Het ‘doolhof van de democratie’ noemde NRC het in 2019. Het Binnenhof is een organisme van steen, zo’n achthonderd jaar geleden ontstaan en sindsdien gegroeid, verbouwd, gerepareerd, herzien, gerenoveerd, geperforeerd door trappetjes en gangetjes. Een „aaneenschakeling van kruip-door-sluip-door-ruimtes” noemt Mizja Haak het. Hij liep z’n hele leven al op en rond het Binnenhof: groeide deels op in Den Haag, en z’n vader had een kantoor aan het Lange Voorhout, aan de andere kant van de Hofvijver.
Met fotograaf Dick Holthuis praatte hij zich in 2016 binnen bij het Rijksvastgoedbedrijf: ze wilden de aanstaande renovatie graag documenteren. Ze wisten daarna ook de andere partijen – Raad van State, Eerste en Tweede Kamer, Algemene Zaken – te overtuigen. Concreet betekende dit dat ze regelmatig naar binnen mochten om foto’s te maken en rond te kijken, ook nu het complex gesloten is voor publiek.
Wat dat is het Binnenhof ook: monumentaal versleten. De laatste grote verbouwing (die waarbij de huidige plenaire zaal van de Tweede Kamer werd bijgebouwd) was in 1992. Er is hout- en betonrot, het lekt en schimmelt, de scheuren zitten in de muren. De meeste ramen hebben enkel glas. Veel daken, vloeren en gevels zijn niet geïsoleerd. Na wat vertraging begonnen de werkzaamheden uiteindelijk eind 2021; sinds maart vorig jaar is het officieel een bouwplaats. Haak en Holthuis gaan er sindsdien ongeveer eens per maand binnen. De laatste keer was enkele weken geleden.
Wat zie je dan? Dat het leeg is – dat vooral, zegt Haak. En dat opknappen echt nodig is, ja. De verouderde cv-installaties, oud tapijt op nog ouder tapijt geplakt, gootjes waar zo’n beetje elke datakabel in ligt die sinds de uitvinding van het internet in omloop is geweest.
Maar ook: historie, vooral in de zeventiende-eeuwse vertrekken. De vergaderzaal van de Eerste Kamer, de Trêveszaal, het Mary Stuartkabinet. „Als je daar de wanddoeken weghaalt, zie je het echte oude Binnenhof, de gebarsten stenen.”
Het zou moeten voelen als de verbouwing van een huis dat van ons allemaal is, vindt Haak. Dat was niet wat „vanuit de partijen zelf” kwam, maar wat dit project, hopelijk, alsnog voor elkaar kan krijgen.
Ik heb zaterdag De Verraders Halloween (RTL) gekeken en ik zal er zo iets over schrijven. Het leek me verstandig dat eerst even te melden. Want het andere programma dat aan bod komt, werd vrijdag uitgezonden (lang geleden), en die bespreking vereist context uit eerder die week (héél lang geleden). Ongehoord, maar dat was het betreffende onderwerp ook, dus een uitzondering is op zijn plaats.
Het gebeurde vrijdag in Café Kockelmann (WNL). Dat politieke praatprogramma is sowieso al een pittige kijk op de vrijdagavond: vanwege de voortdurende zoektocht naar een geschikte zitplek voor sidekick Thomas van Groningen (eerst in een zetel in een eigen hoekje, toen toch maar gewoon aan tafel, en ditmaal was de arme vent in het geheel weggepromoveerd naar een Japans attractiepark), maar ook omdat de show vooral een vrolijk-rechtse babbelhoek is waar leden van de coalitiepartijen even hun ei kwijt mogen. Vrijdag was het de beurt aan PVV-minister Fleur Agema. Gewoonlijk schuift er dan voor de vorm ook een linksere politicus aan, maar nu was zelfs die formaliteit achterwege gelaten en werd Agema vergezeld door éénzetelaar Joost Eerdmans (JA21) en voormalig Tweede Kamerlid Ed Nijpels (VVD).
Zat Agema er vanavond bij als minister, Tweede Kamerlid, fractievoorzitter of gewoon als mens? Kockelmanns vroeg het haar nog net niet met een knipoog, en Agema wist uiteraard meteen waar hij op doelde. Ze giebelde met hem mee. Een paar dagen eerder had haar fractiegenoot en medekabinetslid Chris Jansen in Goedemorgen Nederland (WNL) laten weten „als mens” geen afstand te doen van de uitspraak waarvoor zijn partijleider was veroordeeld wegens groepsbeleding. Voor meerdere talkshows vormde dat aanleiding om de uitspraak in kwestie weer te laten horen. Zo ook voor Café Kockelmann. Het beruchte fragment uit 2014 vulde het scherm: Wilders die een café vol fans vraagt of ze „meer of minder Marokkanen” willen en vrolijk toekijkt hoe de mensen „minder, minder” schreeuwen. „Nou, dan gaan we dat regelen.”
Ik word altijd stil van dat fragment. Van het idee dat deze partij nu aan het roer staat; dat we héél goed weten dat deze politici niet ineens anders zijn gaan denken nu ze sommige dingen niet langer hardop uit mogen spreken. En dat zelfs als dat sentiment wél hardop uitgesproken wordt, er amper consequenties aan zitten. Wat vermanende woorden van de premier, een paar ginnegappende talkshowhosts.
Ontsteltenis
Bij Bar laat (BNNVARA) had politiek duider Elodie Verweij de uitspraak van Jansen woensdagavond geduid als „ja, jeetje, medium handig van ’em”. Naast haar zat programmamaker Nadia Moussaid, haar gezicht vertrokken van groeiende ontsteltenis. Ook zij had moeten toekijken hoe het ‘minder, minder’-fragment weer werd afgespeeld. Het raakte haar diep, had ze geprobeerd uit te leggen. Ze voelde dat dit ook over háár ging.
In Café Kockelmann glimlachte Agema bijna de hele aflevering lang. Wat gebeurd was, was gebeurd. Over en uit. Stond ze dan niet meer achter de uitspraak van Wilders? „U kunt doorvragen wat u wil, maar ik geef nergens antwoord op.” „Dan wordt het een heel korte aflevering”, zei Kockelmann. „Haha!”, zei Agema. „Haha!”, zei Kockelmann. „Haha!”, zei de tafel. Thuis zal Wilders ook wel „haha” hebben gezegd.
De avond erna waren er geen talkshows en keek ik naar De Verraders Halloween zonder de regels te kennen. Er werd een BN’er vastgetapet aan een stoel, en die moesten de anderen dan los komen maken, en daarna werden ze allemaal geblindoekt en werden er drie verraders gekozen. Er werd gehannest met rode vloeistof (of, in Verraders-jargon: er werd „bloed vergoten”) en toen mochten de verraders iemand omleggen met een zeis. Wel intrigerend, maar erg veel indruk maakte het niet meer. Griezelen had ik de hele week al gedaan.
Wat moet je doen als werknemers de veiligheidsregels niet volgen? Strenger handhaven of de veiligheidsprotocollen aanpassen?
Achterhaal de oorzaak
„Heel belangrijk: onderzoek eerst waar het misgaat”, zegt Maartje Bakhuys Roozeboom, gedragsdeskundige en onderzoeker op het gebied van veilig en gezond werken bij onderzoeksinstituut TNO. Een probleem kan immers diverse oorzaken hebben: „Medewerkers kunnen de noodzaak niet inzien van de maatregelen, of niet weten dat ze zich eraan moeten houden. Het kan ook zijn dat ze onvoldoende getraind zijn in het volgen van de juiste werkwijze. Een leidinggevende kan denken: ik heb het nu een keer uitgelegd, dan gaan we het nu gewoon doen. Maar vaak is daar meer voor nodig.”
Ook praktische problemen kunnen roet in het eten gooien: „Dat het door tijdsdruk bijvoorbeeld niet lukt om veilig te handelen. Het kan ook zijn dat beschermingsmiddelen niet op de juiste plek voorhanden zijn of het werk bemoeilijken.” Zo noemt Bakhuys Roozeboom een geval waarin werknemers hun gezichtsmasker om de haverklap afzetten omdat het niet comfortabel zat en overleg met collega’s hinderde.
Ook veiligheidsprofessional en incidentonderzoeker David van Valkenburg kent zulke situaties. „Dan heeft een organisatie bijvoorbeeld snijbestendige handschoenen gekocht voor productiemedewerkers, maar bestaat hun werk voornamelijk uit fijnmotorische handelingen.”
Van Valkenburg is auteur van het boek Achteraf is makkelijk praten – Effectiever leren van incidenten en de dagelijkse praktijk. Daarin legt hij uit dat het onmogelijk is elk risico vooraf in te calculeren. „Je kunt nog zo diep nagedacht hebben over protocollen, in de realiteit kan er altijd iets gebeuren wat je niet had voorzien. Daar moet je als werknemer vervolgens mee zien te dealen.”
In de dagelijkse praktijk moeten medewerkers namelijk met veel meer rekening houden dan alleen veiligheid, zegt Van Valkenburg. „Organisaties beweren vaak dat veiligheid hun eerste prioriteit is. Maar op de werkvloer spelen meer belangen, er is immers een klus te klaren. Daarbij spelen regelmatig verschillende, soms strijdige belangen.”
Om die reden snijden medewerkers in sommige gevallen bochten af. Van Valkenburg: „Wanneer een machine in de fabriek vastloopt, kan het bijzonder effectief zijn de beschermkap er even af te halen en het probleem snel te fiksen. Dat werkt sneller dan aan de bel trekken en er iemand bij roepen.
„In de praktijk verloopt zo’n snelle fix vaak ook zonder problemen. Daarmee wordt dan het idee gevoed dat het ook best wel zo kan. Totdat het een keer misgaat. Dan wordt gezegd: jullie hebben de voorschriften overschreden. Maar door dat te zeggen, sla je de situatie plat. Je verbetert die daarmee niet.”
Volgens Bakhuys Roozeboom doen organisaties er goed aan de verantwoordelijkheid voor veiligheid niet primair bij de medewerkers te leggen. Pak het zoveel mogelijk bij de bron aan, adviseert zij, zoals ook de arbowetgeving voorschrijft. Neem werken met gevaarlijke stoffen: „Organisaties moeten in de eerste plaats onderzoeken of ze die stoffen binnen het productieproces kunnen vervangen door andere. Kan dat niet, dan moeten ze op zoek naar technische oplossingen, zoals de installatie van een afzuiginstallatie. Werkt ook dat onvoldoende, dan zijn organisatorische oplossingen een optie. Misschien kun je de werkwijze aanpassen om werknemers zo min mogelijk in contact te laten komen met de gevaarlijke stoffen. Pas in de allerlaatste plaats moet veilig werken aankomen op het gedrag van de medewerker, bijvoorbeeld doordat die persoonlijke beschermingsmiddelen moet dragen. Liefst wil je het zo ver niet laten komen.”
Houd beter toezicht
Volgt een medewerker een veiligheidsregel niet op, dan moet je die als werkgever er zeker op aanspreken, zegt Bakhuys Roozeboom. „Toezicht hoort erbij, maar het liefst vanuit een open dialoog. Binnen die dialoog kun je samen onderzoeken hoe je er voor kunt zorgen dat het werk voortaan veiliger gebeurt.”
Ook Van Valkenburg benadrukt het belang van een dialoog: „Je kunt als stafmedewerker vanuit je kantoor met de beste intenties beschermingsmiddelen uitkiezen en veiligheidsregels opstellen. Maar het heeft geen zin die regels te handhaven als ze niet aansluiten op de praktijk. Organisaties zouden veel minder naar gedrag moeten kijken en veel meer naar de context. En die is vaak complexer dan gedacht.”
Van Valkenburg waarschuwt dat toezicht houden ook averechts kan uitpakken. „Als een monteur weet dat iemand zijn onderhoudswerk altijd nog even naloopt, kan het zijn dat hij onbewust minder nauwkeurig is. Door een kwaliteitsslag in te bouwen, kun je diezelfde kwaliteit dus ook ondermijnen.”
Dus
Strenger handhaven alleen is vrijwel nooit de juiste oplossing als medewerkers veiligheidsprotocollen niet volgen. Luister naar de mensen die het werk in de praktijk doen. Maak gebruik van hun expertise om te beslissen hoe de organisatie veiliger kan werken.
Crisis is wellicht het meest beladen woord van de afgelopen tijd. Oorspronkelijk is het een zakelijke term, afgeleid van het klassiek-Griekse werkwoord voor onderscheid maken, een overgang markeren. Crisis heeft echter steeds meer een emotionele lading gekregen. Een individuele crisis is ernstig; een land in crisis is een noodsituatie. In elke Nederlandse sector – energie, biodiversiteit, woningbouw, zorg, onderwijs, mobiliteit, migratie en veel meer – is het tegenwoordig crisis. Iets uitroepen tot een crisis betekent dat er nú, echt onmiddellijk, iets, nee alles moet gebeuren. Ga opzij, het is crisis!
Alle situaties tot permanente crisis uitroepen werkt contraproductief. Zie de wolvenfabel van Aesopus (en ja, de wolf, ik voorspel u, ook de wolf wordt binnenkort crisis). Hoe meer er ‘wolf!’ wordt geroepen, hoe ongeloofwaardiger het wordt. En als dan eenmaal de wolf echt verschijnt, is niemand voorbereid en worden de schapen opgegeten.
De crisis-roepers onder politici, journalisten en experts hebben bijna allemaal last van een ernstige bias, een systematische vertekening om alles in hun eigen denkkader te passen. Ze vallen in twee fundamentele typen uiteen. Allereerst heb je degenen die lijden aan pessimism bias. Dat zijn variaties op het thema dat we planetaire grenzen overschrijden, overal oorlog dreigt en dus de definitieve ondergang een kwestie van tijd is. Het is het gedachtengoed van de aarde als reddingsboot waar te weinig mensen inpassen. Vooral politiek links heeft hier last van. Daartegenover staan de mensen met optimism bias, die overtuigd zijn dat technologie, markt en beleid alles oplosbaar maken. Gewoon investeren, beetje wetgeving en de markt doet zijn werk.
Links mag overigens de somberste diagnoses hanteren, het lijdt tegelijk aan een vertekend optimistisch beeld waarbij burgers vanzelf hun gedrag aanpassen. Terwijl de technocratische optimisten van rechts daarover juist al te somber zijn.
Het onderscheid tussen optimism en pessimism bias is onvolledig zonder de driedeling van denker Nassim Taleb. In zijn boek Antifragile verdeelt hij mensen in Breekbaren, Robuusten en Anti-Breekbaren. Breekbare, fragiele mensen vermijden spanningen en onvoorspelbaarheid, ze zijn bang voor iedere verandering. Ze waken als ‘helikopter-ouders’ over hun kind. Robuuste mensen zijn bestand tegen schokken en gedoe. Maar het belangrijkste en schaarse type is de anti-fragiele mens die juist sterker en creatiever wordt van uitdagingen en chaos.
Samengevat houdt het in dat fragiele mensen een neiging tot pessimisme hebben, robuuste en anti-fragiele mensen tot optimisme.
Voor landen gaat dit ook op. Sommige staten zijn behoudend en kunnen niet omgaan met grote veranderingen. In een tijdperk van grote verstoringen (schuldencrisis, Covid-19, klimaat) is de vraag hoe een land weerbaar tegen schokken en veranderingen wordt. Niet door vast te klampen aan de illusoire harmonie van het verleden. Niet door bijvoorbeeld migratiestromen te bagatelliseren maar ook niet door ze te overdrijven.
Het huidige kabinet doet het omgekeerde: gebruikmaken van het sentiment dat bij (een deel van) de bevolking leeft om een asielcrisis uit te roepen. Dat is pessimistisch en fragiel gedrag.
Misschien is dat de functie van democratie: een dynamisch evenwicht bewaken tussen optimisme en pessimisme, geloof in de heilstaat en gezond realisme. Dat evenwicht vraagt om leiders die niet roepen dat zij er zin in hebben, maar om evenwichtige, anti-fragiele leiders. Zij laten ons collectief leren van onze fouten, benoemen onzekerheden en stellen zaken noch optimistisch noch pessimistisch voor. Opdat wij niet zwelgen in machteloosheid noch onszelf overschatten, maar perspectief zien.