Kan de zelflerende robot in ‘The Wild Robot’ leren geven om een ander wezen?

Toen illustrator en kinderboekenschrijver Peter Brown in 2017 zijn eerste Wild Robot-boek publiceerde, zaten we nog maar aan de vooravond van de huidige AI-revolutie. Een robot was een kinderboekenfiguur zoals alle andere: een stand-in voor emoties en gebeurtenissen waar een (kinder)leven vol van is. Struikelingen die te maken hebben met dingen leren, je een buitenbeentje voelen als het niet lukt en uiteindelijk je eigen weg kunnen kiezen.

Na gestrand te zijn in een bos, ontdekt de zelflerende robot Roz dat niet alles wat die geleerd heeft handig en nuttig is. Roz neemt aanvankelijk tegen wil en dank de zorg op zich voor het uit het nest gevallen ganzenjong Brightbill, daarin bijgestaan door sluwe vos Fink. Een samengeraapt zooitje outsiders dat het met z’n drieën leert rooien en de uiterst menselijke les van compassie leert. Wat ook betekent: ontdekken dat je soms met de beste bedoelingen het tegendeel bereikt van wat je beoogt. Zo zet Roz, die geprogrammeerd is om behulpzaam te zijn en dingen te repareren, aanvankelijk alles op alles om te voorkomen dat Brightbill zich uit z’n ei bevrijdt. Want barsten betekent kapot.

Brown schrijft op zijn website hoe hij voor The Wild Robot terugging naar de bron van de robot-sciencefiction. De naam Roz is een eerbetoon aan het sciencefictiontoneelstuk R.U.R. uit 1920 van de Tsjechische schrijver Karel Capek. R.U.R. is kort voor Rossums Universele Robots, en het stuk gaat over hét grote thema van de robotliteratuur: wat als robots hun makers ontgroeien, tot de conclusie komen dat ze hen niet meer nodig hebben en de boel overnemen?

Dat thema speelt nog maar zijdelings een rol, want Brown nam een andere afslag: zou een zelflerende en zelfreparerende robot in een ‘natuurlijke’ omgeving kunnen overleven? En zou een robot ondanks de manier waarop die geprogrammeerd is, kunnen leren om te geven om een ander wezen?

Zo zwiept de film voortdurend heen en weer van innemende kleine scènes naar grote filosofische vragen. Dat blijft allemaal behapbaar door de nostalgische look and feel die refereert aan oude, handgetekende Disneyfilms en de stijl van de Japanse meesteranimator Hayao Miyazaki (met name diens Castle in the Sky uit 1986).

Dat in deze tekst de robot met het neutrale ‘die’ wordt aangeduid heeft een reden: robots zijn natuurlijk genderloos, ook bij Brown. Toch worden Roz op het moment dat die zich onder leiderschap van vos Fink ontpopt tot een volwaardige opvoeder, inclusief legenestsyndroom, allerlei vrouwelijke eigenschappen toegekend. Roz leert als het ware wat het is om een ‘moeder’ te zijn. Dat is niet erg, maar wel een van de vele momenten waarop je als volwassen kijker ontdekt dat – terwijl het kind naast je zich zorgen maakt of Brightbill ooit zal leren vliegen – er toch ook een hoop ideologische valkuilen in de film zitten.

Neem het gegeven dat Roz als zelflerende robot alleen maar diens leermodus hoeft te activeren om binnen de kortste keren de taal van alle dieren te spreken. Die overigens allemaal hun eigen taal hebben, maar ook nog een soort dieren-Esperanto spreken waardoor ze met elkaar kunnen communiceren. De robot ontdekt dat communiceren nog niet betekent dat ze op diens hulp zitten te wachten. En dat zoals gezegd, hulp ook contraproductief of zelfs destructief kan zijn. Zonder dat het zo wordt benoemd, zitten daar natuurlijk verwijzingen in naar (robot)kolonisatie, maar ook het idealistisch en misschien hoopvolle idee dat de natuurlijke wereld wel tegen een stootje kan.