Onderwijs kán als grote gelijkmaker kansenongelijkheid tussen jongeren verkleinen. Maar als het gaat om de ‘diplomademocratie’ – theoretisch opgeleiden worden beter vertegenwoordigd door de politiek dan praktisch opgeleiden – dan hebben scholen verrassend weinig invloed. Al op jonge leeftijd, nog vóór sprake is van een diploma, is dat verschil al zichtbaar in opvattingen, voorkeuren en intenties, blijkt uit vrijdag verschenen onderzoek van de Universiteit van Amsterdam (UvA). En het verschil blijft stabiel gedurende de middelbareschooltijd.
Voor dat onderzoek, Democratische kernwaarden in het voortgezet onderwijs, volgden onderzoekers duizenden leerlingen gedurende de hele middelbare school. Elk jaar werden ze bevraagd over hun opvattingen over de democratische rechtsstaat. „We zien dat havo- en vwo-leerlingen al in hun eerste schooljaar in groten getale aangeven dat ze van plan zijn om op hun achttiende te gaan stemmen”, zegt socioloog en politicoloog en een van de onderzoekers Twan Huijsmans in zijn werkkamer op de Roeterseilandcampus van de UvA. „De stemintentie ligt dus dan al hoger dan die van vmbo’ers en dat blijft zo. Ook het vertrouwen in politici is onder havisten en vwo’ers hoger dan onder vmbo’ers. En de gehele schooltijd hebben ze meer zelfvertrouwen als het gaat om het begrijpen van de politiek.”
Toch is het rapport niet alleen een „juichverhaal” over het vwo, zegt Huijsmans. Met name vwo’ers vinden bestuur door experts vaker een goed idee. Ook willen ze vaker dan havisten en vmbo’ers dat alleen mensen mogen stemmen die verstand hebben van politiek.
Burgerschapsonderwijs
Niettemin is de steun voor de representatieve democratie groot onder álle scholieren, ongeacht opleidingsniveau, afkomst en regio. In het vierde schooljaar was gemiddeld 70 procent vóór besluitvorming door gekozen politici. Het rapport weerlegt daarmee zorgen in de samenleving over jongeren die minder waarde zouden hechten aan democratie en weerspreekt, in ieder geval voor Nederland, alarmerende conclusies van onder meer de gezaghebbende politicoloog Yascha Mounk over jongeren die massaal zouden afhaken bij de democratie. We zien, zegt Huijsmans, „het tegendeel”.
Huijsmans: „We volgden maar één cohort, dus we kunnen niet zeggen of jongeren van nu sterker hechten aan democratie dan jongeren twintig jaar geleden. Maar als het echt veel was afgenomen, dan zouden we deze sterke gehechtheid nu niet vinden.”
Havo- en vwo-leerlingen geven al in hun eerste schooljaar in groten getale aan dat ze gaan stemmen
Waarom is die steun zo groot? Mogelijk dankzij het burgerschapsonderwijs, zegt Huijsmans. Daarbij leren jongeren over de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. „Maar dat onderwijs wordt pas op de middelbare school consequent gegeven, terwijl we die sterke steun al vanaf de eerste klas van de middelbare school zien.”
Zowel de steun voor democratie als de ontluikende diplomademocratie lijkt dan ook te verklaren door wat gebeurt vóórdat kinderen naar de middelbare school gaan. „Vroege socialisatie”, noemt Huijsmans dat. „Dus dat kinderen opgroeien met het idee, of in ieder geval met een vaag idee, dat democratie de beste bestuursvorm is.” Daarnaast zou het opleidingsniveau van ouders een rol kunnen spelen: bij veel vwo’ers wordt thuis bijvoorbeeld meer over politiek gesproken, waardoor kinderen een soort ‘politiek kapitaal’ erven van hun ouders.
Randstad
Naast steun voor democratie hebben de onderzoekers ook gekeken naar hoe jongeren ‘burgerschap’ invullen. Daaruit blijkt dat stadsjongeren een ander soort burgerschap belangrijk vinden dan jongeren buiten de Randstad. Scholieren uit de stad hechten aan „kritisch burgerschap” – waarbij je je bijvoorbeeld uitspreekt tegen onrecht – en vinden vrijheid, gelijkheid en zelfontplooiing belangrijke democratische waarden. Jongeren buiten de Randstad leggen de nadruk juist op „communautair burgerschap”, dat zich richt op het belang van de gemeenschap, vrijwilligerswerk en mensen steunen die het minder hebben. Ze vinden solidariteit en plichtstrouw belangrijke waarden. Tegelijkertijd is van ‘regionaal ressentiment’, het gevoel van achterstelling ten opzichte van stedelijke gebieden, bij scholieren buiten de Randstad geen sprake.
Lees ook
Lopen nieuwe generaties massaal weg van de democratie? ‘Dat zien wij totaal niet. Integendeel’
Bij migratie en multiculturalisme zien de onderzoekers wél dat het maatschappelijke en politieke klimaat weerslag lijkt te hebben op de opvattingen van jongeren. Huijsmans: „Volgens ontwikkelingstheorieën zouden jongeren toleranter worden in de latere adolescentie. Maar we zien dat de laatste jaren steeds meer jongeren vinden dat migranten zich moeten aanpassen aan de Nederlandse cultuur. Dat weerspiegelt de grote aandacht in het publieke en politieke debat daarvoor.”
Het onderzoek laat daarnaast aanwijzingen zien voor het heersende idee van een „conservatieve golf” onder jongens. Meisjes waren altijd al progressiever dan jongens, maar uit het onderzoek blijkt dat het verschil gedurende de schooltijd groeit. Dat komt vooral doordat jongens aan het einde van hun middelbare schooltijd conservatiever zijn dan aan het begin. Jongens willen bijvoorbeeld, schrijven de onderzoekers, „in toenemende mate niet dat een jongen zich als een meisje gedraagt”. Dat strookt met cijfers van de GGD, waar NRC eerder dit jaar over schreef. Daaruit bleek dat jongeren homoseksualiteit steeds minder normaal vinden, waarbij meisjes daar een stuk milder over denken.
Lees ook
Kansenongelijkheid in Nederland: wie in Emmen opgroeit, haalt een Alphenaar nooit meer in