Column | Tot onze schrik zat de man met de rieten hoed daar weer

Het was volle maan en ik logeerde bij mijn vriendin Liz in New York. Liz’ onderbuurvrouw, een roodharige kunstenares die eruitzag alsof ze in de jaren zestig veel visioenen had gehad, noemde deze maan een ‘crossroads’, een moment om op rituele wijze te bepalen wat we wilden achterlaten en wat we wilden meenemen naar het nieuwe werkjaar. Dat woord, crossroads, deed me denken aan de blueslegende Robert Johnson en dus deden we die avond een experimentje.

Begin jaren dertig zou Robert, na een mislukt optreden, ergens in de Mississippi Delta op een verlaten kruispunt in totale wanhoop op zijn knieën zijn gevallen en naar de volle maan hebben geschreeuwd. Uit het niets verscheen een oude, zwarte man. Die tunede Roberts gitaar en de volgende ochtend werd Robert wakker als de uitvinder van de Deltablues. Robert had zijn ziel verkocht aan de duivel, zeiden de mensen. Maar mensen die wisten welke goden met slaafgemaakte Afrikanen naar de Nieuwe Wereld waren meegekomen wisten dat Robert oog in oog had gestaan met de god die de poort tussen de mensen- en de godenwereld bewaakt. In het Haïtiaanse vodou en het Amerikaanse voodoo heet hij Papa Legba, Leba in het Surinaamse winti en Elegua in het Braziliaanse candomblé. Hij spreekt alle talen van de wereld. Hij houdt van koude koffie met suiker en hij hangt rond op kruispunten.

Achter Liz’ keukentafel staken Liz en ik een kaars aan, roerden een schepje suiker door een kop koude koffie en zeiden drie keer: „Papa Legba, open de poort.” Toen liepen we naar het kruispunt van Church Avenue en Ocean Parkway. Verlicht door de voorbijrazende auto’s, goten we de koffie in een plantsoentje en vroegen Papa Legba ons de juiste weg te laten zien, terwijl we vanaf een bankje naast het stoplicht werden bekeken door een slanke, zwarte man met een witte baard en een rieten hoed op zijn hoofd. Ik had meteen wel door hoe vreemd dat was, Liz begreep het pas de volgende ochtend. Om zeven uur stond ze klaarwakker naast mijn bed: ze had Papa Legba gegoogeld en het eerste plaatje dat ze vond was een schilderij van een magere, zwarte man met een witte baard en een rieten hoed. Ik besefte ondertussen dat we Legba niet hadden gevraagd om de poort te sluiten en wie weet wat daar ondertussen allemaal doorheen zat te stappen. Dus zetten we weer koffie, gooiden daar twee ijsklontjes in en keerden terug naar het kruispunt.

Tot onze schrik zat de man met de rieten hoed daar weer, dit keer slurpend aan een ijskoffie. Liz duwde me naar hem toe.

Zijn naam was Dr. Clyde Griffin, hij was 82 jaar, doctor in Romaanse talen en voormalig professor aan de Metropolitan College of New York. Hij had nog nooit van Legba gehoord. „Dat is waarom ik soms liever mijn mond hou”, lachte hij. „Zo leer je nieuwe dingen.” Dr. Griffin vertelde dat hij een aantal jaar geleden voor een gesloten kerk had gestaan en toen naar een park was gegaan. Daar hoorde hij iemand prachtig gospel zingen. Hij volgde het gezang en verscholen tussen de bomen vond hij een oude zwarte man. „Je hebt geen kerk nodig om God te vinden”, had de man hem gezegd. „Wat je nodig hebt is tijd met jezelf.” Sindsdien zat Dr. Griffin regelmatig in zijn eentje op dit bankje om te doen wat hij nu zat te doen: de goden de kans te geven om tegen hem te spreken.