‘Canterbury Songs’ zit vol expressie en spot

Verhit suizen vrijdagavond dertien stemmen om elkaar heen in een afgeladen Utrechtse Pieterskerk, ze jagen elkaar de hoogte in, nemen een duikvlucht. Ondertussen horen we de beeldende taal van de veertiende-eeuwse Engelse meesterverteller Geoffrey Chaucer: „Zoals bijen zwermen rond hun korf, snelden uit het aarsgat van de duivel wel twintigduizend broeders bij elkaar.” En weerklinkt de even expressieve koormuziek van Chaucers landgenoot, componist William Knight (1987).

Six Chaucerian Pilgrims, zo heet Knights opdrachtcompositie die in première ging bij de seizoensopening van het Nederlands Kamerkoor. Knight is als tenor al tien jaar kernlid van het koor, maar zit vanavond in het publiek. In miniaturen van een minuut of twee stelt hij je voor aan zes pelgrims uit Chaucers Canterbury Tales, de beroemde raamvertelling over een pelgrimstocht naar Canterbury. Knight sprokkelde kleurrijke regels bij elkaar uit de prologen, waarin Chaucer de spot drijft met zijn personages en de pelgrims elkaars slechte eigenschappen blootleggen.

De geldzuchtige aflatenverkoper, de levensgenieter in monnikspij, de mannenverslindster uit Bath: Chaucers virtuoze woordenspel vindt bij Knight zijn weerklank in veelbetekenende harmonische wendingen en treffende woordschilderingen, met korte solo’s voor elk van zijn vanavond zingende collega’s. Het zijn klinkende doorkijkjes naar Chaucers bonte middeleeuwse wereld, die gegrinnik aan het publiek ontlokken.

De zes pelgrims van Knight zorgen voor een geslaagde dialoog met de rest van het programma: Engelse renaissancemuziek voor koor en orgel van Thomas Tallis, Orlando Gibbons en John Ward, alle drie componisten gelinkt aan Canterbury. Ward speelde anders dan Tallis and Gibbons niet mee in de eredivisie van de Engelse koorkunst – die van kathedralen en koninklijke kapel – maar zette toch aardige anthems in elkaar. Heerlijk hoe bassolisten Gilad Nezer en Kees Jan de Koning in Wards Let God Arise stemmig uit de laagte opklimmen. In zijn madrigaal Come, sable night biggelen de spreekwoordelijke tranen welluidend van de ene stemgroep naar de andere. De humor van Knight en Chaucer weerklinkt in Gibbons’ potpourri Cries of London, waarin vijf koorleden uit volle borst hun ‘innerlijke marktkramer’ loslaten op hun koopwaar. Knijp je ogen even dicht en alt Dorien Lievers gaat met haar kokkels, schelvis en kroppen sla door voor opgeschoten knaap met Cockney accent.

Aan het Monteverdi-orgel wordt voor de begeleiding gezorgd door Laurens de Man, wiens twee solo-bijdrages op het grote kerkorgel niet onvermeld mogen blijven. Hoogtepuntje: Tallis’ Felix namque I. Met een gregoriaanse melodie als basisingrediënt leverde Tallis een partijtje orgelen af waar de rest van Europa nog een puntje aan kon zuigen. Slechts onderbroken door een registerwijziging hier en daar word je onherroepelijk meegesleurd in deze tour de force van climactisch figuratiespel. De Man weet er het eerste applaus van de avond mee los te maken.