‘Groter dan het Rijksmuseum’? Waarom de jubelzang op het nieuwe ZAMU in Zaandam misplaatst is

Groot, groter grootst – in de eerste stukken die vorige week verschenen over het ZAMU, het nieuwe, zéér ambitieuze museum voor hedendaagse kunst in Zaandam regende het superlatieven. Volgens Het Parool wordt het „een van de grootste musea ter wereld”: „We zetten een MoMA in de (Zaanse) achtertuin”, aldus ZAMU-directeur Rubiah Balsem enthousiast. Deze krant sprak in een interview met oprichters Serge Hannecart en Ernest Mourmans over een „megaplan” dat „groter wordt dan het Rijksmuseum” – „een levenswerk”.

Er vielen gretige vergelijkingen met het fameuze Dia Beacon boven New York, ook een groot museum in een oude fabriekshal even buiten de hoofdstad, vol met grote werken van grote namen. Die doken ook hier weer op: John Chamberlain! Frank Stella! KAWS! Ettore Sottsass! De kunstwereld wreef zich in de ogen: het was alsof er zomaar een enorm ruimteschip vol kunst in Zaandam op aarde was geploft. Weinigen hadden het zien aankomen.

Geen misverstand: er kan nooit genoeg geld in kunst worden gestoken, zeker niet door mensen die zich dat kunnen veroorloven. Uit zulke initiatieven zijn de prachtigste dingen voortgekomen – zelfs het Stedelijk Museum in Amsterdam en Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam zijn ooit begonnen met particulier geld. Zulke particuliere financiers zagen musea in die tijd nog als instellingen ‘tot nut van het algemeen’: om mensen met kunst kennis te laten maken, ze wat te leren (‘verheffen’) en plezier te brengen – het eigenbelang van de initiatiefnemers ging meestal niet veel verder dan een stevige, maar prettige vleug ijdelheid, die ze wat mij betreft van harte was gegund.

De afgelopen decennia heeft die lijn zich doorgezet: steeds meer particuliere geldschieters richten privémusea op. Daarbij zie je óók dat de doelen van zulke museumstichters gevarieerder is geworden. Het stichten van een museum gaat niet meer louter over altruïsme, het doel bevindt zich eerder op een spectrum dat loopt van zeer genereuze vrijgevigheid tot vrij fanatiek nagestreefd eigenbelang.


Lees ook

Megaplan: in Zaandam komt een van de grootste musea ter wereld

Locatie voor ZAMU, in voormalige fabriekspanden op het Hembrugterrein in Zaandam. Rondom ontwerpt tuin- en landschapsarchitect Piet Oudolf een tuin.

Avontuurlijk

Aan de ene kant van het spectrum staat De Pont, het volledig particulier gefinancierde museum in (jawel) een oude fabriekshal in Tilburg dat is uitgegroeid tot – oké, privémening – het beste museum van Nederland: gedurfd, precies, met een avontuurlijke programmering van internationale kwaliteit. Een soortgelijke, meer experimentele benadering zie je bij de Hartwig Art Foundation, een nieuw museum in het voormalige Justitiegebouw aan de Amsterdamse Parnassusweg, opening in 2025 of 2026, dat gezien hun eerste initiatieven (veel performances) een spannende aanvulling kan worden op, bijvoorbeeld, het Stedelijk.

Commerciëler al is Voorlinden in Wassenaar, dat zich sinds enkele jaren opwerpt als hét Nederlandse museum dat ‘echte kunst’ toegankelijk maakt voor een groot publiek – mijn smaak is het niet altijd, en het is veelzeggend dat ze de Museumkaart niet accepteren, maar Voorlinden vervult wel een uitstekende rol in het ontsluiten van serieuze kunst voor een breed publiek, waarbij ze bijna terloops ook nog investeren in de artistieke infrastructuur, al is het maar door regelmatig werk aan te kopen van jonge of onbekende kunstenaars.

Het Moco Museum bij het Museumplein in Amsterdam.
Foto Berlinda van Dam/ANP/HH

Twee stappen naar rechts echter zit je bij het Moco, het beroemdste particuliere museum van Amsterdam: hier dient kunst louter nog de commercie. Curatie geschiedt volledig op basis van roem en commerciële aantrekkingskracht (Banksy! Hirst! Warhol! Koons!), de kunstwerken zijn louter zetstukken in de verkoop van tickets, posters en prullaria. Het Moco gebruikt het aura van kunst om véél publiek te trekken (ze publiceren geen bezoekcijfers, maar het moeten er honderdduizenden per jaar zijn), maar de kunst heeft er niets aan – het Moco is een soort parasiet die geld en energie uit de kunstwereld haalt en er niks voor terug geeft. Dat is de crux: musea als De Pont, Hartwig en, vooruit, Voorlinden, brengen de kunst geld en aandacht en inspiratie, het Moco komt alleen maar halen.

Vastgoed

Dat biedt een interessant perspectief op het ZAMU.

De oprichters van ZAMU, Hannecart en Mourmans, zijn ondernemers die tot op heden op weinig affiniteit met Nederland, Zaandam of het Hem-terrein te betrappen zijn geweest – maar daarover later. Even googlen leert dat ze kunst tot nu toe vooral vanuit de handelskant benaderden: Hannecart, in België ook wel ‘de Napoleon van de Scheldekaai’ genoemd, is een grote vastgoedondernemer, maar hij was ook bestuurder van een NV die handelde in het werk van de Belgische kunstenaar Panamarenko.

Mourmans is vooral terug te vinden als galeriehouder en als eigenaar van een grote metaalwerkplaats in het Belgische Lanaken, waar hij onder andere geavanceerde werken produceerde voor kunstenaars als Ron Arad, en, jawel, Sottsass en Chamberlain. Mourmans is sowieso nogal van de vaste connecties – in zijn galerie in Maastricht verkocht hij ook al Sottsass en Arad, en hij beheerde een aantal jaren een galerie in een prachtige turbinehal in het Zwitserse plaatsje Giswil, waar hij werk verkocht van drie kunstenaars: Chamberlain, Frank Stella en KAWS.

Die galerie is meteen ook een interessante connectie met ZAMU: wie foto’s uit de galerie (die sinds 2016 inactief lijkt) vergelijkt met de werken in Zaandam, ziet namelijk iets opvallends: het zijn dezelfde werken. Daarmee wordt op zijn minst de suggestie gewekt dat het ZAMU voorlopig vooral een plek is om de artistieke inventaris van Mourmans’ gesloten Zwitserse galerie te stallen. Het werpt ook een ander licht op Hannecart en Mourmans’ genereuze investering: de kunst hadden ze nog staan, het geld gaat naar het vastgoed.

Dat het ZAMU nu toch naar buiten treedt, lijkt dan ook een simpele reden te hebben: onder het mom van brengen is het halen begonnen

Dat roept een ander heikel punt op: het idee achter ZAMU. Als directeur Rubiah Balsem in Het Parool wordt gevraagd naar haar beleid zegt ze: „Ik had een paar non-negotiables, basisvoorwaarden, toen ik deze opdracht aannam, want ik vind het belangrijk dat er een diversiteit aan kunstenaars in je stal zitten en dat er niet alleen witte mannen te zien zijn, die altijd naar voren worden geschoven. Dus vrouwelijke kunstenaars, kunstenaars die niet uit die oude westerse canon komen, zijn daarin heel belangrijk. Ik denk aan Kara Walker, Niki de Saint Phalle, Judy Chicago, Doris Salcedo of Simone Leigh, de oermoeders van de kunst.”

Hier gaapt, mild gezegd, een kloof: Balsem spreekt over een museum dat diversiteit hoog in het vaandel heeft en zich wil richten op „kunstenaars die niet uit de oude westerse canon komen”. Maar dat is bij de lancering niet gelukt: de aangekondigde line-up van ZAMU bevat nul vrouwen en nul kunstenaars van kleur. Dat roept vragen op naar Balsems slagkracht: waarom gaat ze akkoord met een publiciteitsoffensief als er van haar basisvoorwaarden geen enkele is gerealiseerd – en ze aan het al bekende rijtje alleen nog Dan Flavin kan toevoegen, ‘oude westerse canon-vertegenwoordiger’ nummer zes? Je gaat bijna denken dat het ZAMU nauwelijks een inhoudelijk plan heeft, of dat eigenaren en directeur niet op één lijn zitten. Vrij pijnlijk als je de pretentie hebt aan een MoMA te bouwen.

Ronkend

Dat het ZAMU nu toch naar buiten treedt, zonder plan, zonder eenheid, maar wel met veel ambitie en pretentie lijkt dan ook een simpele reden te hebben: onder het mom van brengen is het halen begonnen. ZAMU presenteert zichzelf als een groot cadeau aan de samenleving, maar het lijkt de publiciteit en de ronkende, nu nog loze vergelijkingen (MoMA! Dia! Rijksmuseum!) vooral in de strijd te gooien omdat het geld en middelen van de buitenwereld hebben wil.

Lees de interviews met Hannecart, Mourmans en Balsem er iets rustiger op na en het valt op hoeveel ze vragen. Zo verzoeken ze de gemeentes Amsterdam en Zaandam een bootverbinding tussen Amsterdam Centraal en het Hembrugterrein te regelen („Wij hopen dat de stad ons daar hard in gaat steunen. 80 tot 90 procent van onze bezoekers moet over het water komen”), maar ze hengelen ook naar vrijwilligers (het feit dat ze daar geen betaalde krachten voor willen inzetten is geen best teken) en naar bedrijven die ‘vriend van het museum’ willen worden – lees: die geld willen investeren of doneren.

Hier steekt het echte nadeel van zo’n initiatief de kop op: als het ZAMU er daadwerkelijk in slaagt om geldschieters voor hun plan te interesseren, vloeit er geld van bedrijven of instellingen die potentieel in kunst zijn geïnteresseerd naar een ronkend initiatief waar de kunst weinig aan heeft. En dat terwijl er aan de andere kant van het kunstspectrum net voor de zomer een klein legioen aan artistieke initiatieven de nek dreigt te worden omgedraaid – PAKT, Nieuw Dakota, Kunstverein en anderen. Natuurlijk snap ik ook wel dat een bedrijf dat valt voor KAWS’ strippoppetjes of voor de machowrakken van Chamberlain niet automatisch zal zijn te porren om een tentoonstelling over walvisgeluiden in PAKT te ondersteunen. Maar bedrijven, overheden en instellingen zouden er, juist in deze tijden, écht beter van doordrongen moeten raken dat het één geheel is: dat commerciële publiekstrekkers als Moco, ZAMU en zelfs Voorlinden profiteren van een artistieke infrastructuur die niet alleen bestaat uit grote musea en beroemde kunstenaars, maar ook uit kleine, zoekende instellingen waar talentvolle kunstenaars kunnen experimenteren om soms, later, zowaar, héél beroemd te worden. Chamberlain zelf begon ooit met een expositie in de door kunstenaars geleide Wells Street Gallery in Chicago – of neem Yayoi Kusama, nu een van de commercieel aantrekkelijkste kunstenaars ter wereld: zij stond midden jaren zestig in allerlei kleine tentoonstellingsruimtes in Den Haag en Schiedam ballen op het naakte lichaam van Jan Schoonhoven te schilderen.

Zulke initiatieven zijn de kraamkamers waaruit de poenmusea uiteindelijk hun geld halen. Dat die twee niet automatisch met elkaar in verband worden gebracht, dat de Moco’s en ZAMU’s van deze wereld zich zonder enige genoegdoening aan die structuur kunnen onttrekken, is de echte schande. Daarom ook zijn de jubelzangen op het ZAMU misplaatst. Zoals het ZAMU zich nu presenteert trekt het de kunstwereld alleen maar verder uit het lood: een liefdeloos, flodderig initiatief dat geld en aandacht wegtrekt van instellingen die de kunst en de maatschappij echt iets geven: aandacht, experiment, durf, nieuwsgierigheid. Daar drijft de kunst op, niet op negentien Chamberlains in een oude fabriekshal met een pannenkoekrestaurant ernaast. Je kunt alleen maar heel erg hopen dat mensen die overwegen tijd of geld in ZAMU te steken dat ook beseffen.

Natuurlijk, Hannecart, Mourmans en Balsem mogen zelf met hun geld doen wat ze willen – en zo hoort het ook. Maar als ze het ZAMU presenteren als een daad van kunstliefde en van emancipatie en als een cadeau aan de samenleving, dan zou ik als samenleving dat cadeau graag terugsturen en ze vriendelijk vragen of ze toch niet, alsjeblieft, met al die kunstliefde, misschien een aantal kleinere kunstinitiatieven met durf zouden willen ondersteunen. Daaraan is momenteel namelijk meer behoefte dan aan een ZAMU – en daarvan worden de kunst en de samenleving ook nog eens écht beter.

Info: Zamu