Maastrichtse onderzoekers hebben een nieuwe genetische test ontwikkeld waarmee het hele genoom van ivf-embryo’s kan worden afgelezen. Begin september publiceerden de onderzoekers daarover in Nature; ook in NRC kreeg de test ruim aandacht. Maar wat kun je ermee en wat betekent dit voor het debat over de ethiek en politiek van pre-implantatie genetisch testen, kortweg: embryo-selectie?
Embryo-selectie wordt meestal toegepast omdat ‘er iets in de familie zit’. Dan is het een gerichte test ‘op indicatie’ . We noemen dat pre-implantatie genetische diagnostiek (PGD). Maar je kunt bij embryoselectie ook zoeken naar afwijkingen buiten het indicatiegebied. Dan is het geen diagnostiek maar screening (PGS).
De Maastrichtse uitvinding betekent om te beginnen dat voor PGD een generieke test kan worden gebruikt. Voortaan hoeft niet voor ieder zeldzaam ziektebeeld en per familie een nieuwe test te worden ontwikkeld. Deze toepassing is ethisch en juridisch probleemloos – zij draagt simpelweg bij aan goede zorg voor wensouders met een hoog risico op een kind met een ernstige erfelijke aandoening.
Lees ook
Genetische afwijkingen bij het embryo kunnen met één test in beeld komen
Succeskans vergroten
Een tussenvorm tussen PGD en PGS is het gebruik van dezelfde test om bij alle PGD-embryo’s meteen ook de chromosomen te bekijken; veel chromosoomafwijkingen leiden tot een miskraam – dus wie weet kan deze verbeterde test bijdragen aan de preventie van miskramen. Ook hiermee lijkt niets mis. Ook hier is dan sprake van verbetering van de zorg, in dit geval door de succeskans van ivf te vergroten.
Wellicht komen in de toekomst niet alleen ‘PGD-embryo’s’ maar alle ivf-embryo’s in aanmerking voor een screening op chromosoomafwijkingen in aanmerking. In commerciële centra in het buitenland gebeurt dat al, maar tot nu toe zonder hard bewijs dat de ivf-resultaten er beter van worden – een geweldige business case. Omdat met de Maastrichtse test kan worden onderscheiden tussen chromosoomafwijkingen die wel en niet een hogere kans geven op miskramen, kan hij hopelijk bijdragen aan de verantwoorde toepassing van deze vorm van PGS.
Volksziekten
Tot zover betekent de nieuwe test alleen maar winst, ook in ethisch opzicht. Maar er zijn ook zorgen rond nieuwe vormen van PGS die nu binnen handbereik komen. Omdat het hele genoom wordt afgelezen, wordt het mogelijk om de volledige inhoud daarvan te analyseren en te betrekken bij de selectie van ivf embryo’s. Sommigen zien ook dat als belangrijke winst, bijvoorbeeld omdat op die manier gescreend kan worden op zogenoemde de novo-mutaties: zeldzame, maar vaak ernstige genetische afwijkingen die bij het embryo zijn ontstaan en die je dus niet via de ouders of via familieonderzoek op het spoor kunt komen.
Anderen denken bijvoorbeeld aan PGS op de erfelijke aanleg voor tal van, vaak vooral ook door omgevingsfactoren veroorzaakte, ‘volksziekten’, zoals diabetes, bepaalde vormen van kanker, en psychiatrische ziekten, om op basis daarvan risicoscores op te stellen die gebruikt kunnen worden om ‘het beste embryo’ als eerste te selecteren.
Het ‘beste kind’
Hoewel het klinisch nut van dergelijke screening nog allerminst vaststaat, maakt het tempo van de technologische innovatie het noodzakelijk om tijdig na te denken over voorwaarden waaronder toekomstige screening-scenario’s aanvaardbaar kunnen zijn. Belangrijke uitgangspunten kunnen worden ontleend aan het bestaande ethische kader voor screening in de gezondheidszorg. De kern daarvan is dat de mogelijke voordelen (welke zijn dat precies, en voor wie?) duidelijk opwegen tegen de mogelijke nadelen, zowel voor de wensouders (bijvoorbeeld: mag je hen opzadelen met de onmogelijke keus voor ‘het beste kind’?), als voor de toekomstige kinderen (die met mogelijk belastende kennis over hun eigen genoom op de wereld worden gezet), als voor de samenleving (waarvan de zorgcapaciteit alleen maar verder onder druk komt te staan door de gevoelde behoefte om alle mogelijke risico-informatie levenslang te monitoren).
De Maastrichtse doorbraak biedt belangrijke kansen voor verantwoorde innovatie, maar leidt ook tot gevoelens van onbehagen. Deze ambivalentie vergt een nadere ethische reflectie, rekening houdend met de heel verschillende toepassingen van de nieuwe technologie.
Op 13 juli, de dag van de mislukte moordaanslag op de voormalige Amerikaanse president Donald Trump, functioneerde de veiligheidsdienst die hem beveiligde niet naar behoren: er waren communicatieproblemen met lokale politieagenten in Butler, Pennsylvania, en een „gebrek aan zorgvuldigheid” onder sommige medewerkers. Dat blijkt uit een intern onderzoek van de veiligheidsdienst, waarvan een deel vrijdag gepresenteerd werd.
Zo was er geen goede radioverbinding tussen lokale agenten en agenten van de veiligheidsdienst. Terwijl lokale agenten de 20-jarige schutter, die later acht kogels in de richting van Trump zou afvuren, in het vizier hadden, wisten beveiligers die bij de Republikeinse presidentskandidaat stonden dat nog niet. „Als ze het geweten hadden, hadden ze kunnen besluiten om Trump te verplaatsen”, zei de nieuwe baas van de veiligheidsdienst Ronald L. Rowe in een persconferentie over de bevindingen.
Door gebrekkige uitleg van de veiligheidsdiensten, wisten lokale agenten niet hoe er precies gecommuniceerd werd, waardoor ze ervan uit gingen dat agenten van de veiligheidsdienst hun berichten ontvingen.
Bij een openbaar verhoor over de gebeurtenissen van 13 juli erkende de toenmalige directeur van de veiligheidsdienst Kimberly Cheatle al dat er veel was misgegaan: de late ontdekking van de schutter noemde ze „grootste operationele mislukking” van de veiligheidsdienst sinds de moordpoging op toenmalig president Ronald Reagan in 1981. Kort erna nam ze ontslag.
Liveblog
Amerikaanse veiligheidsdienst had ‘communicatieproblemen’ op dag van aanslag op Trump
Je kunt er terecht voor een kop soep, een spelletje, een praatje. En voor hulp – bij het invullen van een formulier of om je leven opnieuw richting geven na een moeilijke tijd. Koektrommels, planten, een molen met inspirerende kaartjes; ‘Pluk het geluk’. Dit is de Dorpskamer van Zelhem, stichting voor „voorliggende zorg waar iedereen welkom is, zonder diagnose, zonder label”. Behalve in Zelhem zijn er in de Achterhoek nog twaalf Dorps- en Stadskamers.
Tegen de middag zijn er nog drie mensen. Eén van hen is een jonge vrouw die als vrijwilliger boodschappen doet voor stichting. Ze wil anoniem blijven maar wel vertellen wat haar dwars zit: het verschil in behandeling van Nederlanders en statushouders door overheid en gemeente.
„Toen ik hier wilde komen wonen, drie jaar geleden, kreeg ik een soort sollicitatiegesprek van de gemeente”, zegt ze. „Of ik wel wist waar ik aan begon, in deze gesloten gemeenschap, en of ik een auto had. Zo willen ze voorkomen dat mensen schrikken en snel weer vertrekken. Maar waarom moet ik me verantwoorden, terwijl statushouders meteen een urgentieverklaring en een vrijkomende woning krijgen? En zij blijven ook niet voor altijd.”
Vraag het de boer, de vrouw van de kledingwinkel, de verpleegster van de woonzorggroep – ze voelen zich in de verdrukking. Letterlijk, door gebrek aan ruimte om in te wonen of een bedrijf te runnen. Door regels of geldzorgen die ze onrechtvaardig vinden, door mensen die ‘niet van hier’ zijn, arm én rijk, en die een voorkeursbehandeling krijgen, of kopen. Ze voelen ook dat het hun gemeenschap onder druk zet. En wie de druk niet rechtstreeks zelf ervaart – de man van de schietbaan, de makelaar, de vrouw van de dierenopvang – noemt de politieke keuzes van hun buren „begrijpelijk”.
Landbouw, zorg, immigratie – althans ‘asiel’, waartoe het debat lijkt verengd – en wonen zijn kwesties waarop de vier partijen die nu de regeringscoalitie vormen groot inzetten bij de Tweede Kamer-verkiezingen. In de gemeente Bronckhorst (36.000 inwoners), waartoe Zelhem behoort, vonden ze, net als elders in Gelderland en Overijssel, massaal gehoor. Waar de vier partijen landelijk 56 procent van de stemmen haalden, was het in Bronckhorst 69 procent. Hier scoorden PVV, BBB, NSC en VVD in die volgorde op de eerste vier plaatsen, met PvdA/GL, die landelijk op twee eindigde, op vijf.
Bij een paar stembureaus in Bronck-horst, vlak bij elkaar, was een nog hogere piek te zien. Een ervan: Zelhem, een kwartiertje oostelijk van Doetinchem. In downtown Zelhem, een paar oude straten en nieuwere wijkjes rond de Lambertikerk en een snippertje horeca, in een schil van rijk en schraler boerenland, natuurgebied en vakantieparken, wonen een kleine 9.000 mensen.
In de aanloop naar Regeringsverklaring, Troonrede en Algemene Politieke Beschouwingen bleek al dat op een aantal van de grote dossiers gewekte verwachtingen niet zullen uitkomen om uiteenlopende redenen – geld, regelgeving, draagvlak. Daar staat een recente Ipsos-enquête tegenover met als uitkomst dat het vertrouwen in het kabinet onder coalitiestemmers juist is toegenomen.
Goede aanleiding om te peilen in wat je de ‘Coalitie-Belt‘ kunt noemen. Hoe is de stemming in Zelhem?
Stikstofellende
Het liefst had hij op zijn stembiljet twee vakjes rood gekleurd, zegt Ronald Beulink, als hij van zijn shovel is gestapt waarmee hij maïs aan het inkuilen was. Hij is lid van zowel BBB als NSC, maar uiteindelijk gaf „de sterke wil van [NSC-leider] Pieter Omtzigt om een beter bestuur te krijgen” de doorslag. Het ‘oude bestuur’ heeft hem tot wanhoop gedreven.
Beulinks „stikstofellende” begon in 2015, toen het melkquotum werd afgeschaft. Het gemengde bedrijf van zijn ouders (varkens en zestig koeien), zou hij voortzetten met alleen melkkoeien. Hij leende geld bij de bank voor een moderne stal met ruimte voor 180 koeien. Extra koeienmest: geen probleem; hij kon het mestquotum van de varkens overhevelen. Dacht Beulink. In plaats daarvan kreeg hij na gedoe over een ‘peildatum’ slechts ‘fosfaatrechten’ voor 80 koeien. „En dat kan niet uit.”
Bezwaarschriften, een beroep op een regeling voor ‘knelgevallen’, niets hielp. „Ik kreeg steeds te horen: ja het is erg, maar niet erg genoeg. Of: dit mag nooit weer gebeuren. Intussen veranderde er niets. Tegen een overheid, tegen politici die niet van fouten willen leren, geen verantwoordelijkheid nemen om te zien waarop hun rammelende wetgeving steeds vastloopt, is niet te vechten.”
De melkveehouderij van Ronald Beulink
Acute mestcrisis
Dus is hij blij dat dit kabinet de boeren eindelijk „de ruimte wil geven”. Om meer mest uit te rijden „gegeven alle andere claims op landbouwgrond”. En om de „jaren van krimp in wettelijke zin” tegen te gaan. Maar intussen heeft BBB-landbouwminister Wiersma wel de miljarden van het stikstoffonds van het vorige kabinet geschrapt en heeft ze geen concreet plan om de acute mestcrisis op te lossen, behalve grosso modo het plan van haar voorganger. „Ik heb nooit het romantische idee gehad dat het roer meteen om zou gaan”, zegt Beulink voorzichtig. „Er zijn wetten en regels waar ook deze minister zich aan te houden heeft. Maar ik hou vertrouwen, hoop dat het stapje voor stapje gebeurt.”
En hij hoopt ook dat Wiersma zijn eigen ontheffingsverzoek welwillend bekijkt. Dan heeft hij in elk geval „een optie om meer koeien te nemen”, zegt hij. Al moet hij binnenkort misschien ook een bord met ‘te koop’ op zijn erf zetten.
Ik heb nooit het romantische idee gehad dat het roer meteen om zou gaan. Maar ik hou vertrouwen dat het stapje voor stapje gebeurt.
Met ruim 18 procent van de stemmen werd BBB in Bronckorst tweede, na PVV (19,5 procent). „De boeren hadden hun hoop erop gevestigd”, zegt Wilfrieda Stam, predikant van de Lambertikerk, telefonisch. Het is haar vrije dag en ze volgt thuis de politieke beschouwingen. „Ik denk dat het in deze gemeenschap voor veel teleurstelling zal zorgen dat de coalitie al zoveel water bij de wijn heeft gedaan”, zegt ze.
In veel gesprekken in Zelhem keert het woord terug: ‘gemeenschap’, en ‘naoberschap’. Dat ‘nabuurschap’, dat vanouds bij boerengemeenschappen zonder grotestadsvoorzieningen in Oost-Nederland hoort, is het idee dat buren elkaar helpen, daartoe zelfs de plicht hebben. Je naober is dus niet alleen iemand die toevallig een boerderij verderop woont. Volgens dominee Stam is de solidariteit van ‘de buurt’ er nog steeds. „Toen er een paar jaar geleden zo veel sneeuw lag, brachten boeren met de trekker verzorgers naar oudere bewoners”, zegt ze. „Maar er is ook eenzaamheid, zien we als kerk.”
Vergrijzing
Net als elders rukken de winden van globalisering en technologie aan oude weefsels. Zeker in een hecht maar vergrijzend Zelhem is dat een probleem. „De druk op de samenleving is gigantisch”, zegt Monique van Stichting de Stadskamer. „De gemeenschap rust zwaar op vrijwilligers en naoberschap, maar hoe toekomstbestendig is dat? De vrijwilligers zijn veelal oud en jonge mensen kunnen dat niet zomaar overnemen.”
En dan is er de afstand. „Veel mensen hebben geen direct vangnet in de buurt. Omdat de zorg steeds verder wordt uitgekleed, vormen boerderijen op een half uur rijden van het dorp een uitdaging voor thuiszorginstanties. En er zijn hier mensen in de pensioenleeftijd die vanuit de Randstad naar een huis in deze mooie omgeving verhuizen. Ze rijden dan nog twee keer per week op en neer om op de kleinkinderen te passen, maar hebben geen familie in de buurt. Straks valt een van de twee om en hoe moet de ander het dan bolwerken? Wie moet daarvoor zorgen?”
Wie veel geld meebrengt kan bij Zelhem een door bos omzoomde boerderette kopen. „Thuiskomen begint zodra je de lange oprijlaan opdraait”, zegt de website van makelaarskantoor Van Zeeburg, Luimes & Lebbink. Als je het ‘sorteer op prijs’-pijltje nog eens aanklikt, zie je Hietland 34: drie slaapkamers, 108 vierkante meter aan een woonerfje. Met een vraagprijs van 319.000 euro behoort het tot de goedkoopste huizen in Zelhem. Behoorde, want makelaar Chantal Langermans-Wiegerinck heeft het zojuist verkocht.
„Er was enorm veel animo, vooral van starters. Uiteindelijk hadden we negen biedingen, allemaal boven de vraagprijs.” Het toont volgens haar de krapte van de markt en de „wanhoop” van starters. „Voor jongeren is er gewoon niets.”
Sinds 2014 gold de Achterhoek officieel als krimpregio. Toen zijn meerdere nieuwbouwprojecten afgeblazen. Maar de bevolking groeide er sinds 2016 toch licht – door vluchtelingen die er werden gehuisvest, en door de ‘trek uit het westen’. Intussen zijn er wel gemeentelijke nieuwbouwplannen. Daarvoor is de belangstelling nu ook al veel groter dan het aanbod. De grootste groep woningzoekers komt uit Zelhem zelf. Maar op de koopmarkt komen ze er niet tussen, zegt de makelaar. „Ze willen blijven, maar dat is lastig.”
Toekomstmuziek
Naar analogie van de ‘asielcrisis’ een ‘wooncrisis’ uitroepen, om met noodwetgeving snel veel woonruimte te scheppen, is niet nodig, zei premier Schoof tegen de Volkskrant. Het kan met bestaande plannen en afspraken, „waar we lagere overheden en investeerders aan houden”.
Maar het is hoe dan ook toekomstmuziek.
„Hoe harder je werkt, hoe groter en mooier je kunt wonen”, schreef NRC-columnist Floor Rusman kortgeleden. „Maar dat idee klopt niet meer.” Niet voor kopers en niet voor huurders. „Of je überhaupt een huis kunt vinden, hangt nu af van factoren die niets met verdienste te maken hebben. Hoe rijk je ouders zijn, of je een partner hebt, of je de juiste mensen kent, je plaats op een wachtlijst.” Haar hypothese: dit leidt tot minder solidariteit. Want wie wil er zonder „waarneembaar rechtvaardig verdelingsmechanisme” nog bijdragen aan het collectief? „Zo beschouwd is het niet gek dat mensen woedend worden als een kersverse statushouder een sociale huurwoning krijgt.” In de ‘deal’ tussen overheid en burger faalt de overheid „in haar deel (betaalbare volkshuisvesting), en vraagt burgers nog wel om hun deel (solidariteit).” Dit kan niet, schrijft Rusman. „Het nieuwe kabinet begrijpt dit, maar kijkt voor de oplossing vooral naar het tweede: die solidariteit mag wel wat minder. De spreidingswet wordt geschrapt, de asielcrisis uitgeroepen.”
EO-Jongerendag
Met 430 staanplaatsen is camping De Betteld, even buiten Zelhem, de grootste christelijke camping van Nederland. ’s Zomers staat het vol. „De sfeer van een EO-jongerendag”, zegt Bas Hobelman (37), die het bedrijf dit jaar van zijn ouders heeft overgenomen. ’s Winters is het stil en stond de jeugdherberg op het terrein toch leeg. Drie jaar lang zijn daar zo’n zeventig alleenstaande minderjarige vluchtelingen (amv) opgevangen, jongens en meisjes van twaalf tot zeventien jaar, met leerplicht. En met begeleiding en een voogd, wat hielp om aanvankelijke onrust te sussen. Hobelman: „We zeiden altijd tegen het dorp: bel ons als er een probleem is. Zo hoorden we dat ze over de binnenweg fietsten zonder licht. Toen hebben wij tegen het COA gezegd: ze moeten licht op hun fiets hebben.”
Hier ziet men dieren meer als gebruiksvoorwerp
Hobelman stemde in november VVD. Maar de btw-verhoging van 9 naar 21 procent die de coalitie sindsdien heeft bedacht zit hem niet lekker. „Wij zijn als toeristische sector al hard geraakt: de inflatie was vorig jaar heel hoog, en nu komt er 12 procent btw die we bij de consument moeten leggen. Dat doet echt pijn, zeker omdat we vorig jaar al een stevige inflatiecorrectie hebben doorgevoerd.” En de regering meet met twee maten: „Wij betalen toeristenbelasting, de horeca niet. En de horeca krijgt ook geen btw-verhoging.”
Links Petra Lesterade van dierenopvang Noach. Noach vangt verweesde dieren uit de natuur op, geen huisdieren.
Deze winter zal De Betteld geen amv’ers opvangen, heeft de gemeente bepaald. Onderwijs organiseren gedurende een paar maanden, heette te ingewikkeld. Bovendien komen er tachtig vaste opvangplekken in het nabijgelegen dorp Hengelo. Dat is vanaf 2025, maar er is al gemor over.
Met 440 stemmen of 1,7 procent eindigde de Partij voor de Dieren in Bronckhorst nog voor Forum voor Democratie, Volt, en zelfs de Christenunie en de SGP. Twee van die stemmen komen van Petra Lesterade (57) en haar man, die in Opvang Noach al 35 jaar verweesde dieren redden. Geen katten en honden, maar dieren die in de natuur leven. Dassenjongen van wie de moeder is overreden, hertenkalfjes, verlaten konijnenkinderen, ooit een ooievaar. Nu is het egeltjestijd, omdat de moeders sneuvelen onder de maaimachines of vergiftigde slakken eten. Dit jaar was een goed slakkenjaar.
„De dieren hebben geen stem, wij willen een tegengeluid laten horen. Want hier ziet men dieren meer als gebruiksvoorwerp”, zegt ze. Ze wil de verhoudingen goed houden; met haar buren praat ze weinig over politiek, „de kunst is respect voor elkaar te houden”. Ze vraagt zich wel af waarom „asielbeleid eruit springt”, terwijl dit een van de weinige gebieden zonder azc is. Maar ze zegt ook dat asielopvang in Nederland „natuurlijk niet goed gaat” zolang er te weinig plekken zijn.
„Er is druk op alles”, zegt ook Petra Lesterade. „Iedereen wil best iets doen voor een ander, maar niet voor een ander iets laten. Dat is het verdrietige als niemand een compromis wil sluiten. Los van hoe het praktisch moet, zou het kabinet in elk geval moeten uitstralen dat ze een oplossing willen vinden.”
Dit hebben veel mensen weleens meegemaakt. Je stuurt een appje naar, laten we zeggen, je vader. Je vraagt of hij, noem eens iets, dat weekend wil komen klussen, er moeten nog wat dingen gebeuren in huis.
Hij antwoordt: „ok”.
En je denkt: waarom is-ie boos?
Nadat je iets langer naar zijn korte berichtje hebt gekeken, begrijp je beter waaróm je dat dacht.
Het is niet dat er ‘ok’ staat, in plaats van voluit ‘oké’, want dat zou net zo geïrriteerd zijn overgekomen.
Is het dat er geen uitroepteken achter staat, om over te brengen hoe verheugd hij is dat hij de lamp in je schuur mag ophangen? Ook niet, want dat uitroepteken – oké! – zou het gevoel dat je hem een beetje nijdig hebt gemaakt juist versterken. Dat hij het dit keer nog voor je wil doen, maar dat het wel veel wordt allemaal. Goed dan! Ik kom wel!
Een punt dan? God, nee. Dan kon er net zo goed staan: vooruit, maar dit is de laatste keer, en daarna wens ik eigenlijk helemaal geen contact meer met je te hebben.
Strikt genomen is alles in orde, toch? Je vroeg hem iets en hij antwoordde positief. Vanwaar dan toch dat gevoel dat er frictie tussen jullie is?
Dan weet je het ineens: er staat geen emoji bij.
Menselijkheid
Het kán – maar hoeft natuurlijk niet – op een generatiekloof wijzen. Tussen de digital natives (zij die opgroeiden met de communicatievormen van het digitale tijdperk) en de digital immigrants (zij die er pas als volwassene mee moesten leren omgaan). De eerste groep is gewend geraakt aan emoji’s als een soort taalkussentjes: je kunt je boodschap er wat zachter mee laten landen. Emoji’s voegen menselijkheid en nuance toe en helpen de ontvanger de tekst te interpreteren. Waren jij en je vader in dezelfde ruimte toen je het vroeg, dan had je zijn intonatie opgemerkt, of dat hij vriendelijk naar je glimlachte. Dan had je direct begrepen dat ‘ok’ betekende: tuurlijk, ik zal er zijn.
WhatsApp is, net als berichtendiensten als Apple’s iMessage en Facebook Messenger en het vroegere ICQ en MSN Messenger (maar in tegenstelling tot bijvoorbeeld e-mail), een vorm van instant messaging: een digitale vorm van communicatie waarbij je een mondeling gesprek zo dicht mogelijk benadert.
„Dat noemen we synchrone communicatie”, zegt taalonderzoeker Lieke Verheijen (35) in haar werkkamer aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. „Je reageert heel snel op elkaar, het gaat heen en weer, je typt wat je anders casual zou zeggen.”
Maar het grote verschil met een mondeling gesprek is het gebrek aan non-verbale signalen. „Gezichtsuitdrukkingen, handgebaren, lichaamstaal in het algemeen, maar ook wat we paralinguïstische communicatie noemen: intonatie, klemtoon, volume, etcetera.”
Al die aspecten van een echt gesprek, die óók informatie overbrengen, heb je niet als het puur schriftelijk is. „Je kúnt dat niet overbrengen met alleen woorden. Daarom zijn emoji’s zo populair geworden: om te compenseren voor dat gebrek aan non-verbale signalen.”
‘Liggend rond haakje’
De Russisch-Amerikaanse schrijver Vladimir Nabokov (1899-1977), van de klassieker Lolita, liet zich in zijn latere jaren nooit meer mondeling interviewen. Hij had het weleens geprobeerd, maar hij kon zichzelf niet uitstaan in een geïmproviseerd gesprek. Dan begon hij te hakkelen en zou hij het liefst steeds teruggaan naar vorige zinnen om dingen toe te voegen of te schrappen. Op schrift vond hij zichzelf veel beter communiceren. Journalisten die hem wilden interviewen beval hij de vragen per post op te sturen, en dan zou hij ook op papier antwoorden. Ze mochten daarna best bij hem langskomen in het Zwitserse Montreux, als ze wat couleur locale zochten of zijn Russische hazewindhond wilden zien, maar dan las hij de antwoorden in hun aanwezigheid voor uit zijn notitieboekje.
In april 1969 stelde een interviewer van The New York Times hem op deze manier een vraag waar hij, Nabokov, eigenlijk alleen maar veelzeggend om wilde glimlachen. Maar hoe deed hij dat, met alleen tekst tot zijn beschikking?
Hij schreef: „Ik denk vaak dat er een speciaal typografisch teken zou moeten zijn voor een glimlach.” Hij zag „een soort ingevallen teken” voor zich, „een liggend rond haakje”.
Dus ook Vladimir Nabokov had graag de beschikking gehad over een emoji.
Wie weet dat een doodshoofdje nu betekent dat je dood bent gegaan van het lachen?
In de jaren tachtig kwamen een Amerikaanse computerwetenschapper en een Japanse ontwerper onafhankelijk van elkaar op het idee om zo’n gezichtsuitdrukking te maken met de tekens die voorhanden waren op het toetsenbord. De Amerikaan heette Scott Fahlman. Hij opperde op het digitale prikbord van de universiteit waar hij werkte dat ze duidelijk konden maken dat iets een grapje was door er 🙂 aan toe te voegen, en 🙁 als het géén grapje was. „Lees het zijwaarts”, schreef hij erbij. De Japanner heette Wakabayashi Yasushi en bedacht er een waarvoor je het hoofd niet hoefde te buigen om ’m goed te zien: (^_^)
Zo werden de westerse emoticons, zoals ze genoemd werden, en de vaak nog veel complexere Japanse kaomoji’s onderdeel van hoe mensen via internet met elkaar communiceerden. Toen de techniek het eenmaal toeliet, kwamen al snel de gezichtsuitdrukkingen in de vorm van kleine plaatjes – en echt populair werden die emoji’s, zeker in het Westen, toen ze ongeveer vijftien jaar geleden werden geïmplementeerd in de software van Google en Apple.
Tegenwoordig is een in Californië gevestigde non-profitorganisatie, het Unicode Consortium, verantwoordelijk voor de standaardisering van emoji’s én de poortbewaker van welke er mogen zijn.
Naakt
We kunnen inmiddels niet meer zonder, lijkt het. In een onderzoek onder tweeduizend Amerikanen dat deze zomer werd gehouden zei 41 procent (en 70 procent van de Gen Z’ers) dat een bericht een emoji nodig heeft om compleet te zijn. Anders voelt het ‘naakt’.
Goed, maar welke dan, wanneer, bij wie? Want dat luistert nauw. Emoji’s helpen misverstanden te voorkomen, maar kunnen ze ook in de hand werken, omdat er tussen groepen mensen verschillen zijn in hoe ze opgevat worden.
„Ik merk in mijn onderzoek dat Gen Z’ers, en tot op zekere hoogte millennials, de nuances beter kunnen onderscheiden”, zegt Lieke Verheijen. „Er is inmiddels ook zo’n groot assortiment, meer dan 3.600 verschillende emojis zijn er, dat het een beetje overweldigend kan zijn. En het zijn heel kleine plaatjes. Je moet best goed naar de vorm van de ogen kijken om te zien welk gezichtje nou verdrietig is en welke er huilt van het lachen.” Verheijen merkt ook dat oudere generaties de emoji’s „at face value” gebruiken en interpreteren. „Een duimpje omhoog betekent: ja, dit is goed. Onder jongere generaties is die eerder ironisch of sarcastisch bedoeld.”
De betekenis van een emoji verschilt zelfs per interactie en kan op elk moment en in elke context anders zijn, zegt Monica Riordan (38), hoogleraar experimentele psychologie aan de Amerikaanse Chatham University, in een mailconversatie (waarin ze zich, mét gemoedelijk-dichtgeknepen-oogjes-glimlach, verontschuldigt dat ze het druk heeft en dat haar antwoorden daarom wat rommelig door elkaar staan).
Ze noemt wat voorbeelden: „Het blauwe petje betekent onder jongere mensen ‘je liegt’, maar ik gok dat weinig mensen boven de 35 die interpretatie kennen. De eenhoorn staat voor eigenzinnigheid en nieuwigheid, maar wordt soms ook gebruikt als symbool voor lhbti-rechten.” In een appgroep met haar vrienden gebruikte een paar jaar geleden iedereen de hele tijd de emoji van het kopje koffie omdat de Dominicaanse honkballer Gregory Polanco, bijnaam ‘El Coffee’, voor de door hun geliefde Pittsburgh Pirates speelde. „Het gebruik van die emoji liep weer terug toen het honkbalseizoen ten einde was en verdween helemaal toen hij voor een andere club ging spelen.”
Wat ze daarmee wil zeggen: emojigebruik is complex en kan tot misverstanden leiden, „maar het kan ook zorgen voor een groepsgevoel, het idee dat je ergens bij hoort”.
Dat ziet Verheijen ook. „Je moet onderdeel zijn van een zekere in-crowd om alles bij te houden. Dat een doodshoofdje nu ineens betekent dat je dood bent gegaan van het lachen is niet iets wat iedereen meteen begrijpt.”
Afspraken
En hoe moet het als je je gesprekspartner niet kent? Hoe kom je dan tot (onuitgesproken, onbewuste) afspraken over welke emoji’s wanneer oké zijn?
Dan gaat het al snel over ‘taalaccommodatie’ en ‘taalstijlaccommodatie’, zegt Lieke Verheijen: je past je communicatie aan de ander aan. Je houdt rekening met leeftijdsverschil, culturele achtergrond, sociale afstand, of het een professionele of privésetting is (een knipoogje naar je baas, of beter van niet?), of iemand lager of hoger in de hiërarchie staat. Daar kies je emoji’s bij, maar ook welke afkortingen, grapjes of gifjes gepast zijn. Zo ben je in digitale communicatie voortdurend afwegingen aan het maken.
„Zelf doe ik dat op Marktplaats”, zegt ze. „Dan denk ik: ik wil iets verkopen, moet ik dan heel formeel en netjes communiceren, of kan ik ‘hallo’ en ‘jij’ zeggen en er smileys bij zetten?”
En?
„Ik begin formeel. Zodra ik merk dat de ander ook maar enigszins informeel is, ga ik daar meteen in mee. Want die taalstijlaccommodatie, dat werkt gewoon. Onderzoek toont aan dat mensen je sneller aardig vinden als je je taalgebruik afstemt op de ander. Ik zet er wel al snel een emoticon bij, dus een dubbele punt met een haakje. Simpel, onopvallend. Want zo’n kleurrijk gezichtje is wel een extra drempel. O, een géle smiley! Dat gaat wel ver.”
Als de ander het vanaf daar oppakt, zegt ze, „kan het al snel steeds informeler worden”.
Bommetje
Met de punt is ondertussen iets geks aan de hand: die lijkt het tegenovergestelde te doen van wat emoji’s doen. Het is geen taalkussentje maar een venijnig bommetje onder je boodschap.
Om aan te geven dat de zin ten einde is, hebben we hem in tekstberichtjes niet meer nodig, want we sturen vaak al elke zin in een apart wolkje. Dus heeft zich hier iets voorgedaan wat ‘exaptatie’ heet, schreef taalkundige Lauren Fonteyn enkele jaren geleden in een essay op Neerlandistiek.nl: zo heet het als een deel van de taal overbodig wordt en als vanzelf een nieuwe functie krijgt. De afsluitende punt zat „zonder baan”, schreef ze, maar er werd „een nieuwe functie gevonden: een negatieve lading geven aan de voorgaande boodschap. Naast het blije ik ben er!, het vragende ik ben er?, het twijfelende ik ben er…, en het neutrale ik ben er kan u […] angst en vernieling zaaien met een ijskoud ik ben er., waar u niet alleen mee aangeeft dat u er bent, maar ook dat u problemen hebt meegebracht.”
Om het mondelinge gesprek te benaderen en „de flow erin te houden”, zegt Verheijen daarover, „hebben we de neiging dingen weg te laten die niet essentieel zijn. Hoofdletters, diakritische tekens zoals trema’s of andere accenten op letters, maar ook niet-essentiële interpunctie.” Inhoudelijk voegt de punt niets toe, dus als je er wél een zet, valt het meteen op. „En dan gaat de ander er meer achter zoeken. Waarom zo stellig, zo hard? Betekent het: punt uit, einde verhaal?”
Uitroeptekens en vraagtekens hebben overigens nog wel een functie, maar, zegt ze, met de kanttekening dat die al snel confronterend kunnen zijn. En zéker als je zo’n leesteken meerdere keren herhaalt: Wat bedoel je??? „Dat komt héél heftig over.”