoorbeeld de rottende kop van een beest, de kraaien dansten eromheen. ‘Een bruinvis,’ hallucineerde mijn identificatie-app, ‘100 % zeker’. Maar de hoektanden van het dier prikten in je vingertoppen, de knobbelkiezen voelden hobbelig precies zoals bij omnivoren: het bleek de schedel van een zwijn. O die stekeblinde zelfverzekerdheid van het computerbrein. Je trapt er zo in, maar moet dus zelf uit je doppen blijven kijken.
En daarom spring ik nu het water in, met één, doodsimpele vraag: hoe ziet de rivier er onder de waterspiegel uit?
Die vraag werd me ingefluisterd door het boek How To Read Water van de Britse natuurgids Tristan Gooley. Dat boek veranderde mijn dagelijks leven een beetje. In dat leven fiets ik bijna dagelijks naar mijn werkplek in de bocht van de rivier, een halfuur heen, een halfuur terug. Onderweg doe ik aan visueel strandjutten. Ik speur tussen de basaltblokken naar met slib besmeurde lachgasflessen en gestolen kentekenplaten; naar wilgentakken met knaagsporen van bevers; naar palingen gehakseld door scheepsschroeven. Ik dacht de rivier wel te kennen: de ritmes van het getij, de ziltig rottende algen, de kraaien en meeuwen die op krabbetjes jagen in de poeltjes.
Maar de dingen die je altijd ziet, zie je niet meer, bleek toen ik How To Read Water las. Gooley vertelt hoe je sporen kunt lezen in het water, zoals de Vikings of de Polynesiërs dat deden. Gooley beklom zelf als tiener de Kilimanjaro en stak later solo de Atlantische Oceaan over – zowel per vliegtuig als per zeilboot. Zulke extreme padvinders zijn vaak strontvervelend, meer bezig met records dan met rondkijken. Maar Gooley is een gulle, nieuwsgierige nerd. Hij vertelt hoe de Polynesiërs naar de ‘rimpelkaarten’ op zee tuurden en op basis van de golfpatronen konden afleiden of er kilometers verderop een eiland lag. Maar je hoeft gelukkig niet naar de Stille Oceaan: water gedraagt zich overal hetzelfde dus je kunt net zo goed turen naar de rimpelingen van een eend in een sloot. Of de golven van je lokale rivier.
In een spiegel gekeken
Tot ik dit boek las, had ik mijn ogen stuk gekeken op die simpele vraag: welke kleur heeft de rivier? Groenbruin natuurlijk, leek me, als bemost boomschors. Of nu ja, soms ook modderig als de Amazone. Oké, vaak tegen de avond ook donkerblauw, neigend naar mijn indigo-vulpeninkt. Bij tijd en wijle dooraderd met zilverstrooisel, in zeer uitzonderlijke gevallen azuurblauw, als een lagune, of oranje van de sissende zon.
Enzovoorts. Al die antwoorden waren wellicht prachtig en waarachtig – allemaal evengoed fout.
Gooley liet me deze simpele kijkoefening doen: ga aan de kade van een brede rivier staan, kijk eerst recht naar beneden naar het water en laat je blik dan langzaam naar de overkant glijden, lettend op de kleur van de rivier. Je zult merken dat de tint verandert, al naargelang de hoek van je blik. Net zoals wanneer je schuin naar een telefoonschermpje kijkt, legt hij uit: dan wordt het scherm een spiegel. Dat effect merk je ook bij water, niet voor niets heet het een ‘waterspiegel’.
Schokkend: als je naar water kijkt, zie je zelden het water zelf, meestal de lucht erboven. Daarom lijkt de rivier blauw onder een blauwe hemel en grijs als het bewolkt is. Als de wind over het water strijkt, naar jou toe, dan lijkt het water donkerder (ongeveer zoals fluweel van licht naar donker verandert als je erover strijkt).
Dan is er nog het zwembad-effect: een zwembad lijkt hemelsblauw, maar de tegels zijn wit en water heeft geen kleur. Hoe kan dat? Omdat water kleuren wegfiltert. Blauw blijft het langst over. Ook de rivier kan zo’n zwembad zijn, bij helder licht en water. Heel soms, als je langs de oever loopt en loodrecht door de spiegel heen naar het gele zand op de bodem kijkt – ja dan kan ook die Hollands rivier azuurblauw lijken. Maar laat vervolgens een flesje water aan een touwtje zakken en hijs het weer op en, kijk nou, het rivierwater is zo kleurloos als kraanwater.
Ik had de rivier al duizenden keren helemaal niet gezien: al die tijd had ik in een spiegel gekeken.
Het boek leerde me kijken als een detective en maakte van de fietstocht een spannende serie. Ik wist wel dat de Nieuwe Maas een getijdenrivier is: het verschil tussen hoog en laag water is zo groot als de lengte van een mens. Maar dankzij Gooley leerde ik dat er behalve de maan en de zon nog honderden andere factoren zijn die bepalen welk lapje strand er vandaag droogvalt (sommigen variabelen doen zich eens in de achttien jaar voor, noteer: in 2033 is er weer een supergetij!).
Enfin. Op zulke dingen ging ik letten, onderweg. Hoe je ‘kattenpootjes’ kunt zien: donkere vlekken op het water waar een windvlaag was; hoe een getijdenrivier soms twee kanten tegelijk op kan stromen: op de ene plek stroomt het water nog richting de bergen, een paar kilometer verderop alweer richting zee; hoe je aan de oranje en grijze korstmossen op de kade groeien kunt aflezen hoe hoog het water staat; dat aalscholvers jagen bij laagwater; hoe helikopters als ze boven steden vliegen vaak de rivier volgen, ze tekenen in de hemel meanders uit – enzovoorts.
Heb je er wat aan? Niets, dacht ik eerst, het water lezen is gewoon geinig, net zoals je een dennenappel als barometer kunt gebruiken. Schubben wijd open? Mooi weer. Schubben dicht? Regen op komst. (Thuis grapt men: dennenappel nat? Het regent! Dennenappel weg? Een tornado).
Maar je hebt er wel iets aan, weet ik nu. Ten eerste wordt je leven minder saai als je weet waar je op moet letten. Dan krijgen je ogen weerhaakjes en vangen ze steeds meer. Een aalscholver met een paling in de bek die zich als een wurgslang rond de nek van de vogel kronkelt. Scholeksters die foerageren daar waar een keerstroom achter een strekdam zand aanvoert en korfmossels floreren. Een zwerm van tientallen halsbandparkieten die laag boven de oranje rivier scheert als een groene wolk (ik wacht nog op het moment dat een slechtvalk op de wolk duikt: naar me is verteld spat de zwerm dan als een vuurpijl alle kanten op).
Verplicht schoolvak
Dronken van het kijken kom ik aan op mijn werk, alsof ik kilometers door aquaria heb gefietst. Wat is de wereld fucking mooi, schrijf ik dan op. Ik kan Silicon Valley wel de schuld geven van mijn schermpjesverslaving, maar misschien had ik al die tijd dat andere scherm, mijn natuurlijke blikveld, onnodig saai gemaakt.
En verder: je zintuiglijke zelfvertrouwen neemt toe zodra je de logica kent achter de zinsbegoochelingen.
Dronken van het kijken kom ik aan op mijn werk, alsof ik door aquaria heb gefietst
Volgens de heilige Thomas van Aquino (1224-1274) voeren er twee wegen naar God: het lezen van de Bijbel en het lezen van het boek der natuur. Dat laatste boek lees ik onderweg. En ik ga vanzelf geloven in de goden die je op je huid kunt voelen. De zon schijnt, in het water zie ik het glitterpad, dat bestaat uit duizenden golfjes die allemaal als dansende spiegeltjes fungeren. Halverwege is de glitterbaan smaller, wat logisch is – weet ik inmiddels dankzij Gooley – omdat er net een schip voorbij is gevaren. Een schip strijkt het water plat: minder spiegeltjes.
Alles is met alles verbonden: daar is niets zweverigs aan. En als je zelfs de logica kunt zien in ogenschijnlijk doelloos geklots, geeft dat grip, in een wereld die verder steeds chaotischer lijkt.
Alleen al daarom zou deze omgevingsgeletterdheid, deze vaardigheid van waterlezen, een verplicht schoolvak moeten zijn.
Alles klopt als je goed kijkt. Na een weekend met zon dobberen er meer lachgasflessen. Na Diwali, het lichtjesfeest, spoelen er oranje aardewerken kaarsenkommetjes aan. Na Pasen breekt het basalt haast open van de heermoes en varens en grassen. Na volle maan is er meer drijfhout, omdat de vloed dan hoger komt.
Tussen dat drijfhout zie ik de laatste tijd veel twijgen en stammetjes van wilgen, afgeknaagd door bevers in het natuurgebiedje even verderop. Beverbrieven, noem ik die takken. Soms raap ik er een paar op, probeer de hiërogliefen te lezen die ze in de wilgenbast hebben geknaagd.
Ze schrijven dat het weer beter met ze gaat. Bijna twee eeuwen geleden werd de laatste inheemse bever doodgeslagen omdat hij een dijk zou hebben ondermijnd. Nu leven er weer zesduizend. Ook in Rotterdam wonen er een paar. En zie je dus twijgjes en takken voorbijdobberen.
Klompen cadeau
Vroeger dacht ik: wat rot voor een wilg om te worden opgegeten door een bever. Maar hoe meer ik de rivier lees, hoe meer verbanden ik zie. Want die twijgjes en takken blijven steken langs de oever. Ze schieten wortel. Er groeien nieuwe verse wilgen. Warempel een win-win, de bever eet de wilg, de wilg vermenigvuldigt zichzelf terwijl-ie opgegeten wordt. Zoiets heet symbiose.
Nog niet zo lang geleden deed de mens aan deze wisselwerking. Zorgde goed voor de wilgen en kreeg klompen en manden van wilgenhout als cadeau. Dat was in de tijd toen we het water nog lazen en tegen bomen praatten zoals nu tegen ChatGPT. Het een is niet idioter dan het andere.
Ik jaag als aalscholver, kronkel als paling, peddel als bever, schiet als een snoekbaars
Het is geen idioot idee om die oude vaardigheden te kussen, om eens op blote voeten een rivierstrandje op te lopen. Aan de vorm van de zandribbels onder je blote voeten kun je afleiden welke kant het water op heeft gestroomd, leerde ik van Gooley, net zoals de Toeareg in de Sahara aan de vorm van de duinen aflazen hoe de wind waaide. Je hoeft niet bij de Toeareg of de Maori of de Polynesiërs te behoren om een verbintenis met je omgeving te ervaren: we zijn allemaal ergens inheems, hooguit zijn sommigen dat vergeten.
Er schuilt een revolutionaire kracht in oplettendheid, in water lezen. Elk strandje is een barst in de kade. Je leest er dat de rivier niet plat is, niet een platte snelweg, maar een wezen met diepte.
Dwars door de stad kronkelt een zanderige kloof van een halve kilometer breed en soms wel vijftien meter diep. Tot op heden las ik alleen het omslag: de waterspiegel. Vandaag duik ik met laserogen naar die diepte, ik jaag als aalscholver, kronkel als paling, peddel als bever, schiet als een snoekbaars. Scheepsmotoren bonken in het hoofd, ik zie niets, alleen zand en groen-geel licht en rare schaduwen – ik zie ik zie wat geen computer ziet.
Zelfs onderweg door de woestijn van Jordanië hield voormalig diplomaat Tessa Terpstra op 4 mei twee minuten stilte. Vervolgens vertelde ze haar kinderen „hoe oorlogen ontstaan en wat de rol van Nederland is”. Maar „sinds de genocide in Gaza en het wegkijken van Nederlandse hoogwaardigheidsbekleders die wel op de Dam de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog gedenken”, krijgt Terpstra, die inmiddels bij een hulporganisatie werkt, „buikpijn” van de Nationale Dodenherdenking.
Ze wijst op het arrestatiebevel van het Internationaal Strafhof tegen de Israëlische premier Netanyahu en de voorlopige uitspraak van het Internationaal Gerechtshof, dat voldoende aanwijzingen ziet voor voortzetting van de genocidezaak van Zuid-Afrika tegen Israël. „Die hoven zitten in Den Haag, maar Nederland roept Israël niet ter verantwoording”, zegt Terpstra.
Onze herdenking is een aanvulling, geen concurrentie
Op 4 mei organiseert ze ‘4 mei inclusief’, een alternatieve Dodenherdenking in Den Haag. De initiatiefnemers zijn ambtenaren en oud-diplomaten die elkaar leerden kennen bij wekelijks protest tegen het Nederlandse Israëlbeleid. De herdenking houden ze nadrukkelijk op persoonlijke titel.
„We willen stilstaan bij álle slachtoffers van genocide, oorlog, vervolging en onderdrukking. Dat is precies wat, volgens ons, bedoeld is toen we beloofden: ‘Nooit meer’.” Bij de herdenking spreken de uit Gaza gevluchte fotograaf Mohammed Alzaanoun en voormalig PvdA-politicus en holocaustoverlevende Hedy d’Ancona. Ook is er aandacht voor de Bosnische oorlog en het koloniaal verleden.
Lange traditie
Niet alleen vindt deze alternatieve herdenking plaats, justitieminister David van Weel (VVD) liet deze week ook weten dat hij „zorgen” heeft dat 4 mei wordt „verstoord door demonstraties”. Hij riep dinsdag op tot „waardige herdenkingen”. Ook vorig jaar, toen de Gaza-oorlog enkele maanden bezig was, bestond vrees voor protest. Noemenswaardige incidenten bleven toen uit.
Waarom moet de alternatieve herdenking per se op 4 mei? „Ik begrijp dat mensen misschien boos zijn dat getornd wordt aan die dag”, zegt Terpstra. „Maar ik hoor van veel anderen dat ze zich bij de huidige formule ook niet vertegenwoordigd voelen. Daarom is onze herdenking een aanvulling, geen concurrentie.”
Schriftelijk stelt het Nationaal Comité 4 en 5 mei „de roep om aandacht voor slachtoffers van conflicten wereldwijd” te „begrijpen”. Aandacht „voor (on)vrijheid vandaag de dag is belangrijk”, schrijft het Comité. „De nationale herdenking is echter niet het moment om hierbij stil te staan, dan staan Nederlandse slachtoffers van oorlogsgeweld en onderdrukking centraal”. Het Comité wijst erop dat op 4 mei „honderden herdenkingen plaatsvinden”, elk met „een eigen invulling, binnen de richtlijnen”.
Het debat toont „de vitaliteit van de herdenkingstraditie”, zegt Frank van Vree, emeritus hoogleraar Geschiedenis van Oorlog, Conflict en Herinnering
Discussie over 4 mei past in een „lange traditie”, ziet Frank van Vree, emeritus hoogleraar Geschiedenis van Oorlog, Conflict en Herinnering aan de Universiteit van Amsterdam. „Zo vroegen vervolgde homoseksuelen al in de jaren zestig om aandacht bij de Dodenherdenking.” De officiële herdenkingstekst veranderde in 2022 nog. Toen werden slachtoffers van de koloniale oorlog in Indonesië toegevoegd. Ook aandacht voor „andere zaken” als de oorlog in Vietnam, racisme of Gaza past volgens Van Vree „in een lange traditie van groepen die vinden dat er niet alleen over geweld vroeger, maar ook over geweld en onrecht nu moet worden gesproken”. Dergelijk debat toont „de vitaliteit van de herdenkingstraditie”.
Vicieuze cirkel
Nadenken „over wie we herdenken is een belangrijk onderdeel van de herdenking en de aanloop ernaartoe”, laat ook het Comité weten. Juist deze maatschappelijke discussies maken zichtbaar waarbij we stilstaan, en wat voor waarde dit voor onze samenleving heeft.” In het juist deze maand verschenen boek 80 keer 2 minuten („voor iedereen die wil weten wat de Tweede Wereldoorlog niet alleen vandaag de dag nog betekent, maar ook in de toekomst zal betekenen”) laat het Comité (non-) fictieauteurs reflecteren op de herdenking.
Kritiek op de Dodenherdenking én de betekenis die vooral rechtse partijen eraan toedichten, zorgen ervoor dat „de herdenking aan betekenis verliest”. Dat zegt cultuurhistoricus David Wertheim, cultuurhistoricus en auteur van Waar gaat het over als het over Joden gaat? Wertheim ziet dat de een vindt dat de Dodenherdenking „verwatert” door ook aandacht aan Gaza te besteden, terwijl anderen vinden dat alleen stilstaan bij ‘nooit meer’ „blind maakt” voor huidig leed. „Dit is een vicieuze cirkel”, volgens Wertheim, waarbij „elke keuze gepolitiseerd” raakt. „Zo sterft uiteindelijk het morele appel van ‘nooit meer Auschwitz’.”
Lees ook
Het is pijnlijk, de Dodenherdenking gebruiken voor vijandig protest
Als politieman Willem Taalen aan collega’s over zijn werk vertelt, laat hij ze meestal eerst een filmpje zien, van het internet geplukt: een puberjongen die op een bankje zit, allemaal andere jongens om hem heen. Ze roepen hem toe: „Zeg ‘sorry, koning Kas’! Zeg ‘sorry, koning Luuk’!” De jongen wil niet, of snapt het niet, en weert af. De anderen slaan en schoppen hem. Dan dwingen ze hem te kruipen als een hond: „Doe blaffen! Doe blaffen!” Weer slaan en schoppen, tot de jongen uiteindelijk kan wegrennen.
De meeste politiemensen die het filmpje zien, herkennen de mishandeling als het strafbare feit. Maar Taalen gebruikt het filmpje om te illustreren waar hij mee bezig is: discriminatie. De meute had juist deze jongen op de korrel genomen omdat hij op hun school een buitenbeentje was. Hij werd uitgescholden voor ‘downie’ en geslagen vanwege zijn handicap.
Op 1 juli wordt artikel 44bis van het Wetboek van Strafrecht van kracht, waarin discriminatie als verzwarend feit is vastgelegd – ook wel hate crime genoemd. Taalen werkt sinds enkele jaren bij het Expertisecentrum Aanpak Discriminatie van de politie, waar hij met elf andere collega’s stelselmatig meldingen in het politiesysteem bekijkt. Elke twee weken krijgen ze een uitdraai van alle meldingen waar steekwoorden inzitten in zitten die mogelijk op discriminatie wijzen. „Dat zijn tussen de 100 en 200 meldingen per eenheid. En er zijn tien eenheden in Nederland.” Zit aan een zaak een betekenisvol element van discriminatie? Dan kan Taalen bellen met zijn contacten bij de betreffende politie-eenheid om het discriminatieaspect voor het voetlicht te krijgen. „Kijk nog eens goed naar die burenruzie. Bel die melding over een vechtpartij nog eens na.”
Vinden politiemensen het niet vervelend, als een collega vanuit Amsterdam belt of ze misschien iets over het hoofd hebben gezien bij een melding? Soms wel, zegt Taalen. Maar hij ziet vooral dat collega’s het waarderen dat iemand hen helpt kijken. Dat is volgens hem de essentie van zijn taak: de ontwrichtende werking van discriminatie laten zien.
Clustermeldingen
Donderdag werd de rapportage over de officiële discriminatiemeldingen van 2024 gepubliceerd. Taalen vindt de cijfers lastig te interpreteren. Het aantal meldingen bij de gemeentelijke anti-discriminatievoorzieningen verdubbelde tussen 2023 en 2024 weliswaar ruim, van 6.351 naar 14.796. Maar, zegt Taalen, „ze hebben een campagne gevoerd en zijn beter zichtbaar geworden.”
„Kijk nog eens goed naar die burenruzie. Bel die melding over een vechtpartij nog eens na.”
Dan worden de cijfers ook beïnvloed door ‘clustermeldingen’. „Roept een minister iets over islamitische jongeren op televisie, dan vinden veel boze mensen de weg naar discriminatie.nl”, zegt Taalen. Kampioen-boosmaken 2024 was volgens de rapportage tv-persoonlijkheid Johan Derksen, die over een zwart Kamerlid uit Friesland zei: „Maar dat is toch geen Fries, kom op zeg.” Dat leverde 1.100 meldingen bij de anti-discriminatievoorzieningen op.
Goed dat daarnaar wordt gekeken, zegt Taalen, net als naar discriminerende leuzen tijdens demonstraties. „Dat is vreselijk.” Maar dat zijn ook de zaken van groepsbelediging die justitie nu al goed aanpakt. Taalen vraagt juist aandacht voor alledaagse zaken. Voor de mishandeling door iemand die het niet meer verdraagt dat ze steeds wordt uitgescholden om haar afkomst. Voor de jongen van vijftien, die net uit de kast is en wordt geslagen, bespuugd en bedreigd.
Kenteken
Bij de eenheid Noord-Nederland vonden ze niet direct invulling voor een vacature voor contactpersoon discriminatie. Toen heeft Taalen daar het werk opgepakt. In een nota voor onder andere de eenheidsleiding over ‘de praktijk van een discriminatierechercheur 2024’ heeft hij enkele van zijn eigen zaken opgenomen – met gefingeerde namen.
Een zaak over ‘Jessica’ bijvoorbeeld, die met haar man en twee kleine kinderen fietste toen een man in een bedrijfsauto naast hen kwam rijden, zijn raam opende en haar man begon uit te schelden. „Vieze kankerzwarte, kijk waar je rijdt!” „Hij verstaat geen Nederlands, hoor” zei ‘Jessica’. Haar kinderen werden bang en begonnen te huilen, en ze vroeg de man zich een beetje in te houden. Toen richtte zijn agressie zich op haar. „Jij moet je bek houden! Je bent een vieze kankerhoer, je hebt je laten bezwangeren door die vieze zwarte.” Ze noteerde het kenteken van de auto.
Voor politiemensen is dit een lastige melding, zegt Taalen. „Want: wat is er nou helemaal gebeurd? Iemand is uitgescholden. Ja, maar tegelijkertijd is elders in de regio een inbraak gemeld, of een diefstal. En de politie kampt al met een personeelstekort. En dan is er ook altijd de kans dat de officier van justitie zegt: dat gaan we niet vervolgen.”
Maar dat hoeft ook niet altijd, legt Taalen uit. Het strafrecht is niet voor elk geval van discriminatie de oplossing. „Maar als ik daar de wijkagent was, zou ik wel willen weten wat er bij dat incident precies is gebeurd. Dan kun je misschien met het kenteken naar de baas van die boze man toe en vragen of hij het prettig vindt dat zijn bedrijf, dat met z’n naam op die auto staat, met zo’n uitbarsting van agressie wordt geassocieerd. Niet om die chauffeur achter de celdeur te krijgen,maar om hem aan te spreken. Om te laten weten dat het niet normaal is.”
Betekenisvolle afdoening
Nog belangrijker, zegt Taalen, is dat je de slachtoffers van discriminatie het gevoel geeft dat iemand hen serieus neemt, en dat ze worden geloofd. Bij de politie noemen ze dat ‘betekenisvolle afdoening’ van een melding. Het begint bij baliemedewerkers, zegt Taalen, het eerste contact voor burgers met de politie. Maar het gaat door van de rechercheur tot aan de korpschef.
Het is volgens Taalen „enorm ondermijnend” voor een maatschappij als de politie hier niets aan doet. „Het leidt tot tweespalt. Mensen vertrouwen elkaar niet meer. En het maakt het politiewerk over het algemeen lastiger. Als we hier niks aan doen, win je ook geen vertrouwen bij die burgers voor andere zaken. Wat op het spel staat, is legitimiteit. Legitimiteit van de overheid. En in dit geval: de legitimiteit van de politie.”