Donderdag, voor de Europese top, circuleerde er op X zo’n foto waar je eindeloos naar kunt kijken: negen Europese regeringsleiders in een sober vergaderzaaltje in Brussel, aan tafel met Commissievoorzitter Ursula von der Leyen. Langs de muur zitten medewerkers aantekeningen te maken. De fotografen worden er even later uitgeknikkerd, zodat de bespreking kan beginnen. De tien hebben het over migratie – what else.
Iedereen ziet iets anders in deze foto. Sommigen concluderen dat niemand meer om Von der Leyen heen kan. En dat zij steeds machtiger wordt. Waarom vragen regeringsleiders háár om hen verder te helpen? Eigenlijk hadden ze daarvoor naar Charles Michel gemoeten, de EU-president, wiens taak het is om de lidstaten op één lijn te krijgen. Maar Michel is in geen velden of wegen te bekennen. Hebben we hier dus te maken met een machtsgreep van de Commissie? Anderen zien in de foto een bewijs dat Europa versnippert. Er zijn toch 27 lidstaten? Waarom dan zulke onderonsjes? Weer anderen menen dat de foto de zwakte van Frankrijk en Duitsland weerspiegelt, wier leiders afwezig zijn. Dan zijn er nog diegenen voor wie de foto toont hoezeer Europa afgelopen jaren verrechtst is. Er zit maar één sociaal-democraat aan tafel: de Deense premier Mette Frederiksen. Ten slotte hoor je dat de lidstaten en de Commissie steeds meer één pot nat worden. Dat ze alles samen regelen, informeel, ondershands. En daarbij het Europees Parlement buitensluiten.
Het fascinerende is: al die interpretaties zijn een beetje waar. Ja, Von der Leyen is vrij machtig. Maar dat komt ook doordat Michel geen goede president is. Veel regeringsleiders wantrouwen hem. Hij wordt binnenkort opgevolgd door de Portugese oud-premier Antonio Costa, die minder ijdel is en beter overweg kan met Von der Leyen. Dan hoeft zij niet meer op twee stoelen tegelijk te zitten. Ja, onderonsjes zijn niet ideaal, maar je hebt soms groepjes lidstaten nodig om dingen vlot te trekken (of te blokkeren) – zeker op momenten dat de twee dominante landen in Europa, Frankrijk en Duitsland, zwak zijn, te veel met zichzelf bezig zijn en weinig Europees initiatief nemen. Ja, Europa verrechtst. En ja, het klopt ook dat regeringsleiders dominanter worden in Brussel en zaakjes met de Commissie regelen zonder bemoeienis van het parlement. De scheiding der machten wordt daardoor vertroebeld.
De foto toont dus ook hoeveel er in Brussel momenteel verandert. De wereld staat in brand. Er zijn grote, nieuwe problemen, die opgelost moeten worden – linksom of rechtsom. Regels vervagen, machtsverhoudingen verschuiven. Op zulke momenten wil iedereen met zijn vingers aan de knoppen zitten, om dingen zijn kant op te draaien. Dat is wat je hier echt ziet: die enorme drang en gretigheid om erbij te zijn, om hier doorheen te komen.
In zijn recente boek Dans la forge du monde; Comment le choc des puissances façonne l’Europe beschrijft Pierre Haroche, politicoloog aan de universiteit van Lille, precies dat: dat er momenteel, in het vuur van de mondiale smederij, een nieuw Europa geboren wordt. Een Europa dat niet langer de beschaving is, alleen nog een beschaving. Vroeger, schrijft hij, beconcurreerden Europese staten elkaar zo keihard dat ze koloniën veroverden en de wereld naar hun hand zetten. Nu zet de wereld juist Europa naar zijn hand. Eeuwenlang definieerden niet-Europeanen zich in relatie tot Europa: moesten ze Europeanen verwelkomen, bestrijden, na-apen? Nu is het andersom. „De grote vraag voor Europeanen is hoe ze zich tot de wereld verhouden.”
Europa moet steeds meer reageren op gebeurtenissen van buitenaf. De geschiedenis wordt nu elders gemaakt. Hoe we met China omgaan, hoe de oorlog in Oekraïne afloopt, wie de Amerikaanse verkiezingen wint – dat alles heeft immense impact op Europa. Dit besef, dat EU-lidstaten anders zijn en andere dingen willen maar elkaar in deze vijandige wereld keihard nodig hebben, dat is wat tot de regeringsleiders doordringt. Dat is wat die foto uitdrukt. Knap gedaan.
Bij ons thuis – driehoog in het armoedige Amsterdam Oud-West – hing vroeger een schilderij van de Dokwerker aan de muur: een nauwgezette weergave in olieverf van de in brons gegoten havenarbeider die op het Amsterdamse Jonas Daniel Meijerplein herinnert aan de Februaristaking van 1941. Met zijn Dokwerker eerde beeldhouwer Mari Andriessen in 1952 de moedige arbeiders die het waagden om onder Duitse bezetting een staking te organiseren tegen de Jodenvervolging.
Mijn ouders hadden hun Dokwerker gekregen van een amateurschilder die wist dat mijn vader in het communistische verzet had gezeten. Ze waren ermee in hun nopjes. Het was hun eerste ‘echte’ kunstbezit. Verder herinner ik me alleen een door mijn moeder op spaanplaat geplakte reproductie van Picasso’s Don Quichot, de enige Picasso in de winkel van Engel Verkerke, die rond 1960 begon met het drukken van echte kunstwerken in de vorm van betaalbare ‘posters’. Zijn revolutionaire initiatief was een succes; het liep storm in de Leidsestraat.
Noch de Dokwerker noch Don Quichot sierden onze woonkamer om hun schoonheid. Ze werden gewaardeerd om hun politieke betekenis. Niet om het kleurgebruik, de toepassing van perspectief of de toets waarmee de verf was aangebracht. Niet om hoe Picasso in 1955 met enkele schijnbaar nonchalante, diepzwarte streken inkt zijn held, diens paard en diens metgezel annex knecht Sancho Panza had neergezet.
Zowel de Februaristaking als Picasso zijn communistische iconen. Schoonheid deed niet erg ter zake. Schoonheid was zelfs een tikje verdacht – een frivoliteit die wij meenden ons niet te kunnen veroorloven. Geboren in 1949 groeide ik op in de Koude Oorlog. Die strijdsituatie beheerste ons leven. ‘Wij’, ons gezin, waren de vijand en voelden ons bedreigd. Een museum heb ik met mijn ouders dan ook nimmer bezocht. Alles was politiek en politiek was alles.
Populisme
Hoe staat het er op dit moment voor met de schoonheid? In mijn ogen niet best. Het ideologisch vuur van de laatste decennia stimuleert een beeldenstorm die mij een onaangenaam déjà vu bezorgt. Activisten laten zich aan schoonheid weinig gelegen liggen en in het museumbeleid wegen maatschappelijke doelstellingen steeds zwaarder.
Juist omdat ik me, tot mijn grote geluk, zo’n halve eeuw geleden van zo’n politieke blik op kunst heb bevrijd, raakte het mij diep in mijn ziel toen ik op de televisie twee jonge Britse vrouwen een Van Gogh zag bekogelen met soep uit blik. Hun legitimatie: ‘Kunst kan niet zolang er nog mensen honger lijden.’
Het was de populistische tegenstelling tussen eten en schoonheid die mij emotioneerde. Vroeger streefde links ernaar schoonheid toegankelijk te maken voor iedereen, en omgekeerd iedereen voor schoonheid ontvankelijk te maken. Ik denk aan het werk van Fré Cohen (1903-1943), dat generaties leden van de vooroorlogse Arbeiders Jeugd Centrale liet zien dat ook affiches, boekomslagen en toegangskaarten mooi kunnen zijn; dat alledaagse gebruiksvoorwerpen door de creativiteit en inspanning van een kunstenares aan gevoelswaarde kunnen winnen. Maar terwijl nog niet zo lang geleden ‘rechts’ het verwijt kreeg dat het primitieve sentimenten aansprak door geld voor kunst te stellen tegenover geld voor bijvoorbeeld zorg, is die tegenoverstelling momenteel ook een linkse hobby. De witte-bonen-activistes passen in een trend; er werden de afgelopen tijd veel kwaden aan de kaak gesteld door het besmeuren of verdacht maken van kunst. ‘Klimaatplakkers’ belaagden Vermeers Meisje met de parel; Amsterdamse studenten protesteerden tegen Israël door kunst te vernielen; Rutger Bregman betoogde in Buitenhof dat Wim Pijbes met zijn Kunststichting Droom en daad beter raketten voor Oekraïne had kunnen kopen dan kunst.
Er zijn de afgelopen tijd veel kwaden aan de kaak gesteld door het besmeuren of verdacht maken van kunst
Ook ik gun Oekraïne raketten – veel raketten, liefst nog vandaag – maar ik betreur het dat hedendaags activisme door zich tegen juist de kunst te keren, suggereert dat schoonheid een bedenkelijke luxe is.
Schoonheid is geen luxe. We kunnen niet zonder. Schoonheid troost. Kunst heeft mensen in de erbarmelijkste omstandigheden gesterkt. Juist wanneer zij werden bedreigd, honger leden of geliefden verloren hebben mensen beelden gemaakt, getekend, gedicht en gezongen of troost gevonden in de producten van de verbeeldingskracht van anderen.
Tekenares en verzetsvrouw Atie Siegenbeek van Heukelom (1913-2002), scheurde najaar 1944 in een van de zes Duitse concentratiekampen die zij overleefde, een stuk uit haar enige hemd. Ze borduurde er kamptaferelen op – geestige taferelen, zoals van zes vrouwen die op een wc een gevonden peuk delen. Hoe ze aan een naald was gekomen, wist ze niet meer toen ik haar in 1994 interviewde, maar waar ze haar garen vandaan haalde wel: „Je stond zondags uren op appèl, en dan zag ik ergens een leuke groene of roze hoofddoek ofzo, vaak van Russinnen, en dan ging ik na afloop vragen of ik even mocht peuteren. Op zondag hadden we ’s middags vrij. In dat stompzinnige leven, stompzinniger dan je je voor kunt stellen, was dat borduren verrukkelijk.” Ook haar medegevangenen bood haar werk verlichting. Te midden van alle sterfte, honger en vuil wist Van Heukelom in haar schetsjes de absurditeit van sommige situaties te treffen.
Gelukkig is haar lap bewaard gebleven. Hij bevindt zich in de collectie van het Rijksmuseum. Een foto ervan hangt boven mijn werktafel.
Lees ook
Het verbolgen motto van klimaatactivisten: jullie zijn bezorgd om geschilderde blommetjes, maar niet om het klimaat
Politisering
Ook de cultuursector zelf neigt momenteel naar het politiseren van haar corebusiness: kunst. Zeker, het is nuttig en nodig de blinde vlekken en vooroordelen aan de kaak te stellen van de machthebbers die bepaalden en bepalen wat wij te zien krijgen en mooi horen te vinden. Maar zo blij als het mij maakt dat er de afgelopen jaren tientallen miskende of in de vergetelheid geraakte kunstenaressen zijn ontdekt of herontdekt en zo’n openbaring als het was toen het Amsterdamse Stedelijk Museum voor zijn nieuwe opstelling een aantal prachtige schilderijen van Surinaamse kunstenaars uit de depots opdiepte, zozeer bederft het mijn kijkplezier wanneer musea mij in plaats van kennis een modieus lesje politiek opdringen.
Toen datzelfde Stedelijk Museum twee jaar geleden een expositie wijdde aan expressionisten Emil Nolde en Ernst Ludwig Kirchner, wilden de samenstellers tonen hoe „onlosmakelijk hun beeldtaal was verbonden met het kolonialisme en hoe dit tot op de dag van vandaag doorwerkt in de legitimering van kolonialisme en institutioneel racisme”. In Museum K20 in Düsseldorf is de zaal met werk van Die Brücke en Der Blaue Reiter voorzien van een ‘Triggerwarnung’: je zou van de ‘geseksualiseerde afbeeldingen en racistische titels’ van deze werken uit het ‘koloniale tijdperk’ overstuur kunnen raken. Franz Marc – sterk geïnspireerd door niet-westerse kunst – krijgt daar bij zijn kleurrijke Drei Katzen het verwijt dat hij zich anno 1913 niet afvroeg of de etnologische museumcollecties in Europa wellicht roofkunst bevatten.
Met mijn kritiek op een dergelijke beschuldigende benadering wil ik niet suggereren dat de strekking en de betekenis van een kunstwerk er niet toe doen, of dat de beleving van schoonheid los staat van de contexten van maker en kijker. Ik zal een seksistisch of racistisch werk nooit mooi vinden. Maar de relatie tussen inhoud en schoonheid is veel te complex voor ideologische eenduidigheid. Moeten we bij de Guernica vermelden dat Picasso bij de dood van Stalin in 1953 als eerbetoon diens rouwportret tekende, en is door dat portret het hele kubisme fout?
Mij lijkt bovendien dat geïnteresseerde kijkers wel in staat zijn zichzelf nader te informeren en hun eigen conclusies te trekken. Oordelen als ‘seksistisch’ of ‘racistisch’ verschillen individueel en zijn situatie- en tijdgebonden. En zoals altijd telt de proportionaliteit. Wat mij momenteel doet huiveren is het absolute goed-fout schema, waarin hedendaagse preoccupaties met het ‘witte’ of ‘koloniale’ perspectief van de kunstenaar de boventoon voeren.
Context
Kennis vergroot het genoegen. Beeldende kunst wordt niet vervaardigd door autonome genieën die onaangetast buiten de samenleving staan, maar door specifieke individuen in een specifieke historische situatie, met specifieke conflicten, problemen en verhoudingen. Inzicht in die historische, sociale, culturele en biografische achtergronden is niet noodzakelijk maar kan het kijken tot een rijkere ervaring maken.
In 2021 publiceerde ik een biografie van kunstenares Jeanne Bieruma Oosting (1898-1994), Geen tijd verliezen. In de slipstream van het boek organiseerden zes musea in 2022 exposities van Oosting. De ‘Zomer van Jeanne’ trok recordaantallen bezoekers. Dat de uit zicht geraakte Oosting opeens in het middelpunt van de belangstelling kwam te staan was zonder twijfel mede te danken aan het aansprekende levensverhaal van een jonge vrouw van adellijk-patricische afkomst die door de conservatieve opvattingen over en de wettelijke discriminatie van vrouwen een harde strijd moest leveren om kunstenares te worden.
Schoonheid is uit, activisme in en wie ‘het goede’ claimt wint
Bij haar dood was Oosting herdacht als de kunstenares die met haar schitterend kleurgebruik een feestelijk licht kon werpen op zoiets alledaags als een gedekte tafel. Zij liet de ‘poëzie van het dagelijks leven’ zien. Dertig jaar later werd daarnaast Oostings minder bekende, meer pijnlijke en conflictueuze kant getoond. Zoals haar grimmige grafiek, pionierswerk uit de jaren dertig, dat indertijd door mannelijke critici werd weggezet als onvrouwelijk. En haar naakten uit 1931. Bijna negentig jaar lang waren Nederlandse musea teruggeschrokken voor het tonen van deze confronterende litho’s van vrouwen die zich onttrekken aan de male gaze.
Juist die uiterst verschillende kanten van één kunstenares laten zien hoe ingewikkeld de relatie is tussen ‘politiek’ (in ruime zin) en schoonheid. Oosting bleek een heel wat gelaagder persoonlijkheid met een moeizamer leven dan een oppervlakkige beschouwer zou conclude¬ren uit haar soms gerieflijke interieurs en de intense aandacht voor de lichtval op een bos rozen.
Een al te politieke blik op kunst heeft soms verstrekkende gevolgen. In 1963 schetste Oosting tijdens een rondreis door de Verenigde Staten in een café enkele zwarte vrouwen, kleurig en vitaal. Toen Museum Maassluis die onbekende tekeningen in 2022 uitkoos voor een tentoonstelling besloot het Oostings eigen titels te handhaven, inclusief n-woord. Zich bewust van hedendaagse gevoeligheden plaatste men daarbij een toelichting: „De titels van de kunstwerken zijn genoteerd zoals Jeanne Oosting dat tijdens haar leven zelf heeft opgeschreven. Enkele zouden we tegenwoordig in andere bewoordingen noteren.” Het bleek onvoldoende: fanatieke bezwaarden mobiliseerden het ‘platform Musea Bekennen Kleur’ en toen ook BNNVARA-site Joop zich erin mengde, haalde het museum het werk van de net herontdekte schilderes van zaal.
Lees ook
Waarom vindt de kunstwereld het zo belangrijk om ethisch ‘goed’ te zijn?
Eye-opener
Schoonheid is uit, activisme in en wie ‘het goede’ claimt wint. Het doet me onheilspellend denken aan hoe ik als jong communistje tegen kunst aankeek. Toen vond ik iets mooi als het de juiste politieke strekking had. Nu verliest schoonheid aan waarde als zij niet de juiste strekking heeft. Maar er bestaat niet één ‘goed’, één ‘juist’ standpunt. Bij het verwijderen van Oosting won verontwaardiging over discriminatie op grond van kleur het van die op grond van sekse.
Het vermogen te genieten van kunst los van zijn mogelijke maatschappelijke betekenis heeft mijn leven fundamenteel verrijkt. Ik heb veel geleerd van een cursus begin jaren tachtig in hetzelfde Stedelijk Museum dat nu Kirchner en Nolde de maat neemt. We liepen door de zalen met de vaste collectie. Docent Tijmen van Grootheest, toenmalig conservator, vroeg: „Wat zien jullie?” Wij braken ons het hoofd: „Verdriet”, opperde de een; „vrijheid”, veronderstelde een ander. „Olieverf op doek”, zei de docent. Sinds die letterlijke eye-opener kijk ik naar hoe iets is gemaakt en probeer ik te bedenken waarom zo en niet anders.
Nadat ik me van mijn overpolitieke mens- en wereldbeeld had bevrijd kon ik van traditionele genres als landschap en stilleven genieten zonder dat een inwendige stem me verweet dat ik plezier beleefde aan werk dat geen bijdrage leverde aan een betere wereld, en kon ik de gedachte toelaten dat Picasso’s Don Quichot me koud liet. Er zijn goede redenen om terughoudend te zijn met een al te politieke blik op schoonheid.
Amerikaanse en Nederlandse politiek hebben weinig met elkaar gemeen. Toch staan beide democratieën voor een vergelijkbaar dilemma. Het is de keuze tussen heerschappij of gezag, tussen harde of zachte macht, tussen autoritair of democratisch leiderschap.
Peilingen in bepalende staten suggereren dat Donald Trump en Kamala Harris ongeveer evenveel kans hebben. Tegelijk lijkt de dynamiek van de campagne voordelig voor Trump: hij loopt in op haar.
En dichterbij, in Den Haag, pakken kleine beslissingen (met grote gevolgen) stilletjes in het voordeel van Geert Wilders uit. Niet in het voordeel van de democratie.
Illustratief was een stemming, dinsdag, over een voorstel van D66-Kamerlid Joost Sneller. Hij wil de Wet politieke partijen zo aanpassen dat partijen als de PVV (waarvan Wilders het enige lid is) worden gedwongen een ledendemocratie te vormen. Geen vreemde gedachte: Duitsland heeft het als vereiste in de Grondwet staan.
Ook NSC-leider Pieter Omtzigt zei in het debat over de regeringsverklaring, in juli, dat partijen “intern democratisch” horen te zijn. Wilders reageerde als een tiener op het schoolplein: “Waar bemoei jij je mee?”
Zonder Omtzigt (afwezig) stemde de NSC-fractie deze week tegen de motie-Sneller. NSC is er inhoudelijk voor, zei Kamerlid Sandra Palmen, maar ze had procedurele bezwaren. (Wie zijn politieke principes niet kan waarmaken heeft altijd een uitweg: procedurele bezwaren.)
Helpers
Zo gaat dat met coalitiepartijen die diep wegzakken in peilingen: zij moeten hun coalitieconflicten doseren. Het is de prijs die NSC betaalt voor de chaos die ze creëerde in de formatie en de eerste maanden van het kabinet. Maar de ironie is dat NSC daardoor dinsdag niet kon instemmen met de oplossing voor een andere voorname oorzaak van die chaos: de ondemocratische structuur van de PVV. Daardoor heeft Wilders nooit politiek talent opgeleid, en óók het gebrek aan kwalitatief acceptabele PVV’ers – het krijgt wonderlijk weinig aandacht – droeg belangrijk bij aan de chaos in de formatie en de eerste kabinetsmaanden.
Ga maar na. Uiteindelijk mocht Wilders namens de grootste partij twee verkenners, drie informateurs en één formateur voordragen. Eén daarvan kwam uit PVV-kring, senator Gom van Strien: de man bleek niet bestand tegen vier dagen NRC-onderzoek. Toen al (!) was hij door zijn mensen heen. De volgende verkenner kwam uit de PvdA. Informateurs vond hij in de PvdA (twee), het CDA en de SGP. De formateur in het CDA. Helpers uit partijen die hij veelal verkettert.
Daarna volgde een confrontatie met de AIVD: zijn eerste kandidaat voor het vicepremierschap, Gidi Markuszower, kwam niet door de screening. De zoektocht naar een premier, nadat Wilders zichzelf bij gebrek aan steun terugtrok, liep uit op een vernederende rondgang in PvdA, CDA, VVD alsmede onder oud-LPF-bewindslieden, topambtenaren, adviesorganen en in de staande magistratuur: de functie met het hoogste politieke aanzien was vacant, de grootste partij had het recht van voordracht, en kon niet tot een aanvaardbare kandidaat komen.
En nadat met topambtenaar Dick Schoof (ex-PvdA) eindelijk een premier was gevonden, ging de ellende gewoon door. De politiek adviseur van minister van Asiel en Migratie Marjolein Faber, onthuldeDe Telegraaf vorige week, blijkt óók al niet door de AIVD-screening te zijn gekomen. Haar woordvoerder stapte recentelijk op. Ook de politiek adviseur van vicepremier Fleur Agema (VWS) is alweer vertrokken en vervangen. Beginnersbestuur.
Freakshow
En het geknoei gaat door. Faber zaaide deze week alwéér verwarring. Agema werd vorige week voor de tweede keer in vier maanden tot de orde geroepen door de premier omdat ze zich uitte op een wijze die een vicepremier onwaardig is. Minister Reinette Klaver (Handel en soms Hulp, PVV) plugde bij de NOS een asielplan voor opvang in Oeganda dat bij nader inzien hooguit een ideetje is.
Al maanden presenteert het bestuur zich als freakshow, waarvan alleen politici met autoritaire ambities profiteren. Kortom: een verplichting aan politieke partijen om interne democratie te organiseren, is niet zozeer PVV’tje pesten maar bescherming van de democratie.
En de PVV gebruikt dit gat nu al bijna twee decennia – de partij kwam in 2006 in de Kamer – dus doen alsof de oplossing nog zorgvuldig bestudeerd moet worden is op zijn best een smoes en vermoedelijk gewoon laf.
Gitzwart
De Amerikaanse democratie is allang een freakshow. TV-persoonlijkheid Trump maakte bij zijn politieke debuut in 2016 de claim dat hij een muur aan de grens met Mexico ging bouwen die Mexico zou betalen. Er kwam weinig van terecht. Zijn regering was een circus. Toen het echt op regeren aankwam, tijdens corona, wist de president zich geen raad.
En wat dit jaar begon met de belofte van „massadeportaties” van illegalen, eindigt de laatste campagneweken in de verspreiding van een gitzwart wereldbeeld vol duistere, racistische elementen, constateertPolitico. Hij noemt migranten routinematig „dieren”, „ijskoude moordenaars”, „de allerslechtste mensen”: the enemy within, de vijand van binnenuit, binnengebracht door Kamala Harris zelf, terwijl hij „de goede genen” van zijn overwegend witte toehoorders prijst.
En deze weeksignaleerdeThe New York Times (alleen voor abonnees) dat Trump nu de Democraten als geheel the enemy within noemt, „waartegen mogelijk militairen moeten worden ingezet”. Het versterkt de vrees dat Trump een mogelijke zege zou aanwenden voor wraak op politieke tegenstanders. De krant sprak mensen die eerder voor hem werkten en hem later aanvielen die dit zeer serieus nemen. Verkiezingen als grondslag voor een afrekening met mensen met het verkeerde standpunt: het is campagnetaal uit een bananenrepubliek – het einde van de democratie.
Dus geen illusies: wint Trump, dan wordt zijn gitzwarte mensbeeld vanzelf deel van het nationale discours
En je hoort er nog weinig over, maar een zege van Trump zou ook Europa voor grote vragen plaatsen. Hoe gaat de EU om met een president die meer ontzag heeft voor Vladimir Poetin en Viktor Orbán dan voor de Europese Raad? Business as usual?
In Nederland zou het vrijwel zeker betekenen dat Trumps duistere retoriek ook hier zijn intrede doet. Want we weten hoe dit gaat: Amerikaanse campagnesuccessen worden hier altijd gekopieerd; dat deden de VVD en Hans Wiegel al in de jaren zeventig met Nixons zwijgende meerderheid.
Dus geen illusies: wint Trump, dan wordt zijn gitzwarte mensbeeld vanzelf deel van het nationale discours.
Ik tegen de anderen
Enkele lijnen komen dan samen. Nu nog zit Wilders vast in een bijna onmogelijke coalitie. De culturele kloof tussen PVV en NSC is te groot. Blijvende samenwerking met de VVD strijdt met haar electorale eigenbelang: waarom meer VVD-zetels aan Wilders cadeau gedaan? Ook als er volgende week een asieldeal komt – een kabinetsval nu zou irrationeel zijn – blijft deze rechtse samenwerking wankel.
De vraag is alleen wanneer en met welk motief de breuk formeel wordt. Dan ook kan Wilders bepalen hoever hij in zijn taal en autoritaire keuzes in Trumps richting opschuift. En als het democratische gat dan nog niet gedicht zou zijn, ligt de autoritaire keuze, naar het voorbeeld van zijn vriend Orbán, voor de hand. Hij tegen de anderen.
Het is overbodig te zeggen dat dit ook een scherp alternatief van de oppositie vereist. Wat dit betreft zijn recente pleidooien tegen de fusie van PvdA en GroenLinks door PvdA-ouderen als Melkert (die Fortuyn in 2002 zo vaardig in de kaart speelde) en Oudkerk (die al over ‘kut-Marokkanen’ sprak toen de PVV nog niet bestond) weinig geloofwaardig: heren uit de tijd van de Winkler Prins die weten hoe het verder moet met Wikipedia.
Het punt met die fusie is: duurt te lang. Alleen al het vasthouden aan oude namen en oude symbolen illustreert dat de fusiepartij geen werkelijk beleidsalternatief voorhanden heeft. Dát zou het debat moeten zijn.
Wat dit betreft brengt het CDA met Henri Bontenbal, die het waagt eerdere klimaat- en landbouwkeuzes van zijn partij te bekritiseren, meer moderniteit en oprechtheid in dan Melkert en Oudkerk bij elkaar.
WO III
De kalme Amerikaanse conservatief George F. Will schreef woensdag in de Washington Post (alleen voor abonnees) over aanwijzingen „dat de derde wereldoorlog al is begonnen”. Redenering: China, Rusland, Iran en Noord-Korea hebben een as tegen het Westen gevormd. Overal zien Europese diensten Russische sabotagepogingen. De Biden-Harris-regering zegt niets. Trump sprak „Poetins adjudant” Orbán onlangs tweemaal maar zwijgt ook. „Zo ziet roekeloze minachting in campagnetijd eruit”, aldus Will.
En ook in Nederland is het erg stil. Toch is het onder die omstandigheden misschien geen geweldig idee het gat in de nationale democratie nog even te laten voortbestaan en in de oppositie vooral over jezelf te debatteren, terwijl de knoeiers van het beginnersbestuur nog steeds aan de knoppen zitten.
Het was een goede week voor de armoedebestrijding. Donderdag maakten het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), statistiekbureau CBS en budgetinstituut Nibud bekend dat er in Nederland een kleine 540.000 mensen in armoede leven – en niet 800.000, zoals het CBS vorig jaar nog meldde. Waaraan is deze forse daling te danken: succesvol kabinetsbeleid, een bloeiende economie of doortastende gemeentes? Nee, het is dankzij een nieuwe rekenmethode dat het percentage armen in Nederland gedaald is tot 3,1 procent van de bevolking. Deze methode zal voortaan leidend zijn voor de politiek.
De cijferinstituten kijken vanaf nu niet alleen naar het inkomen van mensen, maar ook naar hun werkelijke kosten voor wonen en energie. Alleen wie na de uitgaven aan deze vaste lasten te weinig geld overhoudt voor de overige noodzakelijke uitgaven, leeft in armoede. Los van de vraag of hier met een boekhoudkundige ingreep een deel van het probleem wordt weggetoverd, benadrukken SCP, CBS en Nibud dat de armoede in Nederland de afgelopen vijf jaar dieper is geworden (44 procent van de armen zit meer dan 20 procent onder de armoedegrens), dat er meer werkende armen zijn en dat er voor veel mensen maar weinig hoeft te gebeuren om ze onder de armoedegrens te duwen.
Reden genoeg dus voor de overheid om armoedebestrijding nog steeds serieus te nemen. Uit een aantal artikelen dat NRC de afgelopen week publiceerde, werd duidelijk dat er ondanks goede bedoelingen nog zaken te verbeteren vallen. In de Rotterdamse buurt Schiebroek-Zuid bijvoorbeeld stapelen de problemen zich op. Woningen bevatten schimmel en asbest en hadden allang gesloopt moeten worden, voor oudere tieners is niets te doen, de voedselbank verdween en er is criminaliteit en drugsoverlast. Desondanks blijft de gemeente mensen uit kwetsbare groepen in deze buurt huisvesten. Dat komt doordat Schiebroek-Zuid in een van de rijkste stadsdelen van Rotterdam ligt: Hillegersberg-Schiebroek – en daarvan houdt de gemeente de cijfers bij. Zo verdwijnen de problemen van Schiebroek-Zuid uit de statistieken door de welvaart en het welzijn van de buren.
Over mensen die leven in armoede, dichtte de Duitse schrijver Bertolt Brecht in zijn Dreigroschenoper (1928): ‘Denn die einen sind im Dunkeln/Und die anderen sind im Licht./Und man siehet die im Lichte/Die im Dunkeln sieht man nicht.’ Dat is in deze arme buurt in Rotterdam dus vrij letterlijk het geval. NRC vond in totaal 25 van zulke ‘vergeten buurten’ waar de leefbaarheid negatief afwijkt van de omgeving. Hier ligt een taak voor de betreffende gemeentes: zorg ervoor dat meetmethodes en rapportages nauwkeurig genoeg zijn om licht te werpen op armoede overal waar die zich voordoet.
Meten is weten, maar hoe kan vervolgens het beste actie worden ondernomen? Carola Schouten (ChristenUnie), in het vorige kabinet minister voor Armoedebeleid, lanceerde in 2022 de ‘Aanpak geldzorgen armoede en schulden’. De landelijke overheid zou zo nodig toeslagen verhogen en ervoor zorgen dat meer mensen vanuit de bijstand aan het werk kwamen. Het maatwerk moest echter geleverd worden door de gemeentes, was haar idee.
Nu ze burgemeester van Rotterdam is geworden, kan Schouten daar haar college inspireren. Uit het interview dat wethouder Natasha Mohamed-Hoesein (Armoedebestrijding, Denk) gaf aan NRCsprak helaas weinig daadkracht. Bewoners in Schiebroek-Zuid hebben behoefte aan een buurthuis, maar moeten het doen met twee kantoortjes van een welzijnsorganisatie. Als ze meer willen, moeten ze bij de juiste instantie een officieel verzoek indienen, aldus de wethouder – die verder veel verwacht van influencers op social media en een digitaal loket voor alle armoederegelingen dat in 2025 open gaat.
Of hiervan een heilzame werking uitgaat, valt nog te bezien. Uit de rondgang van NRC door de buurt blijkt dat de mensen die zich willen inzetten voor de leefbaarheid van hun wijk moeite hebben om met de gemeente te communiceren. Zij weten de gemeente niet te bereiken, en de gemeente bereikt hen niet. Zo gebeurt het dat initiatieven die jarenlang naar tevredenheid lopen opeens ophouden te bestaan, omdat de voedselbanken worden gereorganiseerd of omdat welzijnswerk opnieuw wordt aanbesteed en door een grote partij wordt binnengehaald.
Het budget voor armoedebestrijding in Rotterdam en elders is niet onbeperkt. Het is logisch dat gemeentes hun geld doelmatig willen besteden, maar daarvoor is het juist van belang om te weten waaraan behoefte bestaat. Gemeentes doen er dus goed aan te luisteren naar wat mensen zeggen die leven in kwetsbare wijken, om daarna zo creatief mogelijk met hun wensen aan de slag te gaan.