Moet je je wel of niet bemoeien met armoede?

Column Maxim Februari

Maxim Februari

De jonge vrouw aan de overkant van de straat roept me. „Meneer, hebt u geld voor me?” Ze begint te rennen. „Pas op! Een fiets!”, roep ik, en ik begin ook te rennen. Zo snellen we op elkaar af, als twee onwaarschijnlijke geliefden, en eenmaal veilig op de stoep aanbeland zoek ik in mijn jaszak naar mijn portemonnee.

Het ongemak van de gezeten burger met de steeds zichtbaarder wordende armoede galmt door de kolommen van de kranten. Ik kan erover schrijven, over dat ongemak, maar eigenlijk is het juist beter van niet. Want wie zelf ooit arm is geweest, ergert zich aan zulke krantenstukken, die door de rijken alleen maar worden geschreven „omdat het ergens ook ‘cool’ is om over de zelfkant te schrijven”, zoals Rasit Elibol het vorig jaar formuleerde in De Groene Amsterdammer. Niet doen, dus.

Terwijl ik door mijn weinige contanten rommel, begint de dakloze jonge vrouw over de wind. „Is het hierbuiten niet veel te koud voor u? U bent zo slank.” Ze kijkt wanhopig naar mijn gestalte, alsof haar plotselinge zorg daarover nog wordt toegevoegd aan haar toch al zo zorgelijke bestaan. Nadat we afscheid hebben genomen, foeter ik de rest van de dag inwendig op mezelf. „Zeikerd”, zeg ik. „Met je portemonnee.”

Men is het er alom over eens: de middenklasse begint schandalig veel te laat over de armoede en de ongelijkheid. Pas nu ze zelf verbijsterd naar de gasrekening staart, denkt ze aan al die anderen die de rekening helemaal niet meer kunnen betalen. Tim ‘S Jongers, directeur van de Wiardi Beckman Stichting, wijst er terecht op dat het geen kwaad kan wat kennis te hebben van armoede voordat je je er uit goede bedoelingen mee gaat bemoeien. In zijn lezingen windt hij zich steevast op over brave preventiedeskundigen die kinderen uit achterstandswijken op het hart drukken meer pastinaak te eten.

De armoedeindustrie: je brood verdienen met andermans honger

Dus, tja, wat te doen? Wel mee bemoeien? Niet mee bemoeien? De een zegt dat je armoedebeleid in handen moet geven van mensen met ervaringskennis van geldgebrek, want die weten wat nodig is in zulke situaties. De ander zegt dat een stelselverandering nodig is en dus kennis van het grote geld en de wereld. Hoogleraar ethiek Ingrid Robeyns, die zich al decennialang in ongelijkheid verdiept, legt uit dat je moet kijken naar de verdeling van welvaart en dus niet alleen grenzen moet stellen aan armoede, maar ook aan rijkdom.

Naast het probleem van de geldnood, zegt ze, is er het schadelijke effect van de ongelijkheid. Er zijn althans grenzen aan de hoeveelheid ongelijkheid die een samenleving kan verdragen. Dat volgens cijfers van het CBS op dit moment meer dan 277.000 minderjarige kinderen in armoede leven noemt ze daarom, naast triest en onrechtvaardig, „een slechte besteding van middelen”. Je zult het moeten hebben over welvaartsverdeling en derhalve over rechtvaardige belastingen. Dat zeggen filosofen overigens al decennia, constateert ze. „Zonder succes.”

Te laat, te laat, de middenklasse is te laat, ze heeft te weinig kennis van zaken. Maar goed, beter laat dan nooit, zullen we maar zeggen. Ingrid Robeyns en de filosofen hebben gelijk; en nu oudere mensen onderkoeld raken in hun huizen door dezelfde stijging van consumentenprijzen waardoor grote bedrijven winst maken, krijgt de middenklasse duidelijk ook zin in de materie. Interesse in rechtvaardige welvaartsverdeling en bestaanszekerheid. De samenleving kan zich de luxe niet permitteren deze nieuwe sympathie af te slaan.

De jonge vrouw op straat heeft de rollen van de onderlinge zorg omgedraaid met haar bange vraag of ik kou lijd. Ik wil niet naïef zijn: er is vast een handboek of een cursus waar mensen leren iets liefs te zeggen tegen de gefortuneerden die bedrukt door hun portemonnee rommelen, op zoek naar een charitatieve gift. Ik ben althans door geen ander in het leven ooit zo aandachtig aangesproken als door de mensen die me op straat geld vroegen voor de opvang. Maar als hieraan inderdaad een handboek ten grondslag ligt, is het een goed handboek. Het werkt. Het geeft ernst mee aan de kortstondige ontmoeting.

Enfin, ik moet hier niet over schrijven. Ik maak mezelf deel van de armoedeindustrie, waar men zijn brood verdient met andermans honger. Maar als ik iets wil veranderen aan sociale ongelijkheid en de slechte verdeling van middelen, is dat hopelijk niet alleen gebaseerd op mijn eigen financiële levensgeschiedenis. Er is ook nog zoiets als wederkerigheid. Rechtvaardigheidsverlangen. Begrip voor andermans radeloosheid.

’s Nachts in mijn warme bed foeter ik tegen mezelf. Zeikerd, zeg ik. Honderdduizenden kinderen groeien in Nederland in armoede op en Shell boekt de hoogste winst in 115 jaar. Dit probleem moet ik gemakkelijk in een week kunnen oplossen, maar het lukt me steeds nét niet.