Opinie | Een polemiek waarin wat helder leek, toch nog een controle had verdiend

Het was een fraaie primeur, die NRC bracht op 29 augustus: Megaplan: in Zaandam komt een van de grootste musea ter wereld. Inderdaad, in Zaandam. De ondernemers Serge Hannecart en Ernest Mourmans vertelden hoe ze de voormalige fabriekshallen van het Hembrugterrein transformeren tot een museum, ZAMU, met 35 duizend vierkante meter expositieruimte. Dat is drie maal zo veel als het Rijksmuseum, lichtte NRC toe. Diezelfde dag verscheen op de site van Het Parool een portretterend interview met Rubiah Balsem, aangeduid als ‘kwartiermaker’ en aankomend directeur van ZAMU, waarin ze uitgebreid vertelde over het project.

Het leek een gecoördineerde publiciteitsactie, die Hans den Hartog Jager twee weken later aanzette tot een polemische aflevering van zijn rubriek Wereldkunst in het Cultureel Supplement. Zijn stelling: zulke omvangrijke, op grote namen gerichte initiatieven (‘poenmusea’) zuigen geld en energie op die beter kan worden besteed aan kleinschalige projecten. Hij verwees in zijn betoog naar de verhalen in NRC en Het Parool. Hannecart en Mourmans toonden zich – niet verwonderlijk – onaangenaam verrast. Zij verwijten Den Hartog Jager dat hij geen contact met hen heeft opgenomen (iets wat bij een opiniërende rubriek als deze niet hoeft).

Ze stuurden ook een lijst onjuistheden, waarin veel draaide om de achtergrond van de initiatiefnemers. Den Hartog Jager beschreef hen als mannen met voornamelijk zakelijke interesse, terwijl zij wezen op hun langdurige bemoeienis met kunst. Ook stelde hij, na raadpleging van de website, dat een Zwitserse galerie van Mourmans sinds 2016 inactief leek te zijn, terwijl die laatste staande houdt dat er nog steeds geregeld wordt geëxposeerd.

Den Hartog Jager schreef dat nu in Zaandam tentoongestelde werken van John Chamberlain uit die Zwitserse galerie afkomstig waren; volgens Mourmans gaat het slechts om enkele werken en zal ZAMU juist niet eerder geëxposeerde kunst tonen. Tegenover de bewering dat er bij de tot nu toe vrijgegeven namen van kunstenaars ‘nul vrouwen en nul mensen van kleur’ zitten, staat volgens Mourmans, die zegt veel met jonge kunstenaars te werken, dat er meer dan tien andere namen volgen.

Ook vinden zij dat ten onrechte de indruk wordt gewekt dat zij zelf hun project vergelijken met het Rijksmuseum terwijl dat een rekenvoorbeeld van de NRC-verslaggever was. Overigens schrijft Den Hartog Jager de constatering over het Rijksmuseum toe aan ‘deze krant’ – aan NRC dus. Wel is wat hij als citaat noemt („groter dan het Rijksmuseum”) in werkelijkheid een parafrase. Bij de hierboven genoemde punten gaat het wat mij betreft niet om feitelijke onjuistheden, maar om zaken waarvan het polemisch licht dat de auteur erop laat schijnen zo nadrukkelijk kleurt, dat het goed is als de aangevallenen er (nadien) op reageren.

Het opmerkelijkste kritiekpunt betreft passages waarin Den Hartog Jager verwijst naar het interview met Rubiah Balsem om de grootspraak van ZAMU te illustreren. Zij vergelijkt het project met musea van naam („We zetten een MoMa in de achtertuin”) en stelt dat het aantrekken van een diverse kunstenaarsgroep voor haar essentieel is. Den Hartog Jager zet dat laatste af tegen de witte mannelijke kunstenaars die in NRC werden genoemd en vraagt zich af of eigenaars en directie wel op één lijn zitten.

Bepaald niet, bleek uit de reactie van de initiatiefnemers: „Balsem heeft slechts korte tijd één dag in de week voor ZAMU contacten met de gemeente onderhouden. Directeur is ze nooit geweest en zal ze ook nimmer worden.”

Huh? Een (aanstaand) directeur in de krant die toch geen directeur is? Mourmans en Hannecart werden door de inhoud van het verhaal in Het Parool verrast, zeggen ze. „Balsem was geen woordvoerder van het project, dat wij nooit met musea als het MoMa zouden vergelijken”, zegt Mourmans. De samenwerking met Balsem is stopgezet, zegt hij. Zij zegt desgevraagd dat is vastgelegd dat ze als kwartiermaker (voor maximaal drie dagen per week) wel degelijk een uitgebreide inhoudelijke rol heeft. Ook is er volgens haar een toezegging gedaan over een toekomstig directeurschap. Over een einde van de samenwerking: „De opdracht bestaat nog. We zijn in gesprek.”

Den Hartog Jager wist niets van de onenigheid. „Anders had ik mij uiteraard niet op die uitspraken gebaseerd.” Het is dan ook wonderlijk: een lang interview met een ‘kwartiermaker’ waarin deze het woord voert over een groot project, kennelijk zonder overleg met haar opdrachtgevers. Overigens blijft Den Hartog Jager achter zijn betoog staan.

Het voor NRC pijnlijke element is dat men op de hoogte had kunnen zijn van de verdeeldheid. Na de publicatie van het artikel in Het Parool had Arjen Ribbens, de auteur van het NRC-artikel, de cultuurredactie laten weten dat het interview met Balsem barstte van de fouten en dat zij geen directeur was. Na ontvangst van het artikel van Den Hartog Jager is daar niet meer aan gedacht, zegt plaatsvervangend chef Cultuur Thomas van Huut.

Wat ook niet gebeurde, was het betoog van Den Hartog Jager voorleggen aan Ribbens, tot verbazing van die laatste. Hij kende de zaak immers goed en deze ‘Wereldkunst’ reageerde op een verhaal van hem. Zeker bij een stevig polemisch betoog zou ik de auteur van het oorspronkelijke artikel in het proces betrekken. „In dit geval hadden we het artikel inderdaad aan Ribbens moeten laten lezen”, erkent Van Huut. Een terechte conclusie. Ook wat helder lijkt (een interview in een grote krant) kan immers nog gecompliceerd blijken te liggen. Een extra check is in het belang van de auteur, het onderwerp én de lezer.

Arjen Fortuin

Reacties: [email protected]

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.