Er stond een schutting over een erfgrens en dat was een probleem. Het was namelijk geen mooie schutting, nee, echt helemaal niet mooi; en bovendien stond niet alleen de lelijke schutting, maar ook de lelijke serre van buurvrouw Bep over de erfgrens. Wel zes hele centimeters. Of zes en een half. Of zeven. Robin en Sylvana hadden het zelf laten natrekken door het kadaster. Ze hadden dat allemaal niet geweten toen ze het huis in Lelystad kochten, en toen ze doorkregen dat Bep een reepje van hun kostbare grond in beslag hield, hadden ze maar meteen een advocaat ingeschakeld. Al snel viel er bij hun bejaarde buurvrouw een aangetekende brief op de mat.
In De Rijdende Rechter (Omroep MAX) vertelde Robin wat hij eiste: „Dat de buurvrouw het gedeelte van de serre dat over de grens gebouwd is, verwijdert. En dat de kosten die wij hebben gemaakt om het kadaster te laten komen vergoed worden door de buurvrouw.” Bep had intussen drie tegeneisen: „Dat de schutting mag blijven staan. En dat de serre ook mag blijven staan. En dat ik voor de rest met rust gelaten wordt.
De aflevering werd dinsdagavond iets later uitgezonden dan gepland. Dat kwam door de extra NOS Journaals die de kijker op de hoogte hielden van de oorlog in het Midden-Oosten. Het was bedroevend en beangstigend om de updates binnen te zien komen. Liquidaties. Grondoperaties. Raketinslagen. De overgang naar de serreruzie in Lelystad was zo groot dat ik aanvankelijk weg wilde schakelen, maar juist de kneuterigheid van het programma bracht heel even iets geruststellends met zich mee. Veertig minuten lang was een lelijke schutting het ernstigst denkbare twistpunt en leek geen conflict onoplosbaar met mr. John Reid in de buurt.
Met de autoriteit van een basisschoolmeester en het goeiige aura van Winnie de Poeh wandelde hij door de tuinen van Bep en van Robin. Op de achtergevel van Robins huis werd met een gele krijtstreep de kadastrale grens aangegeven. Beps serre, zo bleek, nam vijf centimeter van zijn perceel in beslag. Iets minder dan hij zelf had laten berekenen, en de serre stond er al een hele tijd. Voorgaande buren hadden er nooit een probleem van gemaakt. Maar alsnog wilde Robin zijn vijf centimeter terug.
The Rolling Stones
Hij hakketakte erover met de zoon van Bep, die zich inmiddels ook in het conflict had gemengd, tot mr. John Reid subtiel aankaartte dat hij het een beetje koud kreeg en er nog vlug een andere meting werd gedaan. Extra punt van zorg was namelijk dat Bep jarenlang voor een jukebox had gespaard en graag in de serre naar haar favoriete band luisterde: The Rolling Stones. Sympathy for the devil mocht gedraaid worden op haar begrafenis. „Of crematie”, zei Bep. Met haar wandelstok in de hand deed ze voor hoe ze vroeger door de kamer danste als ze de plaat opzette, al ging ze er tegenwoordig liever even bij zitten. In de tuin van haar buurman werd inussen gemeten hoeveel decibel Beps luistersessie produceerde. Niet veel, zo bleek.
Wat sympathiepunten betrof was de strijd al gestreden, en toen Bep de rijdende rechter er ook nog van wist te overtuigen werkelijk niets van die vijf centimeter te hebben afgeweten, was buurman Robin definitief verslagen. De serre mocht blijven staan. Met de lelijke schutting mocht Robin dan wel weer aan de slag, maar dat boeide Bep al niet echt meer. Ze had gewoon graag gezien dat de buren met haar om de tafel waren gaan zitten in plaats van brieven te sturen. „Waarom moet ik het dreigend op papier krijgen?”
„De reden dat ik werk heb”, zei Reid, „is dat communicatie vreselijk moeilijk is; 98 procent van al mijn zaken zijn het gevolg van miscommunicatie. Er zijn namelijk heel weinig slechte mensen op de wereld.” Of dat klopt weet ik niet, maar voor die veertig minuten wilde ik het best geloven.
Meteen na 7 oktober sprong hij in het vliegtuig naar Tel Aviv: ook deze horror moest hij met eigen ogen zien. En hij zag ze: de lijkzakken, de kapotgeschoten huizen, de trillende overlevenden in shock, familieleden van ontvoerde gijzelaars.
Na terugkeer schreef hij er een onthutst essay over, Solitude d’Israël, een gepassioneerde, emotionele en radicaal eenzijdige apologie van de staat Israël en – voor hem onlosmakelijk daarmee verbonden – het Jodendom.
Vrijwel tegelijk met dit essay van de Franse filosoof Bernard-Henri Lévy verscheen een vuistdik boek van de Israëlisch-Britse historicus Ilan Pappé, over (en tegen) de ‘zionistische lobby’ in het Verenigd Koninkrijk en Amerika. Pappé is ook hier bekend, vooral door zijn werk over de ‘Nakba’, de verdrijving van de Palestijnen in de oorlog van 1948.
Beide boeken zijn onverholen partijdig. Wie de visie van de ene auteur deelt, zal die van de ander verafschuwen. Lévy bedrijft een soort filosofisch getinte propaganda, hasbaravoor Israël. Pappé op zijn beurt steunt met zijn werk de BDS-beweging die Israël wil boycotten en, als ‘apartheidsstaat’, beëindigen.
In Frankrijk is Lévy (75) al sinds de jaren zeventig een celebrity: filosoof, essayist en politiek activist die zich meldt bij elke nieuwe wereldbrand. Met zijn wilde haardos, open witte hemd en aroma van savoir vivre is Lévy – tevens gefortuneerd erfgenaam van een ondernemer – ook al jaren een mikpunt van satire en spot, vooral in progressieve kring. Na de Russische invasie van Oekraïne in 2022 reisde hij – in pak – herhaaldelijk solidair naar de frontlinies. Totdat Hamas toesloeg en een oud front opnieuw werd geopend.
Zijn Solitude d’Israël (‘Het eenzame Israël’) staat geheel in het teken van het trauma van 7 oktober. Lévy verdedigt Israël met een hoogdravende hartstocht die je in Nederlandse media alleen tegenkomt in de columns van Leon de Winter. 7 oktober is voor hem een wereldhistorische gebeurtenis vergelijkbaar met 9/11, een ‘evenement’ dat ‘het pure Kwaad’ toont, Israël een wereldwijd verguisde natie (vandaar die ‘eenzaamheid’ – ondanks blijvende steun van de machtige VS). Het land zit klem tussen ‘liberalen die erop lijken maar zich van het land distantiëren’, aldus Lévy, en ‘anti-liberalen die het zeggen te verdedigen’.
Hij deinst niet terug voor de brute consequenties van die positie: de gewelddadige dood van tienduizenden Gazanen is in zijn ogen niet te wijten aan Israël, dat hooguit ‘fouten’ maakt, maar aan Hamas. Het is een ‘tragedie’ maar ‘geen massamoord, laat staan genocide’. Over Israël passeren intussen alle rooskleurige clichés de revue, van het meest morele leger ter wereld (ondanks duizenden burgerdoden) tot de enige echte democratie in het Midden-Oosten (ondanks de bezetting en rechtsongelijkheid). Zelfs houwdegen Sharon, die hij ooit sprak, bedoelde het allemaal goed, toen hij in 2005 de nederzettingen ontmantelde in Gaza.
Kan Israël niet minder gezwollen worden verdedigd? De eerste generaties seculiere zionisten waren een stuk realistischer over hun nationalistische aspiraties dan Lévy nu wil zijn. Zij waren wars van religieus messianisme – ultra-orthodoxe Joden zien in de stichting van de staat menselijke hoogmoed, alleen God kan Israël herstellen – en waren zich bewust van de frictie tussen het streven naar een nationale staat voor het Joodse volk en de wens een moderne, pluralistische democratie in te richten. Ook maakten ze zich geen illusies over de strijd om het land die zou volgen, en de mogelijke gevolgen daarvan voor de Arabische bevolking. Ze worstelden met zulke dilemma’s, Lévy doet domweg of ze niet bestaan.
Hij maakt wel een paar pijnlijke, polemische punten. Het verwijt dat Europa via Israël haar historische schuld voor de Holocaust afkocht ten koste van de Palestijnen noemt hij misplaatst. Er was geen ‘onschuldig Palestina’, werpt hij tegen, maar van meet af aan al anti-Joodse agitatie en (vooroorlogs) ‘Arabisch nazisme’ in landen als Syrië en Irak (voorlopers van de latere Ba’ath-partij van Saddam Hussein). Uitdrukkelijk niet in Marokko, dat het antisemitisme van Vichy-Frankrijk na 1940 van zich af wist te houden.
Solitude d’Israël culmineert in een lofzang op het Jodendom, op ‘de ziel van een volk dat altijd de geest heeft geplaatst boven de wet en het woord boven de geest’. Lévy verwoordt zo een filosemitisme dat buiten evangelische kringen schaars is geworden (en in Joodse wordt gewantrouwd). Zijn naadloze identificatie van Israël met alle Joden en het Jodendom is ook riskant, die kan het antisemitisme aanjagen dat hij nou juist wil bestrijden: elke daad van Israël kan ‘de Joden’ dan worden aangerekend.
Ondanks de adembenemende eenzijdigheid ervan is Lévy’s apologie toch de moeite van het lezen waard. Al is het maar om eraan herinnerd te worden hoe diep de existentiële schok in Israël was door de uitzinnige pogrom van 7 oktober; dat antisemitisme niet alléén een retorisch wapen is in handen van Israël maar een wereldwijde realiteit, en dat zionisme – pas na 1967 allengs religieuzer – niet vanzelfsprekend een ‘vies woord’ is, synoniem met geweld en bezetting.
Koloniale staat of niet
Wie het anti-zionistische vertoog daarover wantrouwt, kan ook – en beter – terecht bij het aanmerkelijk zakelijker On Settler Colonialism van Adam Kirsch. Deze Wall Street Journal-journalist en kenner van Joodse literatuur, stort zich in dit handzame essay op een academisch begrip dat ook breder ingang heeft gevonden: Israël als een settler colonial state. Het land is dan vergelijkbaar met de VS, Australië en Canada, gebouwd op verdrijving en uitroeiing van inheemse bevolkingen door Europese kolonisten.
Kirsch verwerpt de analogie. Israël is het product van nationalisme, gesticht door een vervolgde minderheid die een (al dan niet ‘geconstrueerde’) historische en culturele band heeft met het land. Niet het product van een op exploitatie gerichte Europese grootmacht. De Joodse natie is bovendien nog steeds een uitzondering in een overweldigend Arabische regio.
Op die punten is wel van alles terug te zeggen. Er zijn cruciale verschillen tussen zionisme en Europees kolonialisme, maar het zionisme was in elk geval – volgens de grondleggers zelf – een kolonisatie-project dat moderne, ‘Europese beschaving’ wilde brengen naar een achtergebleven niet-westers gebied, een mission civilisatrice waarvan volgens de utopische Theodor Herzl, vader van het zionisme, ook de Arabische bevolking zou profiteren.
Maar Kirsch jaagt op een grotere prooi: het begrip settler colonialism als zodanig. Hij bestrijdt niet de oorspronkelijke waarde ervan in academische studies, maar meent dat het is geradicaliseerd tot een ‘politieke theologie’ met een heilloze omdraaiing van clichés: niet langer de natives maar de kolonisten zijn nu bloeddorstige, roofzuchtige wilden die nobele, inheemse bevolkingen hebben uitgeroeid. Settler-staten zoals de VS, maar ook Canada en Australië, zijn belast met een historische erfzonde waarvoor ze alsnog zouden moeten boeten, in een ‘verlossende destructie’, allereerst door land terug te geven aan de oorspronkelijke bewoners.
Voor de VS en Canada is zulke radicale dekolonisatie een illusie, wat volgens Kirsch verklaart waarom juist Israël de focus is geworden van anti-koloniale protesten: wie weet kan het daar wél lukken. Daarvan getuigt ook het enthousiasme over 7 oktober als verzetsdaad, ongeacht de moord op vrouwen en kinderen: alle settlers zijn belast met de erfzonde.
Het maakt ook begrijpelijk waarom andere uitspattingen van geweld of genocides in het Midden-Oosten nooit dezelfde verontwaardiging zullen oproepen. Israël, meent hij, is het land geworden dat je ‘deugdzaam kunt haten’. Waarbij volgens Kirsch aloude antisemitische sjablonen terugkeren: de Jood als kapitalistische-indringer en uitzuiger. Het idioom legitimeert geweld, waarschuwt hij – en juist omdat Israël geen ‘moederland’ heeft, zal het op zijn beurt steeds fanatieker en bruter om zich heen slaan.
Snijdt zijn kritiek hout? Je kunt een eind met Kirsch meegaan zonder het begrip settler colonialism af te schrijven; het heeft grote verklarende kracht en inheemse volken zijn wereldwijd slachtoffer geworden van geweld en genocide door Europese settlers. Maar Kirsch laat wel zien dat het in de strijd rond Israël een binair moreel absolutisme heeft voorgebracht dat historische en actuele verhoudingen in het Midden-Oosten eerder vertroebelt dan verheldert – en dat als uitweg weinig anders belooft dan ‘verlossende’ destructie.
Anti-zionist
Lijnrecht tegenover deze twee staat het massieve boek van historicus Pappé (69). Als een van Israëls ‘nieuwe historici’ werd hij een overtuigd anti-zionist: Israël is het product van kolonialisme en etnische zuivering. Met Lobbying for Zionism wil hij aantonen dat de steun voor Israël in stand blijft door een machtige lobby in de VS en Engeland. Geen nieuwe these, maar Pappé stapelt de bewijzen zo hoog mogelijk op – en dat is meteen een nadeel van dit boek: de aanklacht is eerder cumulatief dan analytisch.
Dat Pappé zich concentreert op de VS, de belangrijkste bondgenoot van Israël, ligt voor de hand. De keus voor het Verenigd Koninkrijk is vooral een historische: met de Balfour Verklaring (1917) verbond het Britse imperium zich aan het toen nog prille zionisme en stond het – gaandeweg steeds meer tegen heug en meug – aan de wieg van de latere staat Israël.
Lezenswaardig is Pappés boek op onderdelen, zoals zijn behandeling van christelijk zionisme, dat terugkeer van het Joodse volk naar ‘het Heilige Land’ om religieuze redenen wilde bevorderen. Het beleeft een reprise in het Amerikaanse evangelische christendom dat gelooft in de wederkomst van Christus in Israël als opmaat naar de Eindtijd.
Maar als geheel is Pappés lijvige betoog te vooringenomen en repetitief om te verrassen, laat staan te overtuigen. In de tweede helft, als hij Britse en Amerikaanse regeringen langs de meetlat legt, wordt zijn toch al trage betoog langdradig. Al neemt hij het met passie op voor Labour-politicus Jeremy Corbin, beticht van Jodenhaat maar volgens Pappé slachtoffer van een zionistische lastercampagne.
Erger is dat zijn boek zich lijkt af te spelen in een vreemd soort historisch vacuüm. Er zijn kennelijk op het wereldtoneel maar een paar serieuze actoren: de ‘lobby’ en de westerse grootmachten. Verzet komt van loslopende eenlingen die makkelijk onschadelijk worden gemaakt: een enkele Britse politicus hier, een verstandige Amerikaan daar.
Terloops merkt Pappé op dat de lobby in de VS hardnekkig streed tegen de ‘arabisten’ op het ministerie van Buitenlandse Zaken, maar wie dat waren en hoeveel invloed ze hadden blijft vaag. Zoals ook een vergelijking ontbreekt met andere lobby’s – zoals die van het machtige Saoedi-Arabië met zijn strategische oliebelangen, of van Egypte dat ook kon rekenen op Amerikaanse wapenleveranties.
Opmerkelijk is dat Pappé maar mondjesmaat aandacht besteedt aan wat je het grootste recente succes van ‘de lobby’ zou kunnen noemen: de wereldwijde verbreiding van de IHRA-definitie (International Holocaust Remembrance Alliance) van antisemitisme, die ook bepaalde kritiek op Israël daartoe rekent. Hij is er in iets meer dan twee pagina’s klaar mee.
Ondanks zijn ambities stelt dit boek zo toch teleur, zelfs als je Pappés partijdigheid voor lief neemt. Op de tendentieuze vraag die hij aan het begin stelt (‘waarom moet Israël na 75 jaar nog zo fanatiek lobbyen voor zijn legitimiteit?’) geeft hij dit intuïtieve antwoord: dat komt door het kwade geweten van de zionisten, die ergens best aanvoelen dat hun project moreel niet door de beugel kan.
Zou het? Je kunt ook vermoeden dat het iets te maken heeft met de aanhoudende kritiek en aanvallen op het land – ondanks al dat ijverige gelobby.
Onder sympathisanten met de Palestijnse zaak is Pappés boek juichend ontvangen, maar op de keper beschouwd biedt het vooral herhaling voor toch al gelijkgezinden. Over de Israël-lobby in de VS is er al het veelbesproken The Israel Lobby and US Foreign Policy van John Mearsheimer en Stephen Walt, dat in 2007 stof deed opwaaien. Ook over het christelijke zionisme is al veel en beter geschreven, en wie de finesses wil weten van de Balfour Verklaring of het Britse Mandaat kan terecht bij The Balfour Declaration van Jonathan Schneer of One Palestine, Complete van Tom Segev.
Er is wel een belangrijk verschil. Mears-heimer en Walt beweerden niet dat Israël een speciaal soort kwaad is. Het land doet wat alle staten doen: eigen ‘belangen en strategische doelen’ verdedigen. Hun kritiek komt erop neer dat de manier waarop dat gebeurt niet langer in Amerika’s belang is noch in dat van Israël zelf. De stichting van de staat blijft ‘een opmerkelijke prestatie’.
Dat kun je afdoen als vrome woorden, toch is het heel wat anders dan Pappé, die van meet af aan de perfiditeit van zionisme en Israël onderstreept. ‘Legitimiteit [van Israël] kan alleen komen van de Palestijnen’, schrijft hij cryptisch. In een gesprek op YouTube wond hij er geen doekjes om wat dat betekent. ‘Laat er geen misverstand over bestaan’, zei hij, hoop op een vrij Palestina betekent voor hem ook ‘het einde van Israël.’
Er stond een schutting over een erfgrens en dat was een probleem. Het was namelijk geen mooie schutting, nee, echt helemaal niet mooi; en bovendien stond niet alleen de lelijke schutting, maar ook de lelijke serre van buurvrouw Bep over de erfgrens. Wel zes hele centimeters. Of zes en een half. Of zeven. Robin en Sylvana hadden het zelf laten natrekken door het kadaster. Ze hadden dat allemaal niet geweten toen ze het huis in Lelystad kochten, en toen ze doorkregen dat Bep een reepje van hun kostbare grond in beslag hield, hadden ze maar meteen een advocaat ingeschakeld. Al snel viel er bij hun bejaarde buurvrouw een aangetekende brief op de mat.
In De Rijdende Rechter (Omroep MAX) vertelde Robin wat hij eiste: „Dat de buurvrouw het gedeelte van de serre dat over de grens gebouwd is, verwijdert. En dat de kosten die wij hebben gemaakt om het kadaster te laten komen vergoed worden door de buurvrouw.” Bep had intussen drie tegeneisen: „Dat de schutting mag blijven staan. En dat de serre ook mag blijven staan. En dat ik voor de rest met rust gelaten wordt.
De aflevering werd dinsdagavond iets later uitgezonden dan gepland. Dat kwam door de extra NOS Journaals die de kijker op de hoogte hielden van de oorlog in het Midden-Oosten. Het was bedroevend en beangstigend om de updates binnen te zien komen. Liquidaties. Grondoperaties. Raketinslagen. De overgang naar de serreruzie in Lelystad was zo groot dat ik aanvankelijk weg wilde schakelen, maar juist de kneuterigheid van het programma bracht heel even iets geruststellends met zich mee. Veertig minuten lang was een lelijke schutting het ernstigst denkbare twistpunt en leek geen conflict onoplosbaar met mr. John Reid in de buurt.
Met de autoriteit van een basisschoolmeester en het goeiige aura van Winnie de Poeh wandelde hij door de tuinen van Bep en van Robin. Op de achtergevel van Robins huis werd met een gele krijtstreep de kadastrale grens aangegeven. Beps serre, zo bleek, nam vijf centimeter van zijn perceel in beslag. Iets minder dan hij zelf had laten berekenen, en de serre stond er al een hele tijd. Voorgaande buren hadden er nooit een probleem van gemaakt. Maar alsnog wilde Robin zijn vijf centimeter terug.
The Rolling Stones
Hij hakketakte erover met de zoon van Bep, die zich inmiddels ook in het conflict had gemengd, tot mr. John Reid subtiel aankaartte dat hij het een beetje koud kreeg en er nog vlug een andere meting werd gedaan. Extra punt van zorg was namelijk dat Bep jarenlang voor een jukebox had gespaard en graag in de serre naar haar favoriete band luisterde: The Rolling Stones. Sympathy for the devil mocht gedraaid worden op haar begrafenis. „Of crematie”, zei Bep. Met haar wandelstok in de hand deed ze voor hoe ze vroeger door de kamer danste als ze de plaat opzette, al ging ze er tegenwoordig liever even bij zitten. In de tuin van haar buurman werd inussen gemeten hoeveel decibel Beps luistersessie produceerde. Niet veel, zo bleek.
Wat sympathiepunten betrof was de strijd al gestreden, en toen Bep de rijdende rechter er ook nog van wist te overtuigen werkelijk niets van die vijf centimeter te hebben afgeweten, was buurman Robin definitief verslagen. De serre mocht blijven staan. Met de lelijke schutting mocht Robin dan wel weer aan de slag, maar dat boeide Bep al niet echt meer. Ze had gewoon graag gezien dat de buren met haar om de tafel waren gaan zitten in plaats van brieven te sturen. „Waarom moet ik het dreigend op papier krijgen?”
„De reden dat ik werk heb”, zei Reid, „is dat communicatie vreselijk moeilijk is; 98 procent van al mijn zaken zijn het gevolg van miscommunicatie. Er zijn namelijk heel weinig slechte mensen op de wereld.” Of dat klopt weet ik niet, maar voor die veertig minuten wilde ik het best geloven.
Astronaut André Kuipers zweeft voor de ramen van de uitkijkkoepel in het internationale ruimtestation ISS met een laptop. Met een webcam laat hij zijn special guest, de Griekse synthesizerpionier en filmcomponist Vangelis, live in Londen meekijken. Het pikzwarte heelal. De grandioze blik op de aarde met de blauwe oceanen en wolkenpatronen. Vangelis raakt direct geïnspireerd en improviseert er aan zijn piano meditatieve klanken bij.
Het is de tweede ruimtereis van André Kuipers: missie PromISSe (start december 2011, duur 193 dagen). De dagelijkse wetenschappelijke experimenten in de ruimte slokken veel dataverkeer richting aarde op. Op zondag is de bandbreedte ruimer en kan de driekoppige bemanning via een videoverbinding met familie bijpraten. Ook mogen de astronauten met een prominent naar wens te praten. Kuipers’ collega’s kiezen bijvoorbeeld een ijshockeyspeler en de artiest John Mayer. Hijzelf wil een gesprek met Vangelis, de artiest wiens geladen synthesizermuziek hij als de ‘soundtrack van zijn leven’ gebruikt.
Het bombast van Vangelis’ muziek, hoe de mengeling van klassiek, elektronische muziek, fusion en progrock kon aanzwellen. Magistraal, is het woord dat André Kuipers (65) er op een middag in zijn woonplaats Edam voor gebruikt. Spectaculair bij een lancering van een raket. Of juist de hemelse, meer serene klanken: „Precies als zweven in de ruimte.”
De in 2022 aan corona overleden Vangelis (Evanghelos Odysseas Papathanasiou) had groot succes met zijn muziek voor Blade Runner en 1492: Conquest of Paradise, en Chariots of Fire uit 1981, waarvoor hij een Oscar won. Hij combineerde ook veel elektronische muziek met klassieke koorzang naar aanleiding van ruimtemissies: van zijn laatste album Juno to Jupiter (2021, gewijd aan de Amerikaanse onbemande ruimtevlucht naar de planeet Jupiter), Rosetta (2016) tot Mythodea (2001, voor NASA-missie Mars Odyssey).
Laat het maar over aan André Kuipers, fan van het eerste uur, om erover te vertellen. Hij kent het hele oeuvre. Zei hij al álles? Het kwam door tv-programma’s als De Wondere Wereld van astronoom Chriet Titulaer met Vangelis. Of de Teleac-cursus moderne sterrenkunde en de beroemde serie Cosmos van Carl Sagan, waarbij de openingstune ook weer van de Griekse componist kwam. De in Amsterdam opgegroeide Kuipers ging alles verzamelen van Vangelis. „Bij Boudisque in de Damstraat kocht ik import-lp’s. Ik kon erin wegdromen.”
De ruimteontmoeting – Vangelis vloog op afstand een half uur ‘mee’ – was „een mooie connectie” waarin hij de componist de aarde toonde „zoals hij die nog nooit had gezien”. „De maestro bleek gek van ruimtevaart en was als een kind geïnteresseerd in alles over de ruimte”, vervolgt Kuipers. „Het ging hem vooral om het idee dat je onderdeel bent van iets groters, van de kosmos. Dat zit ook in zijn muziek, iets spiritueels.”
Kuipers zocht hem vele keren op in Parijs. „Vangelis woonde in een fenomenaal huis dat vol hing met kunst en overal stonden instrumenten”, zegt Kuipers. „Drumstellen, keyboards. Die studio van hem leek een soort ruimteschip. En na het eten kon hij nachten doorpraten over muziek en de kosmos.”
Filmbeleving
Kuipers’ twee ruimtereizen als astronaut waren een vervulling van een jongensdroom. De arts uit Amsterdam, die maar wat graag terughaalt hoe hij al als kind sciencefiction verslond of naar het hoorspel Sprong in het heelal op de bandrecorder van zijn vader luisterde, had er lang en licht obsessief naartoe gewerkt. Trainingen in Amerika, Rusland, Duitsland, Canada en Japan. Van het leren besturen van ruimteschepen tot het aankoppelen aan het ruimtestation, het kunnen doorstaan van alle noodscenario’s, de conditietesten en gewichtloosheidstrainingen tot het überhaupt uren opgevouwen zitten in de capsule.
Bij terugkomst is hij er als oud-astronaut zo veel mogelijk over gaan delen, in boekvorm, lezingen, theatershows en ruimtespektakel SpaceXperience in de Ziggo Dome. Met de film Beyond, Ode to the Earth maakt hij zijn debuut als filmmaker. ‘Written and directed by André Kuipers’, de première is 4 oktober groots en meeslepend in de Ziggo Dome, met 70 andere ruimtevaarders die hier zijn voor een astronautencongres.
Niet dat hij iets pretendeert in het filmvak, haast hij zich te zeggen. Hij wilde alleen eens een filmfestival met ruimtevaartfilms cureren en deze film startte als een bijproduct daarvan. Beyond, bedacht net voor de pandemie, stoelt op zijn ervaring: de visuele ‘filmbeleving’ moet het gevoel doorgeven een ruimtevaarder te zijn. Vanzelfsprekend op een collage van Vangelis-tunes, van albums als China, Antarctica, Spiral, Oceanic tot ‘Rachel’s Song’ uit Blade Runner, dat mooi bij het groene, dansende poollicht paste.
Fabuleus
Tussen spaceglam en ruimterealisme is Beyond heel veel. Maar ergens ook weer niet. Fabuleus zijn de beelden van het zweven boven de aarde, de woestijnen en wolkenpatronen (minimal music, esoterische klanken), de overgang van dag naar nacht (ambient), poollicht (ijlhoge tonen). Surrealistisch aan de nachtkant van de aarde: bliksemflitsen en stedenlichtjes (met zanger Demis Roussos, ooit in de band bij Vangelis). Voor zijn film gebruikte hij zo’n veertig tracks van Vangelis, Kuipers zocht zelf bij alles de juiste sound.
Maar er ontstaat een merkwaardige paradox: de verveling slaat toe.
Natuurlijk, reageert Kuipers. „Je bent daar gewoon láng. En alles gaat traag, bekijk maar eens zo’n NASA-stream. Je vliegt niet snel over de aarde als in sciencefiction. De werkelijkheid is dat je in een trance komt, in een ritme. De koppelingen met een ruimteschip, het gaat allemaal langzaam. En dat kun je met muziek uitdrukken.
„Eerst dacht Vangelis trouwens aan een nieuwe score” , vervolgt hij. „Maar hij was onder de indruk van mijn selectie uit zijn oeuvre. Gelukkig heeft hij een groot deel van de film nog gezien.”
Geen talking heads
Met opzet koos Kuipers ervoor de beelden nauwelijks toe te lichten, op een inleiding na. „Als ik dat doe, zit je weer in de klas bij topografie, dan ben je uit de sfeer. Ik zag vanuit de ruimte ook geen pijltjes bij de landen hè.”
Er zijn bovendien tientallen ruimtevaartdocumentaires met veel uitleg, aldus Kuipers. En in tig speelfilms wordt geacteerd hoe het is om in de ruimte zijn. Maar hij wil de mensen meenemen. „Geen uitleg, geen talking heads. Hoe is het om een astronaut te zijn? Ik wil de sfeer voelbaar maken, vanaf het moment dat je binnen zweeft in het ruimtestation.”
Zo’n lancering is geconcentreerde energie, zegt Kuipers. In de film zie je hem zitten, 55 meter boven de motoren. Je hoort urgente violen en rollende pauken. „Je hebt een koptelefoon op. Dan gaat het trillen, je wordt dieper in je stoel gedrukt, het duurt even voordat de raket snelheid begint te maken. Als de atmosfeer dunner wordt, gaat hij versnellen.”
Maar het is geen film over hem, benadrukt hij. Het is een droom, met origineel beeldmateriaal van verschillende ruimtemissies en de ervaringen van verschillende soorten raketten. „Je ziet beelden van in het Chinese ruimtestation en in het ISS, ik heb het expres door elkaar gegooid, maar chronologisch klopt het.”
Je ziet het zoals je zelf naar binnen zweeft, aldus de ruimtevaarder. „Je bent aan boord, er komt iemand voorbij zweven. Die kijkt je niet aan, want iedereen is aan het werk en jij bént een van de mensen. In de uitkijkkoepel zat ik echt in mijn eigen jeugddroom.”
Lees ook
de recensie van ‘Beyond, Ode to the Earth’
Pompende trance
Er is in de film één moment dat alles anders wordt. De zon komt op, langzaam komt het licht. Het psychedelische moment op de pompende trancetrack ‘Pulstar’, een cover door Armin van Buuren, ook een groot Vangelis-bewonderaar, is een behoorlijke stijlbreuk. „Het sciencefiction-gevoel, vrij naar 2001: A Space Odyssey”, lacht Kuipers.
Een van Kuipers’ finest moments in de missie was de koppeling van de SpaceX Dragon (van Elon Musk) aan het ISS. Hij heeft er Mythodea van Vangelis aan verbonden. Niet tijdens het uiterst nauwkeurige werkje vol instructies vanuit het mission control center, waarbij de wereld hem op de vingers keek. „Maar ervoor en erna ben ik naar dat album gaan luisteren. Dat is heel verbonden geraakt met die situatie.”
Naast Vangelis nam hij ladingen muziek mee in de ruimte, veel jarenzeventigrockmuziek, maar ook klassiek. Klinkt muziek anders daarboven? In een ruimteschip niet: dezelfde luchtdruk en luchtsamenstelling. Maar kan het zijn dat je muziek anders ervaart op die hoogte? Kan, denkt Kuipers. Maar hij merkte fysiek niets als hij sportte en rende op een loopband met muziek van Armin van Buuren.
Gaat hij nog eens? Kuipers hoopt het. Maar voor ESA is de ruimtevaarder officieel met pensioen. „Theoretisch zou ik nog commercieel kunnen vliegen. Dat zien we Amerikaanse astronauten wel doen. En in de verre toekomst gaan steeds meer mensen de ruimte in. Nu zijn het nog de miljardairs die een weekje naar het ruimtestation kunnen. Straks wordt dat gewoon als luchtvaart. En zoals ik nu in een vliegtuig over de wolken vlieg op Vangelis-klanken van Antarctica, zullen mensen ook ruimtevluchten gaan maken op zijn muziek. Let maar op.”
4/10 Beyond, Ode to the Earth, Spacetalk en première, Ziggo Dome, Amsterdam. Mojo.nl/beyond De film draait vanaf 10 oktober in de bioscoop.