„Laat me… Laat me… Laat me m’n eigen gang maar gaan.” De kleine zaal van Paradiso, bomvol jonge hiphoppers, scandeert de klassieker van Ramses Shaffy uit volle borst mee. Dan knalt de keiharde Jerseybeat erin en klinkt ‘Laat me’ enkel nog als motief, verdronken in een sonische zee van reusachtige basgolven. Lusho, Moski en Xeno, jonge talenten uit Shaffy’s stad, breken gretig heilige huisjes af in de poptempel aan het Leidseplein.
Je kan het ook zien als een ontroerend eerbetoon. Want dat Lusho niet zomaar een jonge rapper is, en zijn ‘crew’ MSA (Maak Stappen Altijd) niet zomaar een crew, blijkt wel uit de ingenieuze uptempo, zware Jersey en Memphis beats (vaak zelf geproduceerd), de spitsvondige teksten, en het ongepolijste enthousiasme van het publiek, dat iedere regel tekst kent en uit volle borst meerapt en moshpits blijft ‘gooien’. Het is een zaal vol bezwete jonge jongens die in groten getale met oranje MSA-shirts rondlopen – uitgebracht tijdens het EK, met Shaffy er achterop. De sample van ‘Laat me’ is overigens niet toegestaan door de nabestaanden van Shaffy. Lusho mag het dus officieel niet gebruiken; het nummer kan alleen live gespeeld worden, en clandestien op YouTube staan. Toch zonde; Lusho zou voor veel jongeren een ingang kunnen zijn in de nationale muziekgeschiedenis. Wie weet.
Rode draad
Goed, terug naar de bovenzaal van Paradiso. Lusho heeft misschien net genoeg nummers in zijn ontluikende oeuvre voor 45 minuten show. Alle hits (voor zover die er al zijn) worden er in een sneltreinvaart doorheen gejaagd. Toch is er een rode draad: de mechanische stemmen in het openbaar vervoer van de verschillende steden waar de liedjes mee te maken hebben. Zoals „Halte, Rotterdam-Centraal” bijvoorbeeld in ‘New Balance’.
Maar ook, en misschien wel juist, sidekicks en voorprogramma Moski en Xeno zijn opvallend. De flow van Xeno is volwassen. Met rappen, zowel in de studio als op het podium, is hij allesbehalve vreemd. Een natuurtalent. Maar dan die stem van Moski. Als die van Darth Vader met een lik honing. Rillingen over je rug. Zijn populairste nummer met Lusho, ‘Zo boos?’ (2022) doet ergens denken aan het nummer ‘Dior’ van Pop Smoke, de beroemde wijlen rapper uit New York. In Nederland doet hij denken aan Adje, de halfbroer van Hef met dat zware stemgeluid uit duizenden. Moski’s juffrouw op de basisschool zei al dat hij iets met die stem moest doen. „Presentator worden of zo”, zegt hij in een onlinevideo van platform 101Barz. Rapper lijkt me beter.
Het lijkt wel steeds moeilijker een beetje positief naar de wereld te kijken. Ga er maar aan staan: Poetin, Gaza, de stand van de natuur, klimaatverandering… Bij zoveel heftige ontwikkelingen tegelijk kunnen angst en depressie sneller op de loer liggen. Om dat soort gevoelens het hoofd te bieden gaan mensen al eeuwenlang op zoek naar afleiding, troost. Mooie dingen bijvoorbeeld. Of stilte. Rust.
Dit gegeven vormde de aanleiding van de tentoonstelling De Troost van Schoonheid, tot en met 6 oktober te zien in het Rietveldpaviljoen te Amersfoort. „Een tempel van stilte” wil de kunsthal zijn, die bezoekers „uitnodigt om er wat langer te verblijven, op één van de bankjes te gaan zitten en een kunstwerk echt te ervaren. Of om je gedachten te laten gaan in een moment van bezinning.” Bij stilte en contemplatie denk je misschien eerder aan een bos dan een drukke stad, „toch kunnen ook zorgvuldig samengestelde architectonische vormen of ruimtes deze gevoelens oproepen”, lezen we in de brochure.
Curatoren Willemijn Faber en Cilia Tel verwijzen naar wat kunsthistoricus Henk van Os in 1968 schreef over het werk van Mark Rothko, abstracte kleurvlakken in een lege, stille ruimte: „De kunst van Rothko doet je opgaan in verheven stilte en ontkomen aan jezelf in sublieme rust.”
Zoveel mogelijk stilte
Dat is precies wat De Troost van Schoonheid ook wil bereiken. Daarbij streeft het Rietveldpaviljoen naar zoveel mogelijk stilte; bezoekers wordt verzocht hun telefoon op stil te zetten. Ook hangen er geen teksten met uitleg van het werk of de kunstenaar naast de kunstwerken: om een zo rustig mogelijk beeld te creëren vinden bezoekers die informatie uitsluitend in de meeneem-folder.
De werken in de hal die wellicht troost zouden kunnen bieden, zijn uiteenlopend van aard. We zien onder meer beeldhouwwerken, fotografie, handwerken en schilderijen. En een paar indrukwekkende installaties: zo maakte Ronald van der Meijs een twee meter lange sculptuur met plastic, luchtslangen en een pomp die het binnenste deel afwisselend opblaast en weer leegzuigt – Time Capsule of Life 2.0 lijkt te ademen. Het geheel stelt een ballonzaadje voor: „Dit zaadje beweegt zich voort door de wind en kan zelfs bij moeilijke omstandigheden zeer lang overleven.” Dit is een kunstwerk waar je de tijd voor moet nemen, liefst op een moment dat er weinig mensen (en geluiden) zijn, want het prikkelende en wonderbaarlijk prettig in het gehoor liggende kraken van het krimpende en uitdijende plastic is wat je moet ervaren om het gewenste, rustgevende effect te sorteren.
Een blikvanger is Pieces of Movement, een installatie van kunstenaarsduo CellaVie L.A.B. (Marcella Kuiper en Albert Aarts) waarbij je een geblindeerde box binnentreedt en je zittend op een stoel een wonderlijk schouwspel op je kan laten inwerken. Een koptelefoon met rustgevende soundscapes zorgt voor een optimale beleving van het betoverende effect van fraai uitgelichte abstracte objecten die zachtjes door de ruimte zweven. Ook hier geldt: sta vooral niet te snel weer op. De tijd doet z’n werk.
Perfect gedekte tafel
Ook niet-bewegende kunstwerken kunnen de liefhebber in vervoering brengen, zoals de sprankelende, kleurrijke foto’s van de jonge fotograaf Sabrina Charehbili. Ze maakte werk in Marokko, „een land waar de tijd heeft stilgestaan”, zoals ze zelf zegt. Fraai zijn de delicate kraagjes van Lynne Leegte: ze liggen in vitrines en lijken van kant, maar blijken gemaakt van albast; ook haar installatie Home, een perfect gedekte tafel vol glaswerk en water is een eyecatcher.
Daarnaast zijn vermeldenswaard de geborduurde afbeeldingen van Annesas Appel, waarbij ze telkens twee cijfers over elkaar heen legt, in wisselende kleurcombinaties die een fraai geheel vormen (Layered Landscape), de vrolijke schilderijen van mensen die samen zijn en „elkaar zonder woorden begrijpen” van Frits Nolte, de sprookjesachtige nachtwereld in de foto’s van Anton Havelaar en de linnen lappen van Janine Eshuis, gemaakt onder invloed van de getijden op de Wadden, dat „grote eindeloze landschap, doordrenkt met slib, klei en plantenresten”; volgens de kunstenaar „de ultieme plek van rust, stilte, duisternis en schoonheid” die „voor velen van ons troost, bezinning en inspiratie” betekent.
Wie het geluk heeft op een rustig tijdstip door de bescheiden hal te dwalen en daarbij vooral niet op de klok te hoeven kijken, zou met deze en nog veel meer kunstwerken zomaar eens kunnen ervaren wat het doel was van De Troost van Schoonheid. Of, zoals dichter Twan Vet het verwoordt in de eerste strofe van zijn speciaal voor deze tentoonstelling geschreven gedicht ‘Troostmomenten’: Stap maar in het gat van dit moment. / Hang je zorgen aan de kapstok, naast je jas. / Met elke pas die je nu zet verdwijnt er iets. /
Op woensdagavond lijkt het podium van Paradiso, in Amsterdam, op een laboratorium. Letterlijk, door de rook die van de apparaten slaat, en muzikaal, door het gepruttel en het experiment dat de muzikanten voortbrengen. Elk nummer dat de zes spelen krijgt rijk gedecoreerde uitvoeringen, waarin de details opvallen: een ritselende rammelaar, live geklapte handclaps, de gedempte drums en elektronische vogelgeluiden op de achtergrond.
Dat alles goed te onderscheiden is, is Jordan Rakei’s handelsmerk. De van oorsprong Nieuw-Zeelandse producer/muzikant drapeert en schuurt de klanken tot er een subtiel soort elektronische soul ontstaat. Daarin is hij verwant aan Britse muzikanten als James Blake en Tom Misch, met het verschil dat Rakei, die debuteerde in 2016, inmiddels als zanger meer reliëf heeft gekregen.
Hij vertelde woensdagavond aan de zaal, tijdens het eerste van drie uitverkochte concerten, dat hij opgroeide met soul, reggae, jazz en funk. Elementen van die stijlen smokkelt hij zonder nadruk zijn liedjes binnen. Zo horen we de funky bas, hier en daar een vleugje orgel, een wah-wah-effect op de gitaar, zit hij afwisselend achter zijn elektronica-uitstalling of piano, waar stroevere jazz-patronen plotseling veranderen in dansbaar.
Galmende falset
Rakei’s zangstem kreeg nieuwe allure op zijn recente, goed ontvangen album Loop (2024). Ineens was zijn zang het middelpunt van nummers als ‘Learning’, ‘Cages’ en het overrompelende ‘Flowers’. De stem evolueert van licht gebarsten, via intieme bochtjes en zindering, tot een galmende falset.
De 32-jarige Jordan Rakei, nu gevestigd in Londen, is de eerste artist in residence van de beroemde Abbey Road-studio. Hij kreeg de sleutel en mag een jaar lang alle instrumenten en ruimten naar eigen inzicht benutten. Behalve dat hij hier aan eigen muziek zal werken, is Rakei ook bekend als mentor voor nieuw talent. Zo is zangeres Eliza Oakes nu zijn voorprogramma, en zingt ze ook in de band. Oakes stootte haar heldere klank als een noodkreet tussen zijn frasen door.
Het podiumbeeld was nogal braaf, met zes muzikanten omringd door acht schemerlampen, en Rakei heen en weer lopend tussen de klavieren. Een enkele keer stond hij middenvoor bij de microfoon. Eenmaal, in ‘Flowers’, strekte hij zijn armen in een smekend gebaar, en een keer was er verrassende belichting: een bloedrode spot op zijn lichtblauwe overhemd, juist toen hij ‘Everything, Everything’ zong: ‘over liefde’. De zaal deinde inmiddels op de vloeiende beats van zijn soundscapes en songs.
Zo bleek: Rakei is geen podiumbeest maar wel een podiumstem.
Het dagelijks leven: je moet er maar net zin in hebben. Nee hè, denkt menigeen bij het opstaan, daar gaan we weer. De zoveelste dag vol dingen die gedaan moeten worden. En natuurlijk houd je van je kind, maar je houdt ook heel erg van een extra halfuurtje slaap, en dat krijg je niet nu dat jochie in alle vroegte naast je bed staat met zijn speelgoed en zijn praatjes.
In dit verband is de schilder Anika Mariam Ahmed (1988) iemand om een voorbeeld aan te nemen. Ze heeft plezier in het alledaagse en maakt er wat van. Zelfs dat moment met het klaarwakkere kind naast de ontwakende ouder wordt onder haar handen een gezellig schilderij, waarin een groot deel van de compositie is ingeruimd voor het warme nest van stof en veren. Dat dikke roze dekbedlandschap is aantrekkelijk. Je begrijpt waarom de ouder zich er nog even in schuilhoudt, maar het kind staat er toch ook aandoenlijk en sympathiek bij. Je kunt het niets kwalijk nemen. Het is zoals het is, en het is goed.
In 2016 maakte Ahmed, toen net afgestudeerd aan het Frank Mohr Instituut in Groningen, indruk op een tentoonstelling van winnaars van de Buning Brongersprijs, een aanmoedigingsprijs voor jonge schilders, in de Amsterdamse kunstenaarssociëteit Arti et Amicitiae. Daar hingen onder meer een levensgroot dubbelportret van haarzelf en haar vriend naakt, een schilderij van een kapper aan het werk en een drukbevolkte caféscène. De kleuren en vormen waren nog wat wilder en karikaturaler, wat meer losgezongen van de realiteit dan in haar recente werk, dat nu te zien is bij Galerie AdK in Amsterdam.
Smakelijk gepenseeld
Dat nieuwe werk geeft een ingetogener beeld van een misschien ook wel kalmer dagelijks leven. We zien de vriend van het dubbelportret terug in een zonnige tuin. Een stilleven van pannen en deksels in de gootsteen. Een spiegelende regenplas. De baby onder een rek rammelaars, de peuter spelend op een balkon. Een potplant in de vensterbank. Wasgoed dat hangt te drogen aan een rek. Voor de gemiddelde heteroseksuele dertiger – partner gevonden, huis betrokken, kind gekregen – zijn het herkenbare, aansprekende, bemoedigende beelden. Voor anderen is er ook wel wat verzoening met of verwondering over de dagelijkse onbelangrijkheden uit te halen.
Behalve plezier in de dingen die ze opmerkt en schildert heeft Ahmed ook zichtbaar plezier in het schilderen zelf. Het gelige eten in een zwarte pan op het aanrecht is niet tot op het gerecht te determineren, maar wel heel smakelijk gepenseeld. Een bloeiende forsythiastruik op een regenachtige voorjaarsdag is een explosie van gele verf geworden, een bigger splash van kleur en beweging die zich niets aantrekt van de grauwe nieuwbouwstraat en uit het gareel van de voorstelling breekt. De tentoonstellingstitel Gloed slaat op dergelijke oplichtende vormen in haar schilderijen, maar zou ook kunnen verwijzen naar de warme gronderingen waarop Ahmed schildert en die overal – zowel in de licht– als in de schaduwpartijen – langs omtreklijnen op kieren en door kleurvlakken heen schemeren. Die gekleurde ondergrond is de vloerverwarming onder de beelden.
Het enige jammere bij dit alles is dat Ahmed, net als de meeste andere figuratieve schilders van haar generatie, niet rechtstreeks naar de waarneming werkt maar altijd met een telefoonfoto ertussen, die ze later en elders naschildert. Daardoor krijgen de verbeelde sensaties iets tweedehands, iets plaatjesachtigs, terwijl je juist van zo’n sensitieve en begaafde kunstenaar graag de meest directe observatie zou willen zien. Het weglaten van de foto als tussenstop zou haar getuigenissen doorleefder maken, meer schilderij en minder Instagrampost. Direct naar het leven tekenen en schilderen is wat moeilijker, het vergt meer snelheid en concentratie in het kijken en noteren, maar met haar talent zou het Ahmed moeten lukken. Onder de schilders die naar de directe waarneming werken zou ze een aanwinst zijn, want de opmerkzaamheid, de levensvreugde, de technische soepelheid en het gevoel voor stilering die nu al uit haar werk spreken kom je onder jonge schilders niet zo vaak tegen.