Woke: het administratief praktisch ondoordringbare millennialinitiatief voor een rechtvaardiger wereld, is, zo schreef Lotte Houwink ten Cate al in de Volkskrant, failliet. Een deel van de ideeën hebben we als samenleving heus wel (mokkend) geïncorporeerd. Daar horen pyrrusoverwinningen bij, zoals genderneutrale wc’s, maar er is ook sprake van een nieuw besef, en ja, misschien zelfs een zekere tederheid, rondom ongelijkwaardige verhoudingen en individuele kwetsbaarheden.
Wat voor woke in de plaats komt, is voor een deel huiveringwekkend, en voor een deel prettig onvoorspelbaar te noemen.
Huiveringwekkend is de contrarevolutie, die alles wat de laatste jaren hoopvol vanaf het achtertoneel richting het licht schuifelde, weer terug de coulissen in trapt. Prettig onvoorspelbaar is het progressieve deel van generatie Z, die iets van een verdwenen vrijheid opeist, door minder verstikkend te zijn met betrekking tot taal of morele code. Hoe zij zich uiteindelijk zullen definiëren, valt nog te bezien, maar zo uitgestreken als wij millennials zullen ze niet worden.
Er zijn ook onverkwikkelijke restjes waar we mee zullen moeten dealen. Millennials hebben jarenlang aan keukentafels en bij koffie-automaten geduldig de nieuwe tijd proberen uit te leggen, precisiebombardementen op woorden als ‘omgebouwd’ en concepten als ‘zwarte piet’ uitgevoerd, de witte man in z’n wifebeater gezet, de begrenzingen van onze eigen identiteiten – misschien wat weinig vloeiend-verbreed en kenbaar gemaakt.
En daar staan we nu, wijzer, alom gehaat, misschien een heel klein beetje uitgeblust, te kijken naar hoe degenen onder ons heerlijk aan de haal gaan met ons harde werk. Relaties zijn open, seks dreigt weer vrolijk te worden, een hippe comedian noemt een vrouw in een rolstoel een transformer, en vervolgens krijgt niemand een hartverzakking. Dat is soms even slikken, maar wij haten nu eenmaal niet zoals wijzelf gehaat worden.
Veel ondraaglijker zijn de X’ers vóór ons. Hebben we onze hele jeugd met hun Hans Teeuwen-imitaties en powerbabe-attitude opgescheept gezeten, moeten we nu dealen met het feit dat zij de wokeklok pas nét hebben horen luiden en ons nu wijsneuzerig om de oren slaan met het inmiddels belegen en overbekende geneuzel over ‘mansplaining’ en ‘het patriarchaat’, alsof ze het allemaal zelf verzonnen hebben.
Hele professionele infrastructuren worden beheerst door deze generatie, die pas over een decennium definitief plaatsmaakt, en tot die tijd waarschijnlijk beverig ‘privilege’ en ‘allies’ blijft murmelen, terwijl we ondertussen gedecimeerd worden door een rechts monster, dat smakelijk lacht om dat morele gepruts op de vierkante centimeter.
Dus dan toch maar weer eens wat ongevraagd advies van deze millennial voor de X’ers:
Verzet je met hand en tand tegen de conservatieven die aan de moeizame verworvenheden van de afgelopen tien jaar vreten, maar doe dat niet door aan de vormelijkheid van woke en haar uitgekauwde issues vast te houden. Haak aan bij een nieuwe generatie, luister naar ze, sta ze toe plezier te maken, wees geen gatekeeper van een te behoudende moraal (‘consensual’ is geen oplossing voor alles rondom seks) en verklaar jezelf eens solidair op de plekken die je echt pijn doen, zoals de verdeling van onze welvaart.
Voor jullie X’ers zal het niet makkelijk zijn om zo’n tweede cultuurverandering door te maken. Je zal misschien, als het water je echt aan de lippen staat, even willen teruggrijpen op een comfortabel ‘Het zijn toch allemaal sneue snowflakes!’ –, maar vrees dan niet.
Wij, millennials, staan voor je klaar, incasseren je eeuwige beledigingen, leggen het nog eens rustig uit, laten je met de uitkomst aan de haal gaan, als ambtenaren van de revolutie.
Precies ja. Ambtenaren van de revolutie.
Sarah Sluimer schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.
Je hoort steeds meer over de binnenwereld van het kabinet. Iemand vertelde me over de onderraden van de ministerraad. In die onderraden vergaderen groepjes vakministers (over economische politiek, veiligheidsbeleid, etc.) elke dinsdagmorgen in aanwezigheid van ambtenaren. Tijdens de kabinetten-Rutte werden daar informeel bijna alle kabinetsbesluiten genomen, die de vrijdag erna in de ministerraad als hamerstuk werden afgedaan.
Maar in de eerste maanden van dit kabinet, begrijp ik, hadden de onderraden een ander karakter. „Alsof je naar een AO’tje zat te kijken”, zegt een waarnemer. Een AO’tje: een algemeen overleg ofwel commissiedebat in de Kamer – waarin leden opheldering eisen en verschillen van mening etaleren. Het omgekeerde van besturen.
Goed presterende kabinetten, vertelde ooit een oud-formateur, hebben een samenstelling die niet klopt. Je laat beeldbepalende ministers beleid uitvoeren waar ze zelf of hun eigen partij altijd tegen waren. Henk Kamp, minister van Economische Zaken op de rechterflank van de VVD, steunde in Rutte II (2012-17) het Energieakkoord waardoor sindsdien jaarlijks een miljard euro beschikbaar is voor de energietransitie. Oud-vakbondsman Wim Kok, PvdA-leider, dwong als minister van Financiën in Lubbers III (1989-94) bezuinigen op uitkeringen af waartegen hij jarenlang opponeerde.
Zowel Lubbers III als Rutte II hielden het bijna vijf jaar vol. De les: als bekende ministers bereid zijn de eigen reputatie op het spel te zetten voor de cohesie van een coalitie, wordt collegialiteit in de ministerraad de norm.
Therapeutisch
Kom daar nu maar eens om. Het kabinet-Schoof zit vol weeffouten. Zo kregen partijen bij de portefeuilleverdeling hun eigen onderwerpen. De PVV asiel met Marjolein Faber. De VVD overheidsfinanciën met Eelco Heinen. NSC goed bestuur met Judith Uitermark. BBB landbouw met Femke Wiersma. Bewindslieden zijn, in therapeutische termen, dichtbij zichzelf gebleven. Maar wie het eigenbelang bovenaan zet, ziet over het hoofd dat Den Haag primair om samenwerking draait.
In de Kamer (weeffout twee): hetzelfde verschijnsel. Ook de vier fractievoorzitters waarop het kabinet rust benadrukken het ‘eigen verhaal’. Twee van hen, van NSC en de VVD, wilden na de verkiezingen niet eens meedoen: ze zochten een gedoogrol, en gingen onder druk van een twitterende Wilders overstag door de loze belofte van een extraparlementair kabinet op afstand van de coalitiefracties.
Resultaat: ieder voor zich in de ministerraad, ieder voor zich in de Kamer.
En veel bewindslieden (weeffout drie) zijn beginnelingen. Doe-het-zelvers, knutselaars: ze leren het vak terwijl ze het al uitoefenen. Sommigen overvallen hun ambtenaren met ongeïnformeerde eisen – alsof het bedienden zijn.
Daarbij heeft een groot aantal oud-CDA’ers (weeffout vier) een bepalende rol in deze coalitie: Caroline van der Plas en Mona Keijzer van BBB; Pieter Omtzigt, Nicolien van Vroonhoven, Eddy van Hijum en Caspar Veldkamp van NSC. Het CDA: de partij die na anderhalf jaar samenwerken met gedoogpartner Geert Wilders in Rutte I (2010-12) in een wak viel en er tot en met de verkiezingen van 2023 niet uit wist te klimmen.
Een trauma dat zich nu voor NSC aandient. Wel een knap staaltje hardleersheid.
Grimlach
Zo ontstond (weeffout vijf) de januskop van deze coalitie. Alle dagen coalitieruzie, en tegelijk een onwaarachtig soort goednieuwsshow: partijen die voortdurend de eigen opvattingen en prestaties uitventen. Het vuile werk van het regeren – de compromissen – dumpen ze op het bureau van de vuilnisman in deze ‘samenwerking’.
Schoof is zijn naam. Dick Schoof. Hem is wel verweten dat hij te veel afstand houdt, en inmiddels zit hij er bovenop. Het gaat al zover dat zijn mensen met coalitie-Kamerleden gevoelige dossiers bespreken, desnoods op vrijdagavond in een Delfts café, om latere conflicten te ontlopen.
Oud-collega’s zien soms verontrustende lichaamstaal bij de premier. Het schuddende hoofd tijdens interviews. „Dan is hij nerveus.” De stalen glimlach. „Dan is hij boos.”
Ze weten dat hij, na teleurstellingen in zijn carrière (twaalf jaar terug afgewezen als secretaris-generaal op Defensie en Justitie) leerde hij dat in Den Haag prestaties niet automatisch worden beloond. Je moet voor jezelf opkomen.
Dat deed hij ook toen hij in 2020 alsnog de hoogste ambtenaar op Justitie werd: het betekende dat hij al na zestien maanden vertrok als baas van de AIVD. Maar zo’n snel afscheid van de dienst, die van medewerkers levenslange loyaliteit verwacht, viel daar logischerwijs zéér slecht.
Zeker het feit dat hij vlak voor zijn vertrek nog kennismaakte met zijn Turkse counterpart (Turkije is voor de terrorismebestrijding een belangrijke zusterdienst), leidde er tot ongemak. Realiseerde Schoof zich hoeveel moeite het zou kosten deze schoffering – kennismaking voor niets geweest – uit het hoofd van Turkse collega’s te praten?
Maar op Justitie zien ze in zijn toenmalige handelwijze iets anders. In coalitiepartijen kunnen ze denken dat ze al het vuile werk bij de premier kunnen droppen. Dat alleen zij de coalitie ten val kunnen brengen.
Het is volgens hen buiten Schoof gerekend. Ook hij kan, denken ze, zijn eigenbelang volgen – en er zomaar mee ophouden.
Politiek in een tijdperk van ruimtegebrek en vrijheidsdrang: eerst ik. Me, myself & I.
Het interessante is: veel van het gedrag in deze coalitie past in de tijdgeest. Gefragmenteerde maatschappij, gefragmenteerde politiek – en afnemende aandacht voor de samenhang.
Kijk naar het verkeer en je ziet de politiek. De SUV die te breed is voor het straatje waar hij geparkeerd staat – jammer voor het straatje. De fatbike die het fietspad verstoort – jammer voor het fietspad. Het brede fietsstuur dat niet past in de stalling – jammer voor de stalling. Politiek in een tijdperk van ruimtegebrek en vrijheidsdrang: eerst ik. Me, myself & I.
Onderdeel van die fragmentatie is dat in debatten deelonderwerpen het overkoepelende thema verdringen. In de campagne, en in het rapport van de staatscommissie-Van Zwol, zaten aanzetten voor een gezond migratiedebat: de samenhang van asiel, arbeids- en studiemigratie. Door die laatste twee komen verreweg de meeste migranten naar Nederland. Maar maatregelen ertegen zijn politiek riskant, omdat ze de economische orde aantasten.
Zo daalt Den Haag bij migratie telkens af naar het politiek minst riskante maar moreel meest beladen migratiethema: vluchtelingen. Intelligente oppositiepolitiek zal altijd het grote geheel agenderen. Maar sinds de aarzelingen van NSC over staatsnoodrecht draait alles toch weer om asiel. Het ideale onderwerp voor Wilders: ook als het kabinet erover zou struikelen.
Ego
In een wereld van oorlog, argwaan en pzz’ers (politici zonder zelfbeheersing) zit het land opnieuw gevangen in een politiek die zijn basale vermogen tot samenwerking is verleerd. Het onderstreept wat er mankeert aan de democratie. Hoewel het bestel van partijleiders vereist dat ze inschikken voor elkaar, kijken we al decennia naar mediaoptredens en verkiezingscampagnes die draaien om hun persoonlijkheid en standpunten, en zelden om hun vermogen tot samenwerking.
Het kan helpen als zij (en media) hun houding veranderen. Niet eindeloos praten over wie de grootste partij wordt (dat blijkt op verkiezingsdag) of wie de premier (dat blijkt in de formatie). De nadruk leggen op democratische gezindheid: de wil tot samenwerking, de kunst van samenwerking, de democratische rechtstaat die samenwerking vereist. Alles in het besef dat in een liberale democratie de houding van een politicus tegenover andere politici meer waarde heeft dan het ego van een individuele leider.
Herbert Kickl, de leider van de extreemrechtse FPÖ die zondag de Oostenrijkse verkiezingen won, vierde de overwinning in een Weens bierlokaal. Hij deed dat in stijl. Eerst gooide hij journalisten eruit, behalve diegenen die voor FPÖ-media werken. Vervolgens ging hij op de foto met leden van de Identitaire Beweging, die geloven dat het witte, christelijke Europa in een heilige oorlog is verwikkeld met de islam. In Engeland en Zwitserland is de leider van de Oostenrijkse Identitairen persona non grata omdat hij remigratie van migranten bepleit en nazi-achtige ideeën heeft over ras en identiteit. Maar Kickl onderhoudt warme banden met de beweging. Extreem? Welnee, zegt hij geregeld: „Wij zijn nu het politieke midden.”
Dit mag bizar klinken uit de mond van een van Europa’s grootste hardliners, maar wie wil begrijpen waarom mensen op de FPÖ, AfD, PVV of Rassemblement National (RN) stemmen, moet het serieus nemen. Veel extreemrechtse kiezers denken echt dat zij het ‘midden’ zijn. En dat ánderen extremisten zijn. Bij de FPÖ, die wortelt in het nazisme, is die mening wijdverbreid.
Dat komt, zei de Belgische filosoof Michel Feher laatst op de Franse radio, doordat zij de wereld indelen in twee klassen: producenten en parasieten. De producenten, vinden ze, dat zijn zij zelf. Dat zijn degenen die iets produceren en leven van de opbrengst – arbeiders, boeren, winkeliers, fabriekseigenaren. Sommigen zijn rijk, anderen zijn arm. Degenen die niets produceren, beschouwen zij als parasieten die leven op kosten van de producenten.
Producenten onderscheiden twee soorten parasieten. Je hebt rijke parasieten, zoals speculanten (die geld verdienen met andermans geld) en intellectuelen, zoals academici en journalisten die leven van het rondpompen van gebakken lucht. En je hebt arme parasieten, zoals werklozen en vluchtelingen, voor wie gezorgd moet worden. Veel ambtenaren zijn uiteraard ook parasieten.
Extreemrechtse kiezers zien ánderen juist als extremisten
De meeste mensen zien de samenleving als een piramide, met de elite in het bovenste smalle stuk. Politici als Kickl hebben daar een andere voorstelling van. Voor hen is de samenleving een ovale ton. Het dikke middenstuk, dat zijn de producenten.
De dunnere uiteinden aan weerskanten, dat zijn de parasieten – rijken aan de ene kant, armen aan de andere. Vandaar Kickls uitspraak „wij zijn het midden”.
Feher zegt dat veel aanhangers van het RN, over wie hij een boek schreef, er net zo over denken: ze zien zichzelf als het midden, als ‘het echte volk’ – al stemt de overgrote meerderheid van hun landgenoten niet op het RN. De implicatie is dat de uiteinden van de ton afwijkend zijn. En ongewenst.
Natuurlijk is het onderscheid tussen producenten en parasieten niet nieuw. Dit gaat terug op het onderscheid tussen arbeid en kapitaal, dat in het marxisme een sleutelrol speelt.
Extreemrechtse partijen scoren goed bij de oude arbeidersklasse, die vindt dat het kapitaal niet investeerders en aristocraten (‘parasieten’) toebehoort, maar hun. Maar de arbeiders zijn het socialisme ontvlucht, dat tegenwoordig geleid wordt door hoogopgeleide beroepspolitici (ook ‘parasieten’). Bij het RN en de FPÖ hebben zij gezelschap gekregen van nationalisten die denken dat parasieten de vaderlandse cultuur ondermijnen. Rijke parasieten leven van internationale geldstromen en werken samen met buitenlandse intellectuelen; arme parasieten zijn vaak migranten.
Na de Tweede Wereldoorlog was het lang taboe om dit soort dingen te zeggen. Nu komt dit weer keihard terug, zeker bij de FPÖ, die voortkomt uit een partij die na 1945 werd opgericht omdat men vond dat zelfs nazi’s in het naoorlogse Oostenrijk (‘Die Ehemaligen’ genoemd) recht hadden op een eigen politieke partij.
Je hoort vaak dat we begrip moeten hebben voor de woede van extreemrechtse kiezers. Maar pas op. De zege van de FPÖ toont: er zit ook een hoop rancune. Sociale, financiële, culturele, raciale rancune. Dat is puur gif. Hoog tijd dat de échte, klassieke middenpartijen daar keihard afstand van nemen.
Caroline de Gruyter schrijft wekelijks over politiek en Europa.
Je spieren worden groter, maar je hersenen en je ballen krimpen. Biceps als boomstammen in ruil voor je vruchtbaarheid. Wat bezielt een half miljoen, voornamelijk mannelijke, Nederlanders om anabole steroïden te gebruiken, terwijl gewoon bekend is dat dit neveneffecten zijn? Dan ben je dom zeg. Maar prima, lekker zelf weten: als er geen kindertjes meer uit dat opgepompte lijf komen, lost het probleem zich snel op – giert mijn populistische inborst als ik donderdag inschakel op tv-programma Focus.
Liever nu er goed uitzien en dan straks maar wat eerder dood. Ze zeggen het gewoon hardop, een paar van de mannen die aan de anabolen zitten. Of: aan de doping. Want dat zijn anabolen in de topsport. Als je betrapt wordt op gebruik ervan, word je geschorst. Over wat ‘er goed uitzien’ is valt behoorlijk te twisten, denk ik als ik de ontplofte spieren in de armen en schouders van de mannen zie.
Doping voor domoren, zo staan anabolen al heel lang bekend. Het zorgt voor erectieproblemen, en een laag libido. Alle spieren in je lichaam groeien van een kuurtje, dus ook je hartspier. De ruimte in het hart wordt daardoor kleiner, met hartfalen als risico. Maar het ergste is misschien wel dat de anabolen de natuurlijke productie van testosteron in het lichaam overnemen, en dat maakt stoppen heel moeilijk.
Je voelt je oppermachtig in de sportschool, maar stop je anabolengebruik dan komt je eigen testosteronproductie misschien wel nooit meer op peil. De spieren die je had opgebouwd verdwijnen voor een deel. Of je dáár somber van wordt, van een lagere testosteronspiegel, of een combinatie van beide – dat is nog niet helemaal duidelijk. Maar steeds meer voornamelijk jongvolwassen mannen zwichten toch.
Anabolen: liever nu er goed uitzien en straks wat eerder dood
Het is onzekerheid, komt telkens terug als reden. Het zijn de sociale media, met te veel onrealistische lichaamsbeelden. Ook ik zit op Instagram in de gespierde mensen-fuik. De fitfluencers komen bij de vleet voorbij. Komt doordat ik veel sport, en aan krachttraining doe. Ik merk hoe ik er zelf op reageer. Ik, een 45-jarige vrouw met een al lang gevormde identiteit: ik kijk en bewonder, en check mijn eigen biceps. Groeien ze al?
Heftiger nog vind ik het wormgat waarin ik me op threads bevind: een algoritme van Andrew Tate-achtigen die traditionele rolpatronen verheerlijken. De man is de baas, verdient veel geld, en heeft een gespierd lichaam. De vrouw is alleen „relatiemateriaal met een bodycount van 0”. Lees: ze is nog maagd voor het huwelijk. Ze mag niet naar andere mannen kijken, zit in restaurants met haar gezicht naar de muur, maar de man houdt wel de deur voor haar open en schuift haar stoel aan.
Hoe ik in godsnaam in dit algoritme verzeild ben geraakt weet ik niet, maar ik zie hoe dit ideaalbeeld onder – opnieuw – jongvolwassen mannen schrikbarend groeit, en denk: in een wereld waarin alles kan, kan misschien wel te veel. Volwassen worden is altijd een zoektocht naar wie je bent, maar in een volledig vrije samenleving waarin je helemaal jezelf mag zijn misschien wel meer dan ooit. Waar is houvast als er geen grenzen zijn?
Ik kan wel smalend lachen om de half miljoen domoren in ons land. Maar het is om hard te huilen als je je vruchtbaarheid en zelfs je leven over hebt voor houvast en identiteit.
Marijn de Vries is oud-profwielrenner en journalist.