Column | Barry Madlener is géén Kamerlid meer

Barry Madlener, minister van Infrastructuur en Waterstaat namens de PVV, had al weken geleden zin in een debat met de Tweede Kamer. Aan zijn ministerie moest hij nog wennen, zei hij op een vrijdag net voor de vergadering van de ministerraad. „Maar de Tweede Kamer is mij zó vertrouwd.” Hij was vijftien jaar Kamerlid.

In het Vragenuur op dinsdag, vorige week, staat hij voor het eerst als minister tegenover Tweede Kamerleden en één keer noemt hij hen „mijn collega’s”. Tot verrassing van zo’n beetje iedereen in de zaal is het een Kamerlid van zijn eigen partij, Hidde Heutink, die Madlener uit de droom helpt dat hij nog een van hen is. Op hoge toon noemt Heutink het „heel erg gek” dat „deze minister” geen maatregelen wil nemen tegen de fatbike. Ook de SGP, die tot nu toe van harte bereid lijkt om het kabinet te steunen, klinkt hard. Kamerlid Diederik van Dijk noemt Madleners verhaal „slappe hap”.

In de eerste week na de zomervakantie zien Kamerleden hoe moeilijk de nieuwe ministers en staatssecretarissen het soms hebben. Maar wat zien die ministers en staatssecretarissen?

Ook als je zelf Kamerlid bent geweest en dus weet hoe het is om met grote stappen naar de interruptiemicrofoon te lopen, weet je nog niet hoe intimiderend het kan overkomen als zes of zeven Kamerleden tegelijk opstaan en op jóú afkomen. „Het is heel anders dan in de gemeenteraad”, zegt staatssecretaris van VWS Vincent Karremans, oud-VVD-wethouder in Rotterdam. „Raadsleden blijven bij hun bankje staan.”

In de meeste debatten zitten ministers en staatssecretarissen tegenover ‘commissies’, vaste groepjes Kamerleden die over één onderwerp gaan. Ze doen vaak samen werkbezoeken, ze gaan samen op reis. Sociaal psycholoog Tom Postmes uit Groningen volgde veel debatten over de gaswinning en zag, zegt hij, dat niemand in zo’n commissie het prettig lijkt te vinden als een minister een van hen „met dédain” bejegent. Of die nu van de coalitie is of van de oppositie. Je kunt als nieuweling vast onzeker worden van zo’n groep en misschien is dat wat ik zie in een debat over natuur en stikstof, woensdag: BBB-staatssecretaris Jean Rummenie besteedt bijna al zijn aandacht aan de vragen van BBB-leider Caroline van der Plas. „Míj kijkt hij niet aan als ik tegen hem praat”, zegt Laura Bromet van GroenLinks-PvdA later. „Ik denk dat hij een beetje bang is voor mij.”

Na het Vragenuur zegt SGP’er Van Dijk dat hij ‘slappe hap’ bedoelde als „kwinkslag”, omdat Geert Wilders dat had gezegd over Dick Schoof. Op vrijdag, weer voor de ministerraad, zeg ik dat tegen Barry Madlener en die kijkt ervan op. „Ik vond het niet passen bij de SGP.”

’s Avonds vroeg zijn vrouw: „Heb jij wel koffie gekregen?” Ze wist: in de grote debatzaal krijgen ministers en staatssecretarissen koffie, Kamerleden niet. Maar of dat ook zo is bij het Vragenuur? Madlener weet het niet. Hij lacht. Hij kreeg géén koffie.