Het ijzererts gaat naar China, maarwat krijgt Guinee ervoor terug?

Buiten giet het in de Guinese hoofdstad Conakry. Binnen, voorbij de tot mijnschacht omgebouwde entree van de evenementenhal, regent het superlatieven. „Ongeëvenaard”, juicht op het podium de in pak gestoken moderator. Een „historisch moment”, vult de Australische directeur van een de grootste mijnbedrijven aan. Een „nieuw tijdperk”, vindt zijn Chinese collega van een miljardenconsortium.

Generaal Mamadi Doumbouya zelf was de grote afwezige bij dit feestje eind juli ter ere van het omvangrijkste mijnproject in Guinee ooit. Toch was de man die het West-Afrikaanse land sinds een coup in 2021 regeert alomtegenwoordig. In de aanwezigheid van mannen in camouflagepakken tussen de jasjes en hakken. En in de speeches vol lof voor „de visie” dan wel „het leiderschap” of de „diplomatie exceptionnelle” van Monsieur le Président.

Zelfs zijn critici geven toe: zonder Doumbouya had deze mix van westerse en vooral Chinese belangen deze ochtend niet zo ogenschijnlijk knus naast elkaar op een podium gezeten. En had de saga rond Simandou en ’s werelds grootste onaangeboorde voorraad ijzererts (geschat op zeker 4,6 miljard ton) waarschijnlijk voortgeduurd.

Drie decennia aan vertraging, corruptieschandalen en juridische procedures gingen eraan vooraf, maar nu lijkt deze uitgestrekte bergketen vol ijzererts in het zuidoosten van Guinee toch echt ontgonnen te gaan worden. Onlangs werden de laatste handtekeningen gezet onder de samenwerking tussen het Australisch-Britse Rio Tinto en een consortium van hoofdzakelijk Chinese (staats)bedrijven die dit mogelijk moet maken.

Naar China

Eind 2025 moeten de werkzaamheden klaar zijn, waarna uiteindelijk zo’n 120 miljoen ton hoogwaardige ijzererts per jaar zal worden verscheept. Dat gaat vooral naar China, dat zijn grote afhankelijkheid van Australië wil verminderen voor bauxiet en ijzererts, grondstoffen voor aluminium en staal.

Het werk aan dit monsterproject – kostenraming: zo’n 18 miljard euro – is al begonnen. In Morébaya, iets ten oosten van Conakry, staan hijskranen aan de riviermond waar een nieuwe diepzeehaven wordt gebouwd. En zuidelijker, kronkelend langs de grens met Sierra Leone, worden met dynamiet tunnels door bergen geblazen voor een ruim zeshonderd kilometer lange spoorlijn die de mijn met deze haven zal verbinden.

En natuurlijk wordt er gewerkt in Simandou zelf. „We hebben letterlijk bergen moeten verzetten”, glundert Djiba Diakité, hoofd van het ‘strategisch comité’ voor Simandou, dat direct valt onder het presidentieel gezag. „Nu breekt een nieuw tijdperk aan.”

Is dat ook echt zo?

Doumbouya was, na zijn machtsgreep drie jaar geleden, stellig erover: zijn junta zou een einde maken aan de plundering van ’s lands rijkdommen onder zijn voorgangers. Het is hun schuld, zei hij, dat Guinee nog steeds een van de armste landen is, terwijl de bergen en jungles allerlei schatten herbergen, van goud en diamanten tot ijzererts en de grootste voorraad bauxiet ter wereld. In Boké, Guinees noordelijke bauxietregio, is niet eens een verharde weg.

Bronnen: Jeune Afrique, WCS, Rio Tinto, Esri, Infographics Nicoline Emmer en Tim Tensen

„U en wij kunnen niet langer doorgaan met dit dwaze spel dat grote ongelijkheid in stand houdt”, zei Doumbouya tegen de mijnbedrijven. Hij liet Guinees mijnwet afstoffen en kwam op basis daarvan met een reeks eisen, zoals lokale verwerking van bauxiet, wat werkgelegenheid en hogere inkomsten moet opleveren. Kenners betwijfelen of Guinee überhaupt in staat is bauxiet te zuiveren; daarvoor is veel elektriciteit nodig en dat heeft het land nauwelijks.


Lees ook

China heeft Afrika net zo goed nodig als andersom

De Chinese president Xi Jinping begroet donderdag William Ruto, president van Kenia, bij de opening van de China-Afrika-top in Beijing.

Diamantenmagnaat

Doumbouya’s belangrijkste project is Simandou – de bijna mythische mijn waar Guineeërs steeds over hoorden, maar waar niets mee gebeurde. Rio Tinto was in 1997 de eerste die het recht kreeg de bergketen te ontginnen, maar het concern treuzelde jarenlang, wijzend op de „grootte en de complexiteit” van het project. Toenmalige Guinese president Lansana Conté beschuldigde de gigant op zijn beurt van opzet: Rio Tinto beheert onder meer in Australië al de grootste ijzerertsmijn ter wereld en zou volgens Conté de toestroom van meer erts op de markt willen remmen.

Rio Tinto verloor daarop de helft van de concessie aan een Israëlische diamantenmagnaat. Later, in 2021, zou deze Beny Steinmetz door een rechtbank in Genève schuldig worden bevonden aan betaling van miljoenen dollars aan steekpenningen aan Conté’s vrouw. Steinmetz had zijn mijnrechten toen allang doorverkocht aan het Braziliaanse Vale, voor zo’n 2,5 miljard dollar: het vijftienvoudige van wat hij ervoor betaalde.

Tegen de tijd dat de militairen de macht grepen, waren twee potentiële exploitanten over. De concessie voor blok 1 en 2 van de mijn, met een geschatte ijzerertsvoorraad van 1,8 miljard ton, was in handen van Winning International, een miljardenbedrijf uit Singapore met een Chinese oprichter, samen met de Chinese Hongqiao Group en het Chinese staatsbedrijf Baowu Group, dat met een omzet van 140 miljard euro (2023) de grootste staalfabrikant wereldwijd is. Rio Tinto (omzet 48,6 miljard euro) ging een joint venture aan met een consortium van Chinese bedrijven, waaronder aluminiumreus Chinalco. Deze groep hield de rechten voor blok 3 en 4. Geschatte voorraad: 2,8 miljard ton.

Één heikel punt bleef: Simandou’s afgelegen ligging vraagt een miljardeninvestering in de bouw van de benodigde infrastructuur. Hier voerde Doumbouya de druk op: hij eiste dat de twee partijen hier samen zorg voor zouden dragen. Na dreigementen om hun concessies af te nemen, gingen beide in juli 2022 schoorvoetend akkoord.

Niet openbaar

„Blijkbaar was er een ‘uitzonderlijk’ regime voor nodig om dit voor elkaar te krijgen”, zegt Aboubacar Fodé Keïta, met een lachje dat zijn ongemak nauwelijks verhult. Als fiscalist werkt Keïta voor het departement dat belastingregelingen overziet. Deze ochtend is hij een van de genodigden in de hal waar de ‘verjaardag’ wordt gevierd van de Compagnie du Transguinéen (CTG), het twee jaar geleden opgerichte haven- en spoorbedrijf.

Keïta heeft de details van de afspraken – onder meer over de belastingen die hij straks moet helpen innen – nog niet gezien. Geen van de gewijzigde en nieuwe contracten rond Simandou en de CTG zijn openbaar gemaakt. De laatste toevoeging op een webpagina waarop het ministerie van Mijnen contracten publiceert, dateert van voor de coup: een (sindsdien gewijzigd) contract met Winning uit 2020.

De Kindia-tunnel, een spoortunnel in aanleg voor de spoorlijn die de ijzerertsmijnen moet verbinden met de haven in Morebaya.
Foto Jason Florio/Redux

De grote lijnen zijn wel bekend. Zo heeft de Guinese staat een aandeel van 15 procent in beide concessies en in het gezamenlijke haven- en spoorbedrijf. De regering zegt hier vanaf 2040 jaarlijks zo’n 2 miljard dollar aan belastinginkomsten en dividenden van te verwachten.

Keïta wil optimistisch zijn. „Dit kan Guinee echt veranderen”, zegt hij.

Maar buiten de zaal klinkt kritiek over het gebrek aan transparantie. „Al hebben we drie Simandou’s, voor gewone Guineeërs verandert niets zolang we de mechanismen die corruptie mogelijk maken niet aanpakken”, zucht een Guinese onderzoeker van de nationale mijnsector. Omdat het onderwerp zo gevoelig ligt, wil hij anoniem blijven. „Wij Guineeërs moeten wéten waar we het over hebben.”

Belediging

In 2021, het recentste jaar waarover cijfers voorhanden zijn, ontving de Guinese schatkist 540 miljoen dollar uit de mijnsector, vooral van bauxietwinning. Dat staat in een rapport voor het ITIE, een internationaal initiatief dat transparantie nastreeft in grondstofrijke landen. Een jaar eerder ging het om 550 miljoen.

„Een belediging”, aldus de Guinese premier vorig jaar. Niet veel, bevestigen kenners, voor een sector die zo’n 18 procent bijdraagt aan het bruto binnenlands product (2023: circa 23,61 miljard dollar) en goed is voor ruim 90 procent van de export. Zij wijzen onder meer op een vorig jaar verschenen rapport van lokale ngo’s over corrupte praktijken in de bauxietsector, van gesjoemel met cijfers tot steekpenningen.

„Waar is dat geld en dat van ál die jaren ervoor naartoe gegaan?”, vraagt de onderzoeker. „Zelfs in Conakry, de hóófdstad, hebben sommige wijken geen toegang tot stromend water. We hebben nauwelijks elektriciteit. En dan moeten we nu geloven dat alles anders zal gaan?”


Lees ook

Gesloten media, verdwenen activisten – in Guinee voelt niemand zich veilig

Studio van Djoma FM, één van de populairste radiostations in Guinee, in een buitenwijk van hoofdstad Conakry. Op 22 mei werd hun licentie plots geschrapt.

Het ergste, zegt hij: vrijwel niemand in Guinee durft nog hardop zulke vragen te stellen. Twee activisten werden onlangs opgepakt en verdwenen, ngo’s en media staan onder druk. Drie populaire radio- en televisiezenders werden al gesloten, wegens „schending van de beroepsregels”. Die zenders onthulden corruptieschandalen, de laatste tijd ook onder de regering van Doumbouya.

Rond Simandou bestaan meer zorgen. Voor China, drijvende kracht achter het project, zijn de belangen veranderd, zegt analist Christian Géraud Neema, verbonden aan het China Global South Project. Toen het land ruim een decennium geleden actief werd in Guinee, floreerde de Chinese economie. Overal werd gebouwd. Daarvoor waren staal en aluminium nodig.

Foto Jason Florio/Redux

„De toevoer van grondstoffen veiligstellen werd een prioriteit”, zegt Neema. Vooral toen een paar jaar later de spanningen opliepen met de Verenigde Staten en met Australië, waar China nog altijd zijn meeste ijzer en bauxiet vandaan haalt. Voor bauxiet is Guinee inmiddels nummer twee. Maar nu kwakkelt China’s economie en is de bouwactiviteit fors gedaald. Onderwijl is de prijs van ijzererts ingezakt.

„De nood is niet meer zo hoog als toen de junta aantrad”, zegt Neema. Hij wijst op de grote moeite die het Chinese staatsbedrijf Baowu dit jaar had om financiering los te krijgen voor Simandou. Daarbij speelt volgens de analist mee dat China ook investeerde in een ijzerertsmijn in buurland Sierra Leone. „Daar zijn de kosten minder hoog en is het risico minder groot”.

De politieke instabiliteit helpt Guinee evenmin. Rio Tinto maakte sinds zijn komst in 1997 al twee staatsgrepen mee, en de geruchten zwellen aan dat er een derde in aantocht is. Dat Doumbouya in juli niet kwam opdagen bij het feestje met de mijnbedrijven, verbaasde daarom niet: de juntaleider verlaat nog maar zelden het zwaarbeveiligde presidentiële paleis. Deze week maakte hij een uitzondering voor een China-Afrika-top in Beijing.

Verdragen nageleefd

In een hotellobby in Conakry wuift Gerard Rheinberger, de goedgeluimde managing director van Rio Tinto Simandou, de zorgen weg. „Wij maken keuzes op basis van feiten. En feit is dat na al die niet-democratische machtswisselingen één ding consistent bleef: iedere regering, in welke vorm ook, heeft de mijnverdragen nageleefd die vorige regimes ondertekenden.”

Dat hij daar ook weer niet zó zeker van is, blijkt als Rheinberger daarna over het belang van steun van de lokale bevolking begint. Die is precair. Nabij de mijn braken recent nog kleine protesten uit van jongeren die werk eisten. Méér werk, benadrukt Rheinberger. „We hebben ruim 2.300 mensen uit de gemeenschappen baantjes gegeven, maar het is moeilijk aan ieders verwachtingen te voldoen.”

Voor nu domineren de overalls van Rio Tinto, Winning en hun onderaannemers hele dorpen bij de haven in aanbouw en daar waar het spoor wordt aangelegd. Die kleding hangt aan waslijnen en blijft aan tijdens het vrijdagmiddaggebed, waar de dragers hun regenlaarzen en bouwhelmen bij de ingang van de moskee achterlaten.

Aboubacar Souma (rechts) is het dorpshoofd van Kolba, een dorpje nabij de Guinese grens met Sierra Leone.
Foto Eva Oude Elferink

„Er is werk, dat moeten we toegeven”, zegt Aboubacar Souma (68). De chef du village van Kolba, een dorpje aan het eind van een lange modderweg vol gaten bij de grens met Sierra Leone, hangt in zijn plastic stoel terwijl de regen op het dak klettert. Om hem heen zitten jonge mannen, een enkeling in overall. Souma, met witte sik en een donsjas boven zijn slippers, wijst naar hen. „Bijna iedereen hier werkt voor de Chinezen.”

Achter hun dorp, waar voorheen akkers stonden, verrezen de afgelopen jaren betonnen geraamtes waar straks treinen vol ijzererts over denderen. Verderop gaan de werkzaamheden door. De mannen uit Kolba helpen graven en tillen voor zo’n 4,50 euro per dag.

Maar, zegt het dorpshoofd ernstig: „Dit zijn geen echte banen.” Niemand heeft een contract. Wat als dit werk straks klaar is, vraagt hij. „Ik hoop dat ze ons niet vergeten.”



Delen