Tijd om met de jerrycan naar het benzinestation te rennen en snel nog even een voorraadje in te slaan?
Nu het conflict in het Midden-Oosten verder is geëscaleerd, met de Iraanse raketaanval op Israël dinsdag, zullen sommige automobilisten wellicht terugdenken aan 1973. Aan de Jom Kipoer-oorlog die toen uitbrak (eveneens in oktober) en die wereldwijd voor ontwrichtende brandstoftekorten zorgde. In de twaalf maanden daarna stegen de olieprijzen tot wel 233 procent.
Het Midden-Oosten is een van de belangrijkste olieregio’s in de wereld: goed voor ongeveer een derde van de mondiale productie. Als daar de boel compleet in lichterlaaie vliegt, heeft dat al snel consequenties voor de rest van de wereld. Zeker voor Europa, dat zelf weinig olie heeft en – ondanks de energietransitie – nog altijd afhankelijk is van fossiele brandstoffen.
Op dit moment lijken bezitters van (brandstof)auto’s echter niet in paniek te hoeven raken. Ja, de olieprijzen stegen direct na de aanval scherp, met zo’n 5 procent – waarmee de grootste stijging in één dag werd genoteerd sinds het begin van de oorlog tussen Israël en Hamas, een jaar geleden.
Maar al snel daarna kwamen de prijzen weer tot bedaren, en zakten ze zelfs weer. De Brent-olieprijs (een van de toonaangevende olieprijzen in Europa) schommelde woensdagmiddag rond de 75. Extreem veel ‘actie’ was er niet op de oliemarkten.
Op de website van United Consumers, een organisatie die brandstofprijzen bij verschillende leveranciers in kaart brengt voor Nederlandse consumenten, zag je het ook. Voorlopig doen de benzine- en dieselprijzen vrijwel niets (ook die zijn al een aantal maanden juist aan het dalen). Wat woensdag wel nog enigszins in beweging kwam, waren de aandelenkoersen van oliebedrijven, zoals Shell. Maar ook daar kon je niet bepaald spreken van schokken.
Overschot
De korte verklaring hiervoor is dat de oliewereld op dit moment behoorlijk ruim in zijn jasje zit. En dus wel een stootje kan hebben. In feite is er al geruime tijd sprake van ‘overaanbod’: er wordt aanzienlijk meer olie aangeboden door producenten dan erom gevraagd wordt door klanten. Dat drukt de prijzen. Dit verklaart ook waarom de olieprijzen, ondanks alle eerdere onrust in het Midden-Oosten, zo onderkoeld blijven. Sterker, de trend is sinds de crisis juist dalende. Vorig jaar stond de olieprijs nog op ruim 90 dollar.
Dat overaanbod wordt voor een deel veroorzaakt door ‘opkomende’ olielanden, zoals Guyana en Suriname. Het Franse oliebedrijf TotalEnergies maakte deze week nog een megadeal bekend met Suriname. Maar ook de Verenigde Staten hebben hun productie de laatste tijd sterk verhoogd.
Olielanden in het Midden-Oosten, verenigd in het OPEC-kartel, probeerden ondertussen hun productie juist in te perken, om de prijs weer omhoog te krijgen. Maar die pogingen sorteren weinig effect – onder andere omdat de kartelleden zich lang niet altijd aan hun eigen quota houden.
Aan de klantenkant blijft de vraag ondertussen zwak, vooral omdat de economische groei in China, een van de grootste olie-importeurs ter wereld, niet zo snel gaat als olieleveranciers hadden gehoopt. Ziedaar de ingrediënten voor een markt die over het algemeen ‘in mineur’ is. De kortstondige, felle prijsreactie van dinsdag wijten veel marktvorsers dan ook aan speculanten met geautomatiseerde handelssystemen, die een soort ‘haasje-over’ doen.
Straat van Hormuz
Uiteraard kan alles weer veranderen. Israël zou, na de aanval van dinsdag, op verschillende manieren kunnen terugslaan, bijvoorbeeld door Irans olie-installaties aan te vallen. Dat zou serieuzere gevolgen kunnen hebben voor de olieprijzen. Want Iran produceert in zijn eentje zo’n 3 miljoen vaten olie per dag en behoort daarmee tot de top-tien grootste olielanden van de wereld.
En als Iran daar weer op reageert door bijvoorbeeld de Straat van Hormuz te blokkeren, een nauw zeekanaal voor zijn kust, zijn de rapen mogelijk echt gaar. Langs die route wordt nu een derde van alle olie wereldwijd vervoerd. Volgens analisten van financieel persbureau Bloomberg is het huidige overaanbod niet groot genoeg om dat allemaal te vervangen, mocht die handel grotendeels stil komen te liggen.
Veel analisten gaan er niettemin voorlopig van uit dat dit niet gaat gebeuren – al sluit niemand het uit. Ze verwijzen daarbij onder andere naar de eerdere aanval van Iran op Israël, in april dit jaar, die ook niet tot een ‘totale oorlog’ leidde. Iran voerde toen met grote aantallen drones en raketten een aanval op Israël uit. Israël reageerde vervolgens met enige terughoudendheid.
Analisten van ING schrijven woensdag in een marktupdate: „De situatie blijft zeer volatiel, maar als Israël niet te agressief reageert (en mogelijk wegblijft van een aanval op Irans nucleaire infrastructuur), zullen de markten wellicht concluderen dat beide landen voor de tweede keer dit jaar de voorkeur geven aan de-escalatie, na een korte uitwisseling van vijandigheden.”
Bill Farren-Price, een ‘veteraan’ onder de oliemarktvorsers en werkzaam bij het Oxford Institute for Energy Studies, zegt tegen Bloomberg: „Deze nieuwe escalatie is ernstig en rechtvaardigt de stijging van de olieprijzen [van dinsdag]. Maar we hebben dit eerder gezien. Het conflict moet eerst zichtbaar uitdijen naar de rest van de Golf-regio voordat de olieprijzen structureel de lucht in schieten. Dat zien we op dit moment niet gebeuren.”