Alleen maar vrouwelijke kunstenaars tentoonstellen corrigeert de canon niet

‘Hoe zou onze kijk op het modernisme en op de avant-garde beweging veranderen als we uitsluitend het werk van vrouwelijke kunstenaars als uitgangspunt zouden nemen?” Deze vraag stelde Museum Arnhem zichzelf bij het samenstellen van de expositie Radicaal. Vrouwelijke kunstenaars en modernisme 1910-1950.

Het idee erachter is om zo de geschiedenis van de moderne kunst te herzien: veel vrouwelijke kunstenaars kregen in die jaren weinig ruimte om hun werk te exposeren, zeker niet in groepsexposities, omdat gearriveerde modernisten vreesden dat hun werk minder waard zou worden. De Duitse dadaïst Hanna Höch vatte in 1956 de plek van vrouwen in de kunst zo samen: „De meeste van onze mannelijke collega’s bleven ons lange tijd zien als charmante en getalenteerde amateurs, waarbij ze ons impliciet elke echte professionele status ontzegden.”

Met dat impliciete viel het overigens wel mee blijkt: de Nederlandse schilder Jan Sluijters wilde bijvoorbeeld in 1910 bij een expositie niet dat zijn werk in dezelfde zaal werd opgehangen als dat van Jacoba van Heemskerck van Beest. Zijn werk paste niet bij dat „zoodje jonkvrouwelijke juffen die ook anders willen”.

Focus op genderongelijkheid

Het is een van de aansprekende anekdotes waarvan er maar weinig zijn terug te vinden in de bijbehorende catalogus die verder vol jargon staat en waarin de focus ligt op genderongelijkheid, de eurocentrische blik en het idee van de man als genie. Het modernisme en de avant-garde werden gedragen door witte mannen die zichzelf briljant vonden en die door de buitenwereld ook zo werden gezien; het is een premisse waar je het onmogelijk mee oneens kan zijn.

Veel vrouwelijke kunstenaars streden tegen het antisemitisme, (raciale) ongelijkheid en armoede. Maar het zijn vooral de mannelijke kunstenaars die worden geëerd om hun verzet tegen nationalisme, fascisme en antisemitisme. Op Radicaal hangt bijvoorbeeld van de Duitse kunstenaar Alice Lex-Nerlinger Arbeiten! Arbeiten! Arbeiten! (1928). Hierop laat ze de werkeloosheid zien met drie gezichtsloze figuren die voor machines staan. Effectief toont ze de massaliteit en de anonimiteit van werkloosheid. Sterk is ook Paragraph 218 (1931), waar zes vrouwen een christelijk kruis omver duwen. Het getal 218 verwijst naar het artikel in het Duitse wetboek waarin staat dat abortus was verboden. Het hangt naast een poster van haar landgenoot Käthe Kollwitz die in 1923 al ageerde tegen deze wet.

Elizabeth CatlettHave Special Reservations (ca. 1946–1947)
Marthe DonasSous la lampe / Under the Lamp (1927)

Zo ziet de wereld eruit, mijn kind

Engagement was dus belangrijk, waarbij het er niet zozeer om ging alternatieven te bieden, zoals bijvoorbeeld de opportunistische futuristen in Italië deden door voorstellen voor hun wereldbeeld aan Benito Mussolini voor te leggen, maar meer om het aankaarten van misstanden. De collages van de in 1944 in Auschwitz vermoorde Friedl Dicker-Brandeis tonen een dystopie die nog steeds indruk maakt. So sieht sie aus, mein Kind, diese Welt (1932) heeft een huilende baby in het midden met daaromheen foto’s en krantenknipsels over wereldpolitiek. Het hoofd van Adolf Hitler en de hakenkruizen zijn niet te missen; Dicker-Brandeis doorzag al vroeg in welke wereld Europa zich ging storten. Die staat ook centraal in haar minstens even sterke collage Mit einer Wohnung kann man einen Menschen erschlagen wie mit einer Axt (Je kan een mens vermoorden met een woning, net zo goed als met een bijl, 1932) waar foto’s van uitgebrande gebouwen, opgesloten kinderen, slachtoffers en een hakenkruis bij een wc weinig aan onduidelijkheid te wensen overlaten.

Guernica

Hetzelfde geldt voor het imposante Nazis Murder Jews van de Amerikaanse Alice Neel. Ze was geïnspireerd door een demonstratie en legde die in 1936 vast, een jaar voordat Picasso de staat van Europa verbeeldde met zijn Guernica, waarvan een kleed met de afdruk ervan nog steeds in het hoofdgebouw van de VN in New York hangt als aanklacht tegen oorlog. Neels werk roept ook de vraag op waarom zoveel mensen konden volhouden dat ze niets wisten van wat er in nazi-Duitsland gebeurde terwijl een Amerikaanse dat zelfs al drie jaar voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak wist.

Gertrud ArndtMaskenselbstbildnis Nr.13 (1930).

Radicaal laat zowel de abstracte als realistische uitingen zien van het protest en heeft daarbij ook oog voor werk dat buiten Europa werd gemaakt, wat een mooie aanvulling is op de eurocentrische blik waarop de modernistische canon lang gebaseerd was. Dus niet alleen Neel, ook kunstenaars uit het Midden-Oosten, Zuid-Amerika en India. Ze houden zich daarbij niet helemaal aan de tijdspanne die ze zichzelf hebben opgelegd. Zo is er een intrigerend werk van de Egyptische Gazbia Sirry waarop twee vrouwen bij een piano staan terwijl ze bezig zijn met het bedenken van een nieuw volkslied. Sirry maakte het werk in 1952 tijdens de Egyptische revolutie. Na 1950 dus, en ook wordt niet echt duidelijk waarom dit werk ‘modernistisch’ zou zijn.

Goede bedoelingen

Zo zijn er meer onduidelijkheden, waarbij de teksten weinig verhelderend zijn. Er is geen duiding van de tijd waarin werken zijn gemaakt, waarom iets is gemaakt, maar er zijn wel teksten waarin wordt ingegaan op de helderheid van kleuren. Ook interessant, maar waarom de Engelse kunstenaar Marlow Moss in 1932 nog schilderijen maakt in de dan al meer dan tien jaar oude beeldtaal van De Stijl-schilderijen kom je niet te weten. En waarom is het werk van de Amerikaanse Charmion von Wiegand, zoals Night Rhythm (1948), níet schatplichtig aan Mondriaan, zoals de curatoren stellen? Neem anders het schitterende kostuum van de Duitse Lavinia Schulz, Toboggan Woman uit 1923. Schulz was een Duitse danser en actrice, die prachtige maskers en kostuums maakte in dezelfde tijd als haar landgenoot Oskar Schlemmer. Wat is de achtergrond van deze danskostuums in die jaren?

De expositie smoort helaas in goede bedoelingen. Er is veel mooi werk te zien, maar de focus op vrouwen alleen is anno 2024 alweer achterhaald en bovendien een gemiste kans. Het antwoord op de vraag ‘hoe onze kijk op het modernisme anders zou zijn als de vrouwelijke kunstenaars het uitgangspunt waren’ is namelijk: niet heel anders. En dat is nu juist de kracht. Door de vrouwen er apart uit te lichten kom je niet tot een correctie van de canon, maar rem je die af. Een canon wordt namelijk pas herzien als het werk van zowel mannelijke als vrouwelijke kunstenaars meeneemt in een expositie over die periode. Sluijters is dood, dus ook die zul je geen bezwaar meer horen maken wanneer „jonkvrouwelijke juffen” gewoon onderdeel zijn van het geheel van de kunstgeschiedenis.

Charley TooropPortret van An Harrenstein-Schräder (1929) (links) en Charley TooropZelfportret Villefranche (1934) in Museum Arnhem.
Foto Rolf Hensel