Column | Je huid had een veilig fort kunnen zijn

Vorige week ging ik met mijn buurman van 76 naar de dokter. Hij is wat slecht ter been (zelf noemt hij het „motorisch uitgedaagd”) en ik deed dienst als kruk, wat goed ging tot we bij de kliniek aankwamen en ik me verstapte waardoor hij tegen de deurpost op knalde.

„Sorry sorry”, zei ik, terwijl ik vlug om me heen keek of niemand ons had gezien want je hebt tegenwoordig zo een aanklacht voor bejaardenmishandeling aan je broek. Mijn buurman vergaf me, maar toen we eenmaal in de wachtruimte zaten, bleef hij over zijn schouder wrijven.

„Tja”, zei hij, „het is leuk om een lichaam te hebben want zonder ben je natuurlijk hartstikke dood, maar wat is het af en toe toch ook een gehannes. Alleen al het onderhoud als er iets mis mee is.”

Dat kon ik alleen maar beamen.

„En dan staan we nog veel te weinig stil”, vervolgde hij, „bij het gedoe áls het gezond is. Want dan bemoeit iedereen zich weer met hoe het eruitziet. Wat je het aantrekt, waarmee je het laat vrijen, of het wel de juiste vorm heeft. Je lijkt nooit zomaar een beetje te kunnen bestaan.”

Nee. Er zijn altijd anderen die er niet tegen kunnen wanneer een lichaam zijn eigen gang gaat. Ik vertelde hem dat ik ooit deelnam aan een praatgroep voor mensen die te maken hadden gekregen met fysiek geweld. De een was in elkaar geslagen omdat hij zich zogenaamd verwijfd kleedde, de ander had klappen gekregen omdat ze niet met iemand mee naar huis wilde. Zelf zat ik er vanwege dingen die tegen mijn zin met mijn lijf waren gedaan.

Er zijn altijd anderen die er niet tegen kunnen wanneer een lichaam zijn eigen gang gaat

Wat telkens weer terugkwam was hoe erg iedereen het vond dat het geweld hun verstandhouding tot hun lichamelijkheid had veranderd. Je huid had een veilig fort kunnen zijn, een mogelijkheid tot allerlei fijne ervaringen maar was door de gebeurtenissen veranderd in een mijnenveld aan triggers, waardoor je constant op je hoede was en soms niet meer op kon houden met douchen.

Mijn buurman fluisterde dat toen hij voor zijn familie uit de kast kwam, zijn broers hem in elkaar hadden gebeukt.

De assistent stak zijn hoofd om de hoek, riep ons naar binnen. Ik hielp mijn buurman met opstaan.

„Soms”, zei hij zacht, „denk ik dat ons lichaam maar voor een heel klein beetje van onszelf is. De rest is aan de anderen, en vooral in hoeverre ze bereid zijn om het met rust te laten.”