Opinie | Tussen ‘ja, maar Gaza’ en ‘ja, maar Hamas’ – de veranderingen in de kritiek op NRC

Het abonnement is toch opgezegd. In maart meldde zich een lezeres die „met een groep van Amsterdamse Joden” in gesprek wilde met NRC naar aanleiding van de berichtgeving over Israël en Gaza. Het leidde tot een onderhoud met de hoofdredactie dat door de groep als „constructief” werd beschreven – een prettig voorbeeld van dialoog op een terrein waar vooral veel Grote Woorden worden afgevuurd.

De aanleiding om het abonnement nu alsnog te beëindigen was, zo schreef de lezeres, het gebrek aan ‘vooruitgang’. De druppel was de krant van afgelopen zaterdag, „een jaar na de meest afschuwelijke dag in de geschiedenis van de staat Israël”. Die editie – met zeven verhalen en een commentaar over het conflict – was „ontzettend eenzijdig”. Zo had een interview met de Palestijns-Amerikaanse historicus Rashid Khalidi wat haar betreft samen moeten gaan met een verhaal waarin de geschiedenis vanuit Israëlisch perspectief werd belicht. Ook miste ze aandacht voor de gijzelaars die al een jaar worden vastgehouden door Hamas (en die prominent op de voorpagina van De Telegraaf stonden).

Een andere opzegger stuurde deze week vergelijkbare kritiek; hij vroeg zich af of Arnon Grunberg soms als ‘excuusjood’ op de opiniepagina’s stond omdat hij „de juiste mening” heeft. Weliswaar bevatte de maandagkrant een uitgebreide herdenkingsreportage over de terreuraanval van 7 oktober, vervolgde hij, maar daarin stoorde hij zich aan het „ja maar, Gaza” dat hij ontwaarde.

De klacht over een ‘ja, maar’ klinkt ook geregeld van de andere kant. Lezers die NRC juist verwijten te zeer vanuit Israëlisch perspectief te schrijven storen zich aan wat zij een ‘ja maar, Hamas’ in verhalen over de slachtoffers in Gaza noemden.

Uit de brieven van de hierboven genoemde opzeggers sprak een vanuit het grote verdriet om de slachtoffers zeer invoelbaar verlangen naar een krant die op 7 oktober stil zou staan bij de Israëlische rouw, zonder voorbehoud. Maar uiteindelijk kan dat niet het hele journalistieke verhaal zijn. Daar hoort, een jaar na dato, ook de Israëlische reactie en alles wat daarna volgde bij. Dat gezegd hebbende: de sterke maandagse reportage van Lucia Admiraal (‘Ieder huis heeft een verhaal’: herdenken en zwijgen in het zuiden van Israël) had ik liever in de editie van zaterdag gezien, al was het maar om het misverstand te voorkomen dat NRC de Israëlische slachtoffers als bijzaak zou beschouwen.

Tussenbalans

Intussen wordt er, twaalf maanden na het begin van deze oorlog, ook op de redactie volop gedebatteerd over de keuzes die NRC maakt. Deze week kwam op een drukke redactiebijeenkomst veel voorbij dat ik ook uit lezersbrieven ken, zoals bijvoorbeeld de vraag hoe vaak en in welke context Hamas een terreurbeweging genoemd moet worden. En wanneer gebruikt de krant ‘bloedbad’ of ‘slachting’ en wanneer een minder beeldend woord? Duidelijk werd vooral dat het bepalen van de kaders voor een zo accuraat mogelijke berichtgeving een kwestie van veel praten is.

Daarin is ook het gesprek met de lezer van waarde; zelfs als het uiteindelijk leidt tot een opzegging, zoals in de twee voorbeelden hierboven. In het algemeen was het afgelopen jaar een zware tijd voor de relatie tussen de redactie en een groep lezers. Al na een maand oorlog stelde ik dat er zoveel onbegrip heerste dat NRC en een deel van de abonnees wellicht in relatietherapie moesten. In de afgelopen twaalf maanden wijdde ik acht rubrieken aan de verslaggeving van het conflict, wat een tamelijk getrouwe afspiegeling is van de mate waarin het de aan de ombudsman schrijvende lezers bezig hield.

Wanneer ik nu een tussenbalans opmaak, valt allereerst de gestage daling van het aantal brieven op. Dat ging van tientallen per week naar een handvol, met af en toe een forse uitschieter naar aanleiding van een specifiek artikel, al dan niet aangejaagd door sociale media. Disclaimer vooraf: de groep lezers die de ombudsman benadert is gevarieerd, maar niet per se representatief voor de NRC-abonnee. Mensen met langlopende abonnementen lijken oververtegenwoordigd te zijn, wat uit de aard van de zaak ook oudere abonnees zijn en relatief veel lezers van de papieren krant.

In juli verweten de meeste critici NRC een pro-Israëlische blik

Maar ook inhoudelijk vond er in de loop der maanden een verschuiving plaats, bleek toen ik orde probeerde te scheppen in de (elektronische) brievenberg. Ik koos de maanden oktober, januari, april en juli voor een steekproef en deelde de post op in drie groepen: lezers die NRC verweten over te hellen naar een Palestijns perspectief, zij die in de verhalen juist vooringenomenheid ten gunste van Israël signaleerden en een derde groep, die wel kritische opmerkingen had, maar die geen verband legde met een mogelijke stellingname van de redactie. (Die derde groep is niet zo groot en leverde enkele brieven per maand op – we leven nu eenmaal in een hoogconjunctuur van ideologische verklaringsmodellen). Brieven over de gevolgen van het conflict in Nederland (onenigheid bij Buitenlandse Zaken, demonstraties) telde ik mee.

In de laatste drie weken van oktober 2023 waren de verhoudingen helder. In elf brieven signaleerden lezers NRC-berichtgeving met een te grote nadruk op het Israëlische verhaal. De andere groep was aanmerkelijk groter. 76 mensen uitten hun ongenoegen over wat zij zagen als een neiging om het nieuws met een Palestijnse blik te bezien. Tientallen brieven hadden betrekking op hetzelfde artikel: een voorpaginabericht over een explosie bij een ziekenhuis in Gaza waar achteraf alle betrokkenen hoogst ongelukkig mee waren.

In de volgende maanden kropen de cijfers naar elkaar toe. In januari vonden vijf briefschrijvers NRC te begripvol naar Israël toe (denk aan oproepen om het geweld in Gaza expliciet genocide te noemen) tegen dertien brieven waarin bezwaar werd gemaakt tegen keuzes die het Palestijnse perspectief voorop stelden.

In april waren de twee groepen critici vrijwel in evenwicht: vier tegen zes. Daarbij moet aangetekend worden dat in mei (een maand waarvan de post buiten mijn steekproef viel) de publicatie van een opinie-artikel van de Palestijnse journaliste Rajaa Natour tot zestig opzeggingen leidde, vooral van mensen die haar betoog over het geweld van Israëlische soldaten antisemitisch vonden.

Drie maanden geleden was de trend zelfs omgekeerd: in juli verweten vijf lezers NRC een pro-Palestijnse blik, terwijl negen meenden dat Israël al te welwillend werd benaderd. Bij dat laatste ging het onder meer om een verslag van de Pride in Amsterdam en om de kwestie of slachtoffers van bombardementen worden ‘gedood’, dan wel ‘vermoord’. De afgelopen weken vindt een groep lezers de verslaglegging van de Israëlische acties tegen Hezbollah te weinig kritisch, waarbij vooral verwezen werd naar een uitlegverhaal over de ontploffende semafoons en walkietalkies.

Verhouden tot de ‘ja maar’

Heel grote conclusies zou ik daar niet aan verbinden, al heb ik de indruk dat er inderdaad voorzichtiger wordt geformuleerd dan in het begin van de oorlog (en de meeste berichten gaan nu eenmaal over Israëlisch geweld).

Ik denk ook dat het verloop van het conflict een rol heeft gespeeld. In een eerste fase was de berichtgeving over de grote aantallen slachtoffers in Gaza allesoverheersend en drukte dat ook de aanval van Hamas relatief snel naar de achtergrond. Later verbreedde het beeld zich. Bovendien ontstonden er controverses (en dus nieuws) over pro-Palestina-demonstraties en kwam er aandacht voor toegenomen antisemitisme in Nederland.

Tot slot: zo bijzonder veel brieven zijn het, zeker de laatste maanden, niet en dan kan een enkel omstreden artikel het beeld behoorlijk doen schuiven. Waarbij relatief veel controverse volgt op de publicatie van een enkele column of een opiniebijdrage. Die zijn juist bedoeld om de zaken op scherp te zetten, om een ‘ja, maar’ uit te lokken.

En dat is goed. Wij allemaal zullen ons moeten verhouden tot alle ‘ja maars’ in deze ellendige geschiedenis. De journalistiek moet ze niet uit de weg gaan, maar opzoeken. Niet per se in elke alinea of in elk verhaal, maar wel in het hele beeld dat de media scheppen. Ook als zo’n ‘ja, maar’ ons ermee confronteert dat de dingen nog ellendiger en ingewikkelder waren dan ze al leken.

Arjen Fortuin

Reacties: [email protected]

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.