Column | Hoelang blijft het vertrouwen?

Het was heerlijk nieuws voor de coalitie, vlak voor de Algemene Beschouwingen: het vertrouwen in de politiek is gestegen. Dat komt vooral door laagopgeleiden: had vorig jaar maar 17 procent van hen vertrouwen in het toenmalige kabinet, het kabinet-Schoof krijgt vertrouwen van maar liefst 49 procent.

De vraag is hoelang dat zo blijft, aangezien de eerste beloftes nu al (dreigen te) sneuvelen. De opt-out van het Europese asielbeleid komt er voorlopig niet. De noodwet voor de ‘asielcrisis’, volgens Faber getoetst door „de beste juristen”, blijkt volgens ambtenaren juridisch niet houdbaar. Faber had haar eigen positieve conclusie gebaseerd op een „mondelinge brainstorm met topjuristen” (dixit Schoof) die helaas geen schriftelijke sporen heeft nagelaten. En vorige week was er al het nieuws dat landbouwminister Wiersma het mestbeleid van haar voorganger grotendeels voortzet.

Verder zijn er specifieke teleurstellingen voor PVV-kiezers. Wilders, die aanvankelijk tegen militaire steun aan Oekraïne was, ging onlangs vrolijk op de foto met Zelensky. Hij wil ook geen Nexit meer, bevestigde hij op vragen van Thierry Baudet. Wel noemt hij de opt-out een „mini-Nexit”, maar goed, die komt er dus niet.

Wat gebeurt er met het vertrouwen als je een sentiment blijft aanwakkeren, maar ondertussen bewijst dat je het niet kunt oplossen? Er zijn volgens mij twee opties. Optie één: het vertrouwen blijft hoog. Al stuiten veel beloftes op juridische en Europese muren, mensen voelen zich in elk geval gehoord. Dat hun praktische problemen nog steeds bestaan doet daar niets aan af. Als Nederland een oplossing ervaart, dan is er een oplossing.

Als deze optie uitkomt, zijn we definitief in de perceptiepolitiek beland, waarin beleving er meer toe doet dan werkelijk resultaat. Maar ik denk dat de onvrede hiervoor te hevig is en de beloftes te groot zijn.

Dan optie twee: het vertrouwen in de politiek neemt verder af. Niet alleen in dit kabinet, maar ook en misschien wel meer in de rechtspraak, de ambtenarij en de Europese Unie – dat zijn immers de spelbrekers die verhinderen dat de zon weer gaat schijnen in Nederland.

Beide opties zijn slecht voor de democratie. Het is een riskant spel om te spelen – des te riskanter omdat de rechterflank van de Kamer niet gedekt is. Er staat daar iemand klaar die nu al voortdurend benadrukt dat Schoof de nieuwe Rutte is en dat Wilders zijn kiezers teleurstelt: Thierry Baudet. Zijn partij FVD staat op winst in de peilingen (van 3 naar 5, volgens Ipsos I&O) en mag, sinds Team Blommesteijn de strijd won bij omroep Ongehoord Nederland, weer voortdurend leeglopen op televisie.

Baudet heeft momenteel een marginale, maar ook unieke positie: hij is de enige partijleider die een Nexit wil, het klimaatprobleem ontkent, vol op het anti-lhbti-orgel gaat, en wil stoppen met steun aan Oekraïne. Met deze standpunten hebben radicaal- tot extreem-rechtse politici wereldwijd veel succes.

Als dit kabinet blijft zitten, kan Baudet die standpunten uitventen zonder iets te hoeven leveren, net zoals Wilders lang deed. Maar Baudet is nog vele malen extremer dan Wilders. Alleen al in dit Kamerdebat stelde hij voor om „derde generatie Afrikanen” te remigreren omdat „we ons land kwijtraken” en we afstevenen op „een demografische ramp”. Hij benadrukte dat hijzelf geen nazaat is van migranten, aangezien hij „98 procent blank” is. Hij noemde transgenders „een rariteit in een stad”. Hij stelde een „nacht van de lange messen” voor onder ambtenaren. Dat was natuurlijk ironisch bedoeld, haha.

Om sommige van zijn teksten werd gelachen, andere werden genegeerd. Deze clown doet er niet meer toe, leek het sentiment. En ja, het is ook moeilijk te geloven dat de maniakaal orerende Baudet weer net zo groot wordt als in 2019. Maar ook een kleinere groei zou een probleem zijn. Het zou betekenen dat Kamerzetels worden ingenomen door mensen die niet het politieke vertrouwen willen herstellen, zoals bijvoorbeeld NSC wil, maar die juist extra wantrouwen willen creëren.

Daarom was het zo raar, en jammer, dat Baudet geen weerwoord kreeg. Op zijn betoog over de remigratie van derde generatie Afrikanen ging Wilders serieus in: hij zei dat dat „dweilen met de kraan open” is en dat de grenzen dus dicht moeten. (Waarop Baudet gemakkelijk kon antwoorden: ja, dat wil ik ook, maar de EU verhindert dat.) Op dezelfde vraag zei Schoof alleen maar dat remigratie voor dit kabinet geen prioriteit heeft. De „98 procent blank”-opmerking zeilde probleemloos voorbij. Alleen Yesilgöz protesteerde bij de transgenderbelediging: ze vond dat de voorzitter had moeten ingrijpen. Diezelfde voorzitter vond de nacht van de lange messen te ver gaan, maar ontnam Baudet niet het woord.

Zitten mensen eigenlijk wel op te letten? Snappen ze wat er op het spel staat? Of vinden ze het gewoon niet zo erg?

Floor Rusman ([email protected]) is redacteur van NRC