Het werd gevierd alsof Nederland in kort bestek nieuwe deltawerken uit de grond had gestampt. In een terugblik op zijn tijd als klimaatminister, vertelt Rob Jetten (D66) onlangs dat hij geleerd heeft „dat we heel snel stappen kunnen zetten als de situatie daar om vraagt”. Helaas ging het niet over de klimaatcrisis en het sneller opschalen van hernieuwbare energie. Jetten sprak over de terminal voor vloeibaar aardgas (LNG) die „in de Eemshaven in recordtempo [is] neergezet” als reactie op het stopzetten van gasleveringen uit Rusland.
Toegegeven: het is een sterk staaltje daadkrachtig handelen. Maar het heeft ook iets wrangs dat we politieke daadkracht vieren voor het in stand houden van onze fossiele verslaving. En dat terwijl de wereldwijde opmars van vloeibaar aardgas om meerdere redenen buitengewoon slecht nieuws is.
Om te beginnen is het slecht voor het klimaat. De fossiele industrie presenteert aardgas graag als „transitiebrandstof”; een klassieke vertragingstactiek waarbij ‘schonere’ brandstoffen de energietransitie in gefrommeld worden. Amerikaanse energiewetenschappers laten weinig heel van dat luchtkasteel. Met een miljoen metingen van methaanlekken bij olie- en gaswinning in de Verenigde Staten zijn ze er onlangs in geslaagd om de daadwerkelijke vervuiling van fossiele brandstoffen in kaart te brengen. Methaan is een zeer krachtig broeikasgas dat de komende twintig jaar per ton ongeveer tachtig keer meer bijdraagt aan klimaatontwrichting dan CO2. Alles bij elkaar opgeteld zijn gemeten methaanlekken drie keer hoger dan de officiële schattingen van de Amerikaanse overheid. Dat is ronduit beangstigend als je beseft hoe dicht we al bij gevaarlijke kantelpunten in het klimaatsysteem zitten.
CO2-uitstoot en methaanlekken
Maar voor LNG zijn we er dan nog niet. Om gas vloeibaar te maken en te houden is veel energie nodig. En die energie wordt met fossiele brandstoffen opgewekt. Daarnaast moet het gas met tankers de wereld over waarbij één op de tien schepen verouderd is – oftewel: nog meer CO2-uitstoot en methaanlekken. Als je naar de hele keten van productie en transport kijkt dan is vloeibaar aardgas uit de VS even vervuilend als kolenstook – soms zelf nog véél vervuilender. Dat toekomstige generaties geschaad worden door onze nieuwe honger naar ‘vloeibare kolen’ is een understatement van jewelste.
Ten tweede is die angstaanjagende toekomst voor veel mensen en dieren in de buurt van het winningsgebied allang gearriveerd. In het zuiden van de VS levert de LNG boom grote schade op aan leefomgeving en gezondheid. In Louisiana en Texas leidt de toegenomen gaswinning tot vervuiling van het grondwater, het vernietigen van moerassen en het verstoren van ecosystemen voor wilde dieren. Ook de gezondheidsschade is enorm. Op basis van een rekentool van de Amerikaanse overheid, komen milieuorganisaties Greenpeace en Sierra Club uit op zestig voortijdige sterfgevallen en een miljard extra kosten voor gezondheidszorg per jaar in de VS. Als alle LNG -uitbreidingsplannen doorgaan dan betekent dat meer dan een verdubbeling van deze cijfers.
Rijke grootvervuilers
Het is diep onrechtvaardig dat de winsten voor rijke grootvervuilers zijn terwijl de kosten op kwetsbare gemeenschappen worden afgewenteld. De Nederlandse overheid keek jarenlang weg bij het leed in Groningen. Maar terwijl daar nu schoorvoetend verandering in komt vindt de overheid het blijkbaar prima om elders op de wereld aan nieuwe fossiele „opofferingszones” bij te dragen. Want in de VS zijn het vooral zwarte en Latijns-Amerikaanse burgers die onevenredig hard getroffen. Gemeenschappen die grenzen aan het gaswinningsgebied hebben te maken met racisme en armoede en hebben een hogere kans op astma en kanker door luchtvervuiling.
Klimaat- verandering bestrijd je natuurlijk niet door nog meer gas op te pompen
Helaas is een mondiale blik aan het nieuwe kabinet niet besteed. De enige keer dat de overheid, bij monde van fossiele uitvoeringsorganisatie Energie Beheer Nederland, de negatieve impact van buitenlandse leveranciers benoemt, is als rechtvaardiging voor extra gaswinning in de Noordzee. Een drogreden van de bovenste plank. Want klimaatverandering bestrijd je natuurlijk niet door nog meer gas op te pompen. En om binnen anderhalve graad te blijven is er voor nieuwe gasboringen zelfs helemaal geen ruimte.
Blauwe waterstof
Alles bij elkaar genomen laat het kabinet met beleid gericht op „leveringszekerheid”, „langetermijncontracten’ en „gasreserves” de oren dus hangen naar de fossiel-intensieve industrie. En met het uitbreiden van LNG-infrastructuur in Zeeland en in Rotterdam; marktverkenningen voor verlenging van LNG-import; en op gas gebaseerde ‘blauwe’ waterstof versterkt ze de fossiele infrastructuur en zorgt zo onder de streep voor méér uitstoot van broeikasgassen.
Lees ook
Klimaathulp kan een geopolitiek wapen zijn voor het Westen
Een daadkrachtige overheid roemt zichzelf niet om de snelle bouw van een LNG-terminal maar om het sneller naar beneden brengen van de gasvraag. Dat kan door de fossiele glastuinbouw af te schalen, door kunstmest uit te faseren en door op grote schaal te isoleren. En door, geflankeerd met aanvullend beleid, CO2 te belasten en fossiele subsidies af te schaffen – in plaats van af te schuiven op Europa – omdat beprijzen van vervuiling heel effectief is in het verminderen van de uitstoot én de schatkist meer oplevert. Het terugdringen van de vraag naar vloeibare kolen is een win-win: goed voor het klimaat, voor de gezondheid van mens en dier en voor een rechtvaardige transitie.
Selina zat tien uur per dag op haar smartphone. Ze kreeg het ding in groep zeven en deed er hetzelfde mee als haar klasgenoten: ze zat op Instagram, Snapchat en TikTok, zag hoe het schermpje zich vulde met constante content. Foto’s en filmpjes van mooie meisjes trokken aan haar voorbij – mooier dan Selina, vond ze zelf. Op school voelde ze zich een buitenbeentje. Online was het leven makkelijker: daar hoefde niemand te weten dat ze spastisch was aan haar linkerzijde, of dat ze moeite had met snel informatie verwerken. „Daar was ik Selina zonder beperking”, vertelde ze nu, zachtjes heen en weer deinend op een schommel in het park. Toen de situatie uit de hand liep werd de tiener opgenomen in een jeugdkliniek, waar ze werd behandeld voor een depressie en een beeldschermverslaving. Sociale media had ze inmiddels niet meer: haar accounts had ze samen met een therapeut verwijderd. Dat was wel even moeilijk geweest, erkende Selina. Alsof ze een stukje van zichzelf zag verdwijnen.
Kinderen en smartphones, hoe goed gaan die twee samen? Niet goed, was donderdag de weinig verrassende conclusie van Pointer (KRO-NCRV). Daarmee voegde het programma zich in een lang rijtje smartphonecritici die de laatste maanden regelmatig de media haalden. De goeroe van die tegenbeweging, Jonathan Haidt, kwam haast vanzelfsprekend ook aan het woord. Met zijn boek The anxious generation (in het Nederlands nog net een slagje alarmistischer vertaald als Generatie angststoornis), dat in maart dit jaar uitkwam, betoogde de Amerikaanse sociaal-psycholoog dat de beeldschermgeoriënteerde jeugd die kinderen tegenwoordig doormaken een epidemie van mentale klachten veroorzaakt. Het boek sloeg aan onder bezorgde ouders en docenten, die zich in verschillende landen verenigden in appgroepjes en initiatieven startten voor smartphonevrije scholen. Ook in Nederland is er zo’n beweging waar ouders elkaar aanmoedigen hun kinderen geen smartphone te geven. „Als je samen de groepsdruk wegneemt voor de kinderen, helpt dat enorm”, zei mede-initiatiefnemer slash bezorgde ouder Thekla Reuten.
Kritiek op de kritiek is er ook. Van de zomer plaatste het Trimbos-instituut een blog met de titel ‘Waarom Haidts boek Generatie Angststoornis niet het hele verhaal vertelt’. De veertig ondertekenaars waarschuwden voor morele paniek. Haidt zou correlationele en causale verbanden verwarren, selectief zijn in de studies die hij aanhaalde, de ervaringen van jongeren zelf negeren, en hen bovendien allemaal over één kam scheren. Ondertekenaar Helen Vossen (onderzoeker jeugd en media) had de Pointer-redactie een waarschuwend mailtje gestuurd en mocht haar kanttekeningen delen in de aflevering, maar dat leek toch vooral een moetje: Haidt mocht de kritiek op zijn kritiek kort bekritiseren, en daarna vulde de aflevering zich weer met smartphonevrezers. Die hebben ongetwijfeld een punt, maar al met al voelde de aflevering vooral als een extra bladzijde in Haidts betoog.
Smartphoneboa’s
Presentator Roos Abelman ging tot slot verhaal halen bij staatssecretaris Vincent Karremans (Jeugd en Preventie): als zo veel mensen, van jong tot oud, aangaven zich zorgen te maken over het smartphonegebruik van kinderen – werd het dan niet eens tijd voor beleid? Maar Karremans zag het niet zitten „om smartphoneboa’s naar de keukentafel te sturen om te controleren of jouw elfjarige zoon wel genoeg van zijn telefoon afblijft”.
Zo’n boa leek ook overbodig in de smartphonevrije zones die in de aflevering werden getoond. Op telefoonloze scholen waren leerlingen best tevreden: ze speelden kaartspelletjes in de aula en kletsten meer met elkaar dan voorheen. Het was prima zo, zeiden ze; veel moeite leek het eigenlijk niet te kosten.
Wat gegeneerd herinnerde ik me mijn meest recente poging om weer wat losser te komen van mijn telefoon. Ik gooide alle afleidende apps eraf, maar het haalde weinig uit: ik bleef het scherm doelloos ontgrendelen, keek bij gebrek aan Instagram dan maar naar buienradar. Tijdens het typen van deze column heb ik het onding er een keer of twintig bij gepakt – naar mijn schermtijd durf ik niet te kijken. Misschien zijn het niet de kinderen die een smartphoneboa nodig hebben.
Het EK voetbal, afgelopen zomer in Duitsland. Met zijn vaste cameraman is Joep Schreuder in Leipzig. Ze brengen een bezoek aan het stadion van Lokomotive, de club die voor de val van de Muur ooit een Europacup-finale speelde tegen Ajax. Het stadion is hartverscheurend vervallen. Overal onkruid en ongedierte. Kapotte stoeltjes, scheefstaande lichtmasten.
In het bezoek aan dat stadion, zegt Schreuder twee maanden later, had „een gloedvolle reportage” gezeten. Over de vergankelijkheid van sportief succes: Lokomotive speelt tegenwoordig in de vierde Duitse voetbaldivisie. Over de tastbare onvrede in het voormalige Oost-Duitsland. En over de macht van het geld: een paar kilometer verderop werd diezelfde avond gevoetbald tussen Oostenrijk en Turkije, in het glimmende stadion van Bundesliga-club RB Leipzig – eigendom van energiedrankgigant Red Bull.
Alleen: het verslag kwam er niet. Schreuders werkgever NOS Sport maakte „andere keuzes”, zegt hij twee maanden later. „In de vier weken dat ik in Duitsland was, heb ik geen enkele reportage gemaakt.” Hij mocht een korte stand-up doen vanuit het stadion en interviews in de catacomben na afloop – dat was het. Het enige beeld van buiten het stadion dat die avond de uitzending haalde, was een filmpje van een zoenend stel – de een in het shirt van Oostenrijk, de andere in Turkije-outfit. „Dat had mijn cameraman Steven gemaakt met zijn iPhone.”
Zijn ervaringen in Leipzig, zegt Schreuder, zijn illustratief voor hoe de NOS te werk ging tijdens het EK – en überhaupt de sportverslaggeving: vooral vanuit de studio, met analisten en BN’ers en zangers die een liedje doen. De verslaggeving, het werk ter plekke, „staat ernstig onder druk”. In plaats van op pad te gaan en met mensen te praten, zitten zijn collega’s in praatprogramma’s en podcasts meningen te verkondigen. „De tafelgast regeert.”
Het gevolg is volgens Schreuder een „schijnwereld” op televisie, waarin steeds meer óver en steeds minder mét sporters gepraat wordt. „Ik kom voetbaltrainers tegen die zich suf lachen om columns waarin journalisten dingen schrijven die totaal niet stroken met wat er gebeurt op het trainingscomplex of in de kleedkamer.”
Naar buiten gaan
Zelf gelooft Joep Schreuder (57) heilig in de afkorting ‘TP’: ter plekke. Al meer dan twintig jaar reist hij voor de NOS onvermoeibaar door binnen- en buitenland om voetballers en coaches te interviewen en verslag te doen van wat hij ziet. Bij sommige kijkers wekt hij irritatie – door zijn manier van praten of omdat hij zelf te vaak in beeld zou komen. Hij is regelmatig het mikpunt van persiflages of spot van columnisten. Marcel van Roosmalen noemde hem ooit „een Brabantse gehaktbal die wartaal uitslaat”.
Toch is een interview of reportage van Schreuder nooit saai en áltijd anders – en zijn grote netwerk en eigenzinnige aanpak hebben gedenkwaardige televisie opgeleverd. Schreuder op de motor achter de spelersbus van landskampioen FC Twente. Schreuder onder stadionsproeiers van ADO Den Haag. Schreuder met de Marokkaans-Nederlandse voetbalbroers Sofyan en Nordin Amrabat, nadat de eerste met het Marokkaanse elftal de halve finale van het WK heeft bereikt.
Zijn ervaringen uit twintig jaar voetbalverslaggeverij heeft hij nu voor de tweede keer bijeengebracht in een boek, Een verloren wedstrijd kun je niet meer winnen, waarin hij aanstekelijk – en soms een tikje pedant – vertelt over zijn ontmoetingen met voetbalgrootheden als Pep Guardiola en José Mourinho, maar ook over zijn ervaringen als tiener bij het vegen van de lokale tennisbaan en zijn eerste stappen in de tv-journalistiek. De lezer krijgt een blik achter de schermen van de sportjournalistiek, die hem dierbaar is, maar waar hij ook nogal wat op aan te merken heeft.
We spreken elkaar in een café op het Mediapark in Hilversum -– een plek waar Schreuder naar eigen zeggen niet vaak komt. Over het werkklimaat bij NOS Sport, dat begin dit jaar onder vuur kwam te liggen na onthullingen in de Volkskrant over pesten en macho-gedrag, wil hij weinig kwijt – al blijkt uit zijn boeken dat hij bepaald geen fan is van mastodonten als Mart Smeets, die de redactie decennialang domineerden. De nieuwe hoofdredactie „is bezig met processen”, het is er „vriendelijker” en „er wordt veel meer in de ogen van elkaar gekeken”.
Liever houdt Schreuder een pleidooi voor „naar buiten gaan”. Dat zouden veel méér mensen hier in Hilversum moeten doen, vindt hij. Hij wijst uit het raam, waar omroepmedewerkers zich naar hun werkplek spoeden. „Het zijn allemaal toppers hier, van de schmink tot cameramensen en redacteuren. Maar het is een in zichzelf gekeerde wereld. Je hebt hier een Mart Smeetspad en een Tineke de Nooijplantsoen. En dat is dus geen grap, hè? Ik kom een beetje op voor de mensen in Ermelo en Goes, die met heel andere dingen bezig zijn.”
Je schrijft dat journalisten steeds meer óver en steeds minder mét voetballers en trainers spreken. Wat is daar de consequentie van?
„Dat ze niets meer zeggen. Laatst was er een columnist die [bondscoach] Ronald Koeman ‘een laffe man’ noemde. Daar krijgt Koeman vervolgens weer allemaal vragen over. Hoe denk je dat hij daarop reageert?”
De klacht die je vaak hoort is: clubs houden de deur dicht en áls je met een speler spreekt, is hij helemaal suf gemediatraind.
„Dat klopt, maar de uitdaging is om het tóch te proberen. Je moet er wel wat voor doen. Recepties bezoeken, naar wedstrijden van het tweede team gaan, eindeloos wachten op parkeerplaatsen. Je kunt gewoon langs bij PSV om koffie te drinken met de trainer, maar ik zie daar bijna nooit iemand. Je moet waarachtige belangstelling tonen. Veel journalisten willen zelf op tv komen, praten als analist.”
Jij kaart dit al twintig jaar aan bij je chefs. Luisteren ze dan niet naar je?
„Klaarblijkelijk niet, nee. Maar hoeft ook niet, hè?”
Er zijn ook mensen die jou ijdel vinden, omdat je altijd in beeld bent bij je reportages en in interviews.
„Dat vind ik de grootste kletskoek die er is. Ik ben juist het tegenovergestelde van ijdel, want ik zit bewust níét aan talkshowtafels en in podcasts. Weet je hoe vaak ik ‘nee’ heb gezegd? Expeditie Robinson, De Slimste Mens…”
IJdelheid is meer dan in een talkshow zitten, toch? Ik lees een zin voor uit je boek, in een hoofdstuk over de EK-finale in Berlijn: ‘Ik gaf Zlatan een hand, sprak kort met Seedorf en knikte naar Wenger.’ Dat komt op mij over als: ik ken alle grote jongens en zij kennen mij.
„Echt?” In eerste instantie wil Schreuder „niet reageren” op dit voorbeeld, want „tegen beeldvorming valt toch niet op te knokken”. Later in het gesprek komt hij er toch op terug. „Het was half negen, de EK-finale stond op het punt van beginnen. Ik kon op dat moment Clarence Seedorf interviewen, in de catacomben, want we kennen elkaar. Ik had contact met Hilversum, maar die zeiden: we zitten al vol in de show. Dát is de context van die zin.”
Ik proef toch een vorm van miskenning bij je. Zo van: ik werk me uit de naad en waarom zien ze maar niet dat dat veel waardevollere journalistiek is dan dat eindeloze geklets?
„Is dat miskenning? Je mag toch ergens voor staan? Ik mag toch opkomen voor de reportage, voor mijn cameramensen? Maar goed, blijkbaar doe ik het dan slecht met mijn eigen pr. Mijn kracht is misschien ook wel mijn makke: ik sta aan de zijlijn, ik observeer. Het is de consequentie van mijn opvattingen. Dat vind ik wel een worsteling. Moet ik dan toch in talkshows gaan zitten, iets wat ik principieel niet wil, om het beeld van mij te corrigeren? Ik ben toch gewoon Joep?”
Blijkbaar haal je zoveel plezier uit je werk dat je nog steeds op pad gaat.
„Het is ook je battle. Ik vind de verliezer ook altijd leuker dan de winnaar. Hier op het Mediapark lopen heel veel winnaars rond, vind ik. Ik ben altijd een beetje voor de underdog.”
Schreuder begint over een beroemde Champions League-wedstrijd van vijf jaar geleden: Real Madrid-Ajax 1-4. In zijn boek beschrijft hij hoe de helft van de Nederlandse verslaggevers bij de 1-3 en 1-4 juicht en schreeuwt. Zijn cameraman en hij tikken elkaar aan: ze schamen zich voor het gedrag van hun collega’s.
Hij snapt „dat het leuk is voor journalisten als Ajax het grote Real Madrid verslaat in hun eigen stadion”, zegt Schreuder. „Het heeft bijna iets aandoenlijks, alsof de journalist ook wint als Ajax wint. Maar er zit dan volgens mij toch iets niet goed. Dan ben je te veel liefhebber en te weinig verslaggever. Ik sta altijd meer op afstand. Ik zeg ook bewust nooit ‘Johan Cruyff Arena’ maar gewoon: Amsterdam Arena. Als je de naam Johan Cruyff uitspreekt, dan hoor je erbij.”
„Daarom ben ik ook een beetje teleurgesteld als jij denkt dat ik ijdel ben. Het instrument media is zó fucking belangrijk. Maar wie zitten er aan de knoppen? Het is erg opportunistisch allemaal. Kijkcijfers, clicks.”
Pink Floyd
Hij is „altijd een beetje anders” geweest, zegt Schreuder. Opgegroeid in Breda, de stad waar hij nog altijd woont, als derde van vier broers. Zijn vader was directeur van de kinderbescherming, zijn moeder lerares aardrijkskunde. Een „heel fijn en gewoon” gezin. „Beetje nederig ook, niet dat assertieve van boven de rivieren.”
Zijn broers gingen alle drie naar de universiteit, Joep moest naar de buurtmavo. Dat heeft wel voor „een soort bewijsdrang” gezorgd, zegt hij. Hij was „een beetje een moeilijke puber”. In zijn eerste boek vertelt hij hoe hij als keeper bij amateurclub Baronie de bal expres in eigen doel gooide, uit woede op zijn eigen verdediging, om daarna van het veld af te lopen. „Mijn vader heeft later eens tegen iemand gezegd: ik dacht dat Joep het er altijd om deed, maar nu ben ik erachter dat hij gewoon een beetje anders is. Ik hield ook van Pink Floyd, terwijl mijn broer naar de top-40 luisterde. Werd-ie gek van. Soms reis ik gewoon even naar Barcelona en terug. Kan ik meteen een slof sigaretten kopen.”
Je zou toen je jong was ooit gezegd hebben: ‘Ik wil later beroemd worden.’
„Echt waar? Nou, daar herinner ik me niets van. Als dat al zo zou zijn, dan is dat niet op een bewuste manier gebeurd. Ik ga nooit naar barbecues, woon niet in Amsterdam, kom niet bij netwerkorganisaties. Ik ben ook niet beroemd, ik ben bekend.”
De eerste tien jaar van zijn werkzame leven was Schreuder leraar op een school voor kinderen met gedragsproblemen. Via een baantje bij de gesneefde tv-zender Sport7 en een eigen voetbaltalkshow op de lokale tv-zender belandde hij begin van deze eeuw bij Studio Sport. „Een beetje bij toeval. Ik heb ook geen enkele journalistieke opleiding gehad.”
Heeft die voorgeschiedenis jou…
„Ik denk dat ik nu al ‘ja’ zeg.”
…ook tot een betere journalist gemaakt?
„Het lijkt me niet makkelijk om je staande te houden in de mediawereld als je 25 of 30 bent, zonder je identiteit te verliezen. Dat is makkelijker als je wat later instroomt en anders kijkt. Het heeft me sowieso geholpen bij het interviewen. Een beetje menselijkheid en empathie.”
Na de rookpauze is er één ding waar Joep Schreuder heel graag over wil vertellen: het ‘flash-interview’ met spelers en trainers, direct na afloop van belangrijke voetbalduels. Omdat volgens hem „slecht begrepen” wordt hoe die gesprekjes tot stand komen – en wat er allemaal bij komt kijken.
Het is moeilijk voor te stellen, zegt Schreuder, wat een heksenketel het is in de catacomben van een voetbalstadion na een wedstrijd op het EK of WK. Als verslaggever heb je een plekje in de ‘interviewstraat’ waar de spelers langs worden gebracht door functionarissen. Dicht bij de kleedkamer (gunstig) of juist verder weg (ongunstig) – afhankelijk van hoeveel de NOS aan rechten heeft betaald aan de UEFA of FIFA. Iedereen is moe, de emoties vliegen in het rond en het moet snel, snel, snel. Bovendien moet je de camera – en de microfoon – delen met drie journalisten uit andere landen, die allemaal hun eigen agenda hebben.
Pierre van Hooijdonk zei: het was net Jiskefet, met dat Spaans
Op dat moment, zegt Schreuder, komt het aan op handigheid, overtuigingskracht en af en toe pure bluf. „Het is allemaal ritselen en flirten. Na afloop van de EK-finale tussen Spanje en Engeland [2-1] mochten we interviews op het veld doen. Ik deed alsof ik heel belangrijk was, dus kreeg ik de microfoon van de geluidsman. Ineens stond de Spaanse spits Morata voor m’n neus. En daarna meteen de Spaanse bondscoach. In het Spaans, wat ik redelijk spreek, maar ook niet fantastisch.”
Zijn optreden leidde tot hilariteit in de studio, zeker toen hij in het interview met Morata half overschakelde op het Engels. Hij werd „bijna uitgelachen” door de tafelgasten, zegt Schreuder – een bewijs voor hoe slecht de ‘flash’ begrepen wordt. „Er heerste een melig sfeertje, Pierre van Hooijdonk zei: het was net Jiskefet, met dat Spaans. Maar ik had die twee dus als eerste, vóór de Spaanse televisie.”
Eigenlijk ben je een soort sjacheraar.
„Als het lukt, is het leuk. Soms is het ook niet leuk, bijvoorbeeld als je gesprek niet wordt uitgezonden. Het is in ieder geval lastiger werken dan voor columnisten die op hun zolderkamertje mooie stukjes schrijven, naar aanleiding van wat ze op tv zien.”
Ga je dit werk nog tien jaar doen?
„Het lijkt me leuk om binnenkort meer jonge collega’s te gaan coachen. Dan zal ik tegen ze zeggen: ga vooral naar buiten! Voorlopig blijf ik nog wel mijn ding doen, maar deze rol zal op den duur wel stoppen.”
Zie je het als je verantwoordelijkheid om te zorgen dat ze bij NOS Sport blijven doen wat jij doet?
„Ik zou het graag zien, al heb ik er twijfels bij. Ik zie niemand meer op de parkeerplek staan of op de koffie bij PSV. Maar ik blijf hoop houden dat er nieuwe sjacheraars komen.”
Storm Boris trakteerde Centraal Europa op de ergste overstromingen in twee decennia. Aan de berichtgeving af te lezen bleef Nederland daar kalm onder en dat terwijl het hier niet de vraag is of het water zal komen, maar alleen wanneer. Ter afleiding was het circus weer in de stad: de Algemene Politieke Beschouwingen. Iedereen: populisten, politiek en pers, kon het hebben over migrantenstromen en niet over die van saai water.
Ter opening vertelde Wilders over hoe hij twintig jaar geleden door politie uit zijn huis werd gehaald, daar nooit meer terugkwam en sindsdien onder zware beveiliging leeft. Wat twintig jaar zwaar beveiligd leven met een mens kan doen, weet ik niet, maar het lijkt me niet dat het je geschikt maakt voor leidinggevende functies. Elk contact met de werkelijkheid is verloren. Blind van woede richt je je pijlen alleen nog op degene die jou in deze situatie klem heeft. Andere problemen zie je niet. Logisch dat Wilders zijn toorn op imams, fatwa’s en de islam richt. In onheilsprofetieën roept hij dat Nederland zal islamiseren, maar wat zijn grootste vijand is, is niet noodzakelijkerwijs het grootste gevaar voor Nederland. Ieder weldenkend mens die vertrouwt op de overtuigingskracht van de westerse cultuur mag verwachten dat moslimkinderen in Nederland eerder vroeg dan laat de koran in de hoek flikkeren en willige over-consumenten worden met influencer-accounts over make-up, Ajax en andere verworvenheden van onze beschaving. Klimaat noemde Wilders alleen in de context van ‘klimaatgekkigheid’ waaraan hij had moeten toegegeven, al kan het ook zijn dat hij zei: ‘Ik ben knettergek. Help me.’ Hij bleef maar opsommen hoeveel zetels hij had. Ook de woordcombinatie ‘het strengste asielbeleid ooit’ bleef hij als een tic herhalen.
Over overstromingen of klimaatverandering wilde het bij de Algemene Beschouwingen maar niet gaan. Politiek Nederland ging mee in Wilders’ wanen. Woorden als crisis, noodtoestand en maatregelen vielen wel, maar dan refereerden ze aan asielzoekers en migranten. Niet aan overstromingen, zeker niet aan klimaatverandering. Storm Boris bewoog intussen naar Zuid-Europa. Nederland ontsprong de dans. Geluksvogels die we zijn. Nu kunnen onze politici, knettergek of bij zinnen, voorlopig migranten als ons grootste probleem blijven opdienen. Op klimaatpraat zit niemand te wachten en migranten zijn tenminste politiek lucratief. Dat manipuleerbare kiezers daarin trappen is begrijpelijk, dat oppositiepartijen erin meegaan is jammer, maar redacties mogen zich intussen wel met de serieuze zaken bezig gaan houden. Zelfs als het water hier is, zal Wilders’ verhaal niet veranderen. Ook het gebrek aan noodplannen zal de schuld zijn van migranten, helemaal van de moslims onder hen. Als zij niet zo’n winstgevend onderwerp waren geweest, had iedereen de ogen op de bal gehouden en hoefden we nu niet te zwemmen, zo zal hij ons laten weten vanuit zijn safehouse.