Het lukt Otis uit groep 5 maar niet om goed een tekst, laat staan een boek te lezen. Hij leest te langzaam en haalt letters door elkaar. De school haalt Otis daarom dagelijks uit de klas om extra woordrijtjes met hem te oefenen en extra boeken te lezen. Zijn ouders proberen thuis ook wat ze kunnen. Een paar maanden later blijken de inspanningen tevergeefs. De school, zelfs de ouders, constateren dat er wel iets mis moet zijn met Otis. En dat een breed psychologisch onderzoek maar moet uitwijzen wat dat precies is. In het resulterende rapport valt hun oog meteen op de lage IQ-score van Otis. Zie je wel, denkt zijn leraar met een ongemakkelijk gevoel van opluchting, Otis is gewoon niet zo slim. De gedachte dat er iets aan het onderwijsaanbod zou kunnen mankeren is lang vervlogen.
In Nederland zijn we vrijwel allemaal opgegroeid en/of opgeleid met het idee dat het ene kind nou eenmaal inherent slimmer is dan het andere kind. Het intelligentiequotiënt (IQ) is een gangbaar en populair getal geworden om deze slimheid uit te drukken. Het IQ wordt gemeten met een verzameling van testen, bestaande uit blokpatronen, cijferreeksen, woordenschat, plaatjesreeksen, enzovoort.
De resulterende IQ-score kan serieuze gevolgen hebben. Zo heeft het bijvoorbeeld vaak een selectieve en voorspellende rol bij het aanmelden voor (speciale) scholen en een doorslaggevende rol in procedures om extra onderwijsondersteuning, zorg of juist uitdaging te kunnen financieren. Het is zo sterk in ons onderwijs doorgedrongen dat de commerciële tak van Cito tegenwoordig een goedkope en breed inzetbare IQ-test aanbiedt, die door scholen zelf kan worden afgenomen.
Geen consensus
De meeste mensen zijn waarschijnlijk niet op de hoogte van de discussie over intelligentie die (nog steeds) tussen wetenschappers woedt; dat er in de wetenschap niet eens consensus bestaat over wat intelligentie precies is. Het is in ieder geval niet iets wat je kunt zien op een hersenscan, en wel iets dat altijd afhankelijk is van de context. Een professor kan op een universiteit bijvoorbeeld heel intelligent overkomen, maar op een bouwplaats als een dwaas.
Een IQ-test probeert intelligentie te vangen in een cijfer, maar vooralsnog is IQ vooral iets wat IQ-testen meten, en daar zijn er verschillende van. Er zijn ook problemen met die testen. Otis kan met IQ-test A een score van 85 behalen, terwijl hij met IQ-test B zomaar een IQ-score van 100 behaalt. Maar niet ieder kind behaalt met IQ-test A een lagere score. Voor een ander kind kan dit zomaar andersom zijn. Kortom, zoals de beroemde psycholoog Alan Kaufman zegt in zijn boek IQ Testing 101 : „We just don’t have ‘an’ IQ. Not even close.” Daarbij is en blijft het ook een momentopname; een slechte dag, hoofdpijn en/of een onaardige testafnemer kunnen bewezen een groot verschil maken. Daar kunnen en mogen we geen grote levensbepalende beslissingen van laten afhangen.
Waar wel consensus over is, is dat het leerpotentieel van kinderen grotendeels wordt bepaald door de voorkennis die hij of zij bezit. Hoe meer kennis een kind al heeft, hoe makkelijker hij of zij leert. Dit leerpotentieel, evenals ‘het IQ’, is dus niet vaststaand, maar kan zich ontwikkelen in de tijd en door verschillende factoren zoals school, ouders, bijles en vrienden. De eerder genoemde onderdelen van IQ-testen bestaan ook gewoon uit oefeningen die op school aan bod komen. Dus zegt de IQ-score onvermijdelijk ook iets over de kwaliteit van het onderwijs. Sowieso blijken zogenoemde niet-cognitieve eigenschappen zoals doorzettingsvermogen, nieuwsgierigheid en leergierigheid minstens zo belangrijke voorspellers voor schoolsucces.
Hét argument vóór het gebruik van IQ-scores is juist die voorspellende waarde. Maar die is beperkt en geldt alleen op groepsniveau. Als Achmed op de basisschool een IQ-score van 130 behaalt en het vwo afmaakt, wil dat niet zeggen dat Nina, met een vergelijkbare IQ-score, ook het vwo afmaakt.
Een self-fulfilling prophecy
Onze typisch Westerse neiging om intelligentie vooral te zien als iets vaststaand (de romantisch-filosofische notie dat ‘het’ vanuit het kind zelf moet komen tegenover de Aziatische nadruk op hard studeren om slimmer te worden), versterkt ook de kansenongelijkheid. Dat is een reden waarom veel landen de IQ-test helemaal niet (meer) gebruiken. Met de IQ-score van 85 is de kans groot dat Otis op school (onbewust) makkelijkere opdrachten krijgt aangeboden, dat hij minder vaak de beurt krijgt en de leraar hem minder inhoudelijke feedback geeft. Men denkt namelijk vaak dat er met deze score van 85 een plafond is vastgesteld. Daardoor zal Otis minder leren en minder goed scoren op school. Onderweg verliest hij ook nog zijn zelfvertrouwen. Dit bevestigt de leraar wederom in de aanname dat het aan Otis ligt: de IQ-score is een self-fulfilling prophecy.
Alfred Binet, bedenker van de eerste IQ-test, had dit rond 1905 al in de gaten. Hij pleitte – net zoals wij nu doen – tegen het gebruik van zijn tests voor het maken van toekomstige voorspellingen. Misschien is het na ruim 100 jaar verstandig om daar eens naar te luisteren. Laten we allereerst inzetten op goed onderwijs; zorgen dat informele toetsmomenten – in plaats van testen! – een integraal onderdeel worden van elke les en dat leraren de informatie die zij hieruit halen gebruiken om leerlingen verder te helpen. Dát was, ook van Binet, uiteindelijk de bedoeling!
Lees ook
Naarmate scholieren ouder worden, wordt hun succes sterker bepaald door hun doorzettingsvermogen