Documentairemaker Suzanne Koopstra: ‘Rotterdam had zichzelf heruitgevonden, en nu breekt het zichzelf weer af’

Waarom Suzanne Koopstra (28) documentaireregisseur wilde worden, wordt nooit echt duidelijk. Ze laveert tussen: „Ik kan niks anders” en „het is fijn je een stukje werkelijkheid te kunnen toe-eigenen en te kunnen vervormen.” Of, zoals ze in haar tweede jaar aan de Nederlandse Filmacademie schreef in een manifest tegen de benaming ‘verhalenverteller’: „Nee! Ik heb niks te vertellen […] Ik ben onbelangrijk en dat blijf ik! Ik maak een film omdat ik voel dat er iets in mij brandt en er simpelweg wat mee moet!”

Duidelijk is wel dat ze er goed in is. Weinig afstudeerfilms van de Nederlandse Filmacademie zijn zo stijlvol en origineel als haar De toekomst is failliet, over Bep en Tinus de Does, die een fotoarchief van Rotterdam bijhouden. Met kromme vinger wijst Tinus naar al zijn voormalige woonplekken die zijn afgebroken om yuppen te huisvesten. Langzaam wordt de film magischer. Op orgelmuziek banjert Tinus dan, groter dan de wolkenkrabbers, door Rotterdam. De film eindigt met Lee Towers die ‘You Never Walk Alone’ reciteert en leunend op een rollator uitkijkt over de afbraak van ‘zijn’ Rotterdam.

Hoe kreeg je Towers zo ver?

„Ik plaatste een oproep op Instagram. Bleek dat ik zijn oud-buurmeisje kende. Hij belde me uit het niets op. „Met Leen!” De geplande draaidag ging niet door, hij was door zijn rug gegaan. Daarna zag ik hoe hij aftakelde, parallel aan Rotterdam. De metafoor ontvouwde zich voor me.”

Hoe kwam je op de filmacademie terecht?

„Ik dacht niet dat ik daar ooit naartoe kon. Dus meldde ik me aan voor een nieuwe, andere filmschool, maar dat bleek een ongelofelijk louche zaak. Het kwam erop neer dat we bedrijfsfilmpjes maakten zonder betaald te worden. Toen ik stopte zeiden docenten stiekem dat ik er goed aan deed. Daarna begon ik wat filmpjes te maken met vrienden. Dan zaten we tot midden in de nacht licht te testen in een anti-kraakpand. Een van hen zei plots: ik wil naar de Filmacademie. Dat was nieuw voor mij: je kán je aanmelden voor zo’n school. En je kan ook aangenomen worden.”

Is je film persoonlijk voor jou als Rotterdammer?

„In de eerste twee jaar van de filmacademie mag je niet buiten de Amsterdamse ring filmen: dat wordt te duur en dan kunnen docenten je niet bezoeken. Dat vond ik ontiegelijk frustrerend. Door die fysieke afstand vroeg ik me af: waarom houd ik zo van die stad? En waarom haat ik het zo? Het antwoord bleek: die stad heeft zichzelf heruitgevonden als utopie, na het bombardement. Voor alle mensen, kleuren, klassen, geloven. En wanneer dat nét werkt, breekt het zichzelf weer af. Want de opbouwers moeten nu opeens wijken voor welgestelde nieuwkomers. Deze zelfdestructie zag ik opeens als circulair verschijnsel.”

De film is opgedragen aan een overleden vriendin van de filmacademie. Hoe zit zij in de film?

„Eigenlijk zou je kunnen zeggen dat ik alles aan haar te danken heb: Bobbie Faren Müller. Ik begon op de filmacademie in Production Design. Zij zei: ‘Wat doe je daar, jij moet naar regie!’ Ik leerde van haar vragen stellen. Zij kon dat zo doordringend als ik nooit eerder had gezien. Ze had je altijd door. Ik wilde óf een film over Rotterdam maken, óf een over haar. Uiteindelijk is het beide geworden: het gemis van die afgebroken gebouwen en huizen, de zelfdestructie van Rotterdam… alles staat symbool voor haar. Ze zal in al mijn films bestaan.”

Er is weinig werk voor documentaireregisseurs, wat nu?

„Veel commercieel werk, reclameklussen. Vooral voor musea. Dat is fantastisch! Je mag vaak met kunstenaars samenwerken. Voor het Rijksmuseum maakte ik een filmpje over Lee Ufan. Hij maakte een installatiekunstwerk van stenen in de beeldentuin. Maar hij moest de stenen eerst vragen óf ze neergelegd wilden worden. En waar. En hoe. Opeens moest het Rijksmuseum zich verhouden tot iemand van wie geen agenda te maken is, terwijl ik met hem over stenen praatte.”

Is dat ‘brood op de plank’ of wil je het blijven doen?

„Ik vind het leuk om te proberen mensen die zakelijk denken mee te krijgen in een gek en lief en grappig kunststukje. Voor een andere video moest ik elf museumdirecteuren interviewen. Dat heb ik aan elkaar verbonden met een verhaal over een schelp. Dan stond een museumdirecteur opeens te acteren en te praten met die schelp. Dat is een klus én een geweldige ervaring. Dat is mijn maatstaf voor commercieel werk: dat je met wederzijds vertrouwen iets unieks kan maken. Best een hoge eis, maar ik hoop meer van dat soort werk aan te trekken met wat ik nu maak.”