‘Wacht maar tot je het ziet.” „Tot ik wat zie?” „Wat mensen elkaar aan kunnen doen.”
Deze drie onheilspellende zinnen in de film Fury omschrijven messcherp de waanzin van de Tweede Wereldoorlog. Maar de conclusie ervan is helaas al net zo verontrustend als het gesprek zelf. Want blijkbaar zijn alle boeken en alle verhalen over alle voorgaande oorlogen niet afschrikwekkend genoeg. Blijkbaar moet je er zelf bij zijn. Het zelf zien. En voelen. Tot die tijd zal het geweld blijven lokken. Als een drumband. Swingend, razend en zinderend van energie. Pas wanneer je er zelf middenin zit, kun je zien wat mensen elkaar aan kunnen doen en hoe uiteindelijk alleen de waanzin overblijft.
Nou, zó spannend leek het in eerste instantie niet in het Bunkermuseum in IJmuiden, dat gevestigd is in de ondergrondse manschappenbunkers van het ernaast gelegen geschutsbunkercomplex Marine Kustbatterij Heerenduin dat deel uitmaakte van de Atlantikwall van het Duitse leger. Er leek vooral heel erg veel te zien. Zoals het enorme stuk geschut bij de ingang, waarvan er nog maar één ander exemplaar in Nederland te vinden is. Of, zelfs mooier nog, de Seehund, een tweepersoons mini-onderzeeboot, waarvan er ook nog maar twee in Nederland zijn. Het feit dat hij zwaar beschadigd is, maakt hem alleen nog maar indrukwekkender. „Ja, we hebben een paar vrij unieke voorwerpen in het museum”, zegt Marco de Jager, algemeen bestuurslid van het Bunkermuseum. „Sommige ervan heb ik nog in geen enkel ander oorlogsmuseum gezien, dus daar zijn we natuurlijk erg trots op.”
Dat laatste geloofde ik meteen. En ik wist ook meteen dat de Seehund mijn favoriete voorwerp zou worden. Maar toen had ik de rest van het museum nog niet gezien. Zoals de indrukwekkende verzameling vuurwapens, mortieren, (zee)mijnen, de flak en alle soorten munitie. Ik had nog geen idee hoe de ruim tachtig manschappen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in het complex verbleven, werkten en leefden. De schaarsverlichte ondergrondse ruimtes, volgestouwd met stapelbedden voor zestien man. Een kastje, een klein houten tafeltje met wat stoelen en naast de ingang van het vertrek een rek voor de wapens. De nooduitgang in de muur. Niet meer dan een stalen deurtje met daarachter de steile ladder naar het dak van de bunker. Ik had het allemaal nog niet gezien.
Foto’s: Olivier Middendorp
De metersdikke muren niet, de betonnen trappen met de krankzinnig smalle treden, de nauwe gangen en lage doorgangen met zware stalen deuren. Lage plafonds. Alles leek veel te klein en te smal voor al die mannen met hun wapens en munitie. Hun gasmaskers, telefoons en bepakkingen. De troep die overal gelegen moet hebben. Maar ik had ook nog niet gezien hoe efficiënt en geniaal het allemaal was. Hoe tijdens een aanval met gifgas alle ruimtes hermetisch afgesloten konden worden en pompen met koolstoffilters voor schone lucht in de bunkers zorgden. Hoe de nooduitgangen naar het dak van de bunkers volgestort waren met gravel, zodat de vijand er niet door naar binnen kon of er granaten in kon werpen.
Euforische energie
En ik moest nog naar de bunker die ooit volgestouwd was met munitie, een radiokamer en een wasruimte. Naar het plateau ernaast voor de flak die tijdens luchtaanvallen de bunkers van de Marine Kustbatterij Heerenduin moest verdedigen. Ik moest nog veel, en hoe langer ik door de hitte van de duinen van bunker naar bunker liep, en hoe meer ik zag van deze krankzinnige wereld waar alles perfect en efficiënt leek, des te sterker ik de bijna euforische energie kon voelen die hier ruim tachtig jaar geleden ook voelbaar moet zijn geweest. Een gevoel dat nog sterker werd toen ik, met alles wat ik bij de manschappenbunkers had gehoord en gezien, de Marine Kustbatterij Heerenduin van dichtbij zag.
De geschutsbunkers. Meedogenloos. Geduldig wachtend tot ze weer geroepen worden. De commandobunker. Kwaadaardig en kil. Doodstil. Alles was hier doodstil. Geconcentreerd. Alsof alles elk moment weer opnieuw zou beginnen. Omdat het altijd weer opnieuw begint. Omdat het geweld nou eenmaal altijd blijft lokken. En hier, in de verbijsterende stilte van de duinen kon ik het horen. Het zachte ronken van naderende bommenwerpers. Ver weg nog. Onbeduidend. Tot het uiteindelijk bonkte en denderde. Oorverdovend en misselijkmakend. Het eindeloze bombarderen. De muur van schokgolven vol hitte, scherven en stukken puin. De droge knallen van de flak en de bevelen vanuit de commandobunker. Het gedreun van de kanonnen. Het geschreeuw om munitie. Het was er allemaal. Het stof en de zware rook. De stank en de paniek. Het duurde niet lang. Hooguit een paar seconden. En het was natuurlijk allemaal verbeelding, maar ik had het gezien. Gezien wat mensen elkaar aan kunnen doen en hoe uiteindelijk alleen de waanzin overblijft.
Echter dan in een film of het NOS-journaal? Ja. Hier waren geen reclames en er was aan het eind geen praatje over het weer waardoor je de ellende snel weer vergeten kon. Hier, in Bunkermuseum IJmuiden, was het echt. En je kunt er blijven zitten zolang je wilt. Maar je moet er wel stil voor zijn. Het liefst alleen. En je moet het natuurlijk ook wíllen zien. Maar anders zijn er altijd nog de Seehund, de mysterieuze nooduitgangen of een van de vele andere dingen waarvan je kunt vinden dat dát het mooiste voorwerp van dit geweldige museum is.