De staat van De Staat: Andriessens anti-symfonische klassieker met rock-’n-roll-volume

‘Ik zou prachtige symfonische muziek kunnen schrijven”, zei Louis Andriessen (1939-2021) ooit, maar de crux van zijn meesterwerk De Staat was nu juist om dat níét te doen. De Staat sloeg op 28 november 1976 in als een bom en vestigde ook internationaal Andriessens reputatie als voornaamste Nederlandse componist. Vrijdag speelt het Rotterdams Philharmonisch Orkest De Staat in de Doelen, gekoppeld aan de Harmonielehre van John Adams, en gedirigeerd door Adams zelf.

Nog een citaat: „De Staat van Louis Andriessen is het enige werk van een ander dat ik graag zelf gecomponeerd zou hebben”, aldus John Adams in het Rotterdamse programmaboekje. Wat maakt juist deze compositie van Andriessen zo bijzonder? Heeft het stuk nog altijd zo’n impact? En wordt het eigenlijk veel gespeeld?

Om met die laatste vraag te beginnen: ja en nee. Op de website van het recent opgerichte Louis Andriessen Platform staan 77 uitvoeringen sinds de première achtenveertig jaar geleden, wat neerkomt op een gemiddelde van 1,6 keer De Staat per jaar. Maar in de lijst ontbreekt in elk geval een uitvoering in Warschau in 1977, die volgens Andriessen de eerste uitvoering buiten Nederland was. De lijst is dus niet compleet. Ook de huidige concertreeks door Asko|Schönberg en Ensemble Klang, waarvoor Andriessens leerling Oscar Bettison speciaal een companion piece schreef, staan niet in de lijst. In november zijn er nog drie concerten van die tournee.

Onorthodoxe bezetting

Belangrijker dan het precieze aantal uitvoeringen is echter dat De Staat over de hele wereld gespeeld wordt, van de VS tot Australië en van Finland tot Wenen. Het is een moderne klassieker, een stuk dat je gehoord moet hebben, dat vinden ze ook in Albuquerque. Alleen: vanwege de onorthodoxe bezetting en de moeilijkheidsgraad is De Staat een lastig werk om te programmeren. Dat het zichzelf daarmee niet uit de markt heeft geprijsd tekent zijn voortdurende relevantie.

Die vreemde bezetting is niet zomaar een gebbetje van de componist, maar raakt aan de kern van waar het werk over gaat. Andriessen componeerde voor vier vrouwenstemmen, vier hobo’s of althobo’s, vier trompetten, vier hoorns, drie trombones, bastrombone, twee elektrische gitaren, elektrische basgitaar, twee harpen, twee piano’s en vier altviolen. Dit ensemble wordt deels uitversterkt, om de onderlinge balans te regelen en om een rock-’n-roll-volume te bereiken. „De manier waarop de musici worden ingezet en de combinatie van instrumenten is gericht tegen het symfonieorkest”, zei Andriessen in 1991 in een interview met Ruth Dreier, opgenomen in zijn boek Gestolen tijd.


Lees ook

Rebel Louis Andriessen was grootste Nederlandse componist sinds eeuwen

Louis Andriessen, in 2018

Andriessen was van mening dat het symfonieorkest en de concertzaal hadden afgedaan – want „bourgeois” – en dat muziek midden in de samenleving moest staan om een maatschappelijke functie te hebben. Als medeoprichter en pianist van het coöperatieve Orkest De Volharding speelde hij zelf veelvuldig op straat. De ironie wil dat De Staat in première werd gebracht in het Concertgebouw in Amsterdam, met op het podium het door musici van het Concertgebouworkest opgerichte Nederlands Blazers Ensemble.

De vier vrouwenstemmen zingen in het oud-Grieks fragmenten uit de ‘Politeia’, Plato’s dialoog over de ideale staatsinrichting. Plato meende dat muziek de macht had om mensen vergaand te beïnvloeden en dat sommige muziek daarom verboden moest zijn in de ideale staat. Als je de wetten van de muziek verandert, veranderen namelijk ook de wetten van de staat, klinkt het in het slotkoor van De Staat. Die macht had Andriessen als componist maar wat graag gehad, zei hij: „De woede van het stuk komt voort uit mijn teleurstelling over het feit dat Plato het mis had.”

Plato’s ideaal heeft ongemakkelijk totalitaire trekken, die door Andriessen geïroniseerd worden. De tekst is volstrekt onverstaanbaar en heeft ook geen dramatische functie, de stemmen worden eerder instrumentaal ingezet. Alle partijen zijn even belangrijk en even moeilijk. Het spelen van De Staat is een vorm van arbeid, een solidariteitsverklaring met de werkende klasse. Een typisch andriesseniaanse paradox is dat dergelijke anarchistisch-marxistische sympathieën zijn uitgewerkt in een hyper-gereguleerde partituur waarin geen radertje uit de pas mag draaien.

Het resultaat is een muzikale machine die zijn weerga niet kent en die live nog altijd een verpletterende indruk maakt. De hypnotische opening van kronkelende hobolijnen is Andriessens hoogstpersoonlijke variant van de vroege minimal music van Philip Glass en Terry Riley. Maar de energie, de beukende ritmes, het gebruik van volksmuziekflarden en de schurende harmonische inventiviteit verraden de veel diepere invloed van enerzijds de Europese muziektraditie, met Stravinsky voorop, en anders Andriessens grote liefde voor jazz. Met die unieke cocktail is De Staat een klassieker die generaties luisteraars van hun sokken heeft geblazen en die je nog jaarlijks kunt horen, van Hobart tot Milaan, en soms, zoals vrijdag, gewoon in Rotterdam.