‘Als ogen de spiegels van de ziel zijn’ – zachtjes strijkt Anne-Gine Goemans over het bronzen beeld van de vissersvrouw onderaan de dijk in het Friese dorp Paesens-Moddergat – „wat zou ze dan denken?”
De vrouw, met haar rug naar de zee gekeerd, heeft haar manden met vis op de grond gezet en draagt een kind. Ze oogt vermoeid, verweerd, verbeten, tientallen jaren ouder dan ze vermoedelijk is. „Alle pijn, al het verdriet.” Haar gezicht doet Goemans, schrijver, denken aan de spaarzame fotoportretten die ze kent van de echte vissersvrouwen uit die tijd, eind negentiende eeuw. Harde, bleke koppen, het leven was zwaar. Maar wat wérkelijk in hen omging, kun je in hun oogopslag niet lezen.
Je hoeft ons niks te vertellenWe doen het hier op onzeEigen manier
(de songteksten zijn van ‘Wâldman’ (Woudman) van het album Tagelyk (2023) van Artvark & Nyk de Vries)
En wie vraagt het zich ook af, wie loopt er nou langs dit beeld? Paesens-Moddergat, door een tv-programma eens uitgeroepen tot één na mooiste plek van Nederland – na de Weerribben –, is vooral bekend van zijn visserijhistorie en van een van de dodelijkste scheepsrampen in de vaderlandse geschiedenis. De Ramp van Moddergat, in de nacht van 5 op 6 maart 1883, toen in één storm 121 vissers omkwamen, onder wie 83 uit dit dorp; bijna de gehele mannenpopulatie.
Dus wie na vele autokilometers door de polderleegte in het bovenste puntje van Friesland de horizon ziet opkrullen, de waddendijk als eindstreep in zicht, wil eenmaal geparkeerd aan de teen van de dijk niets liever dan ’m beklimmen, via de trap, om te zien wat erachter ligt.
Een moddergat, inderdaad. Zeker bij eb. Kwelders en mosselbanken en in de verte de silhouetten van Ameland en Schiermonnikoog. Goemans kan het uitzicht inmiddels dromen.
Daarna even een blik door de verrekijker, gratis, en dan over dezelfde trap kort afdalen naar het monument. Niet dat voor de vissersvrouw, dat ergens onderaan de dijk prijkt zonder sokkel en buiten de gebaande paden, maar naar het monument voor de visserman. Een basalten zuil, hoger gelegen op de dijk als een waarschuwende vinger boven de zee.
De toeristen, veelal Duitsers, bekijken er de naambordjes van de omgekomen mannen, slaken bij de twaalfjarige H.C. de Haan een kreet – „zo jong nog!” – en dalen vervolgens verder af naar het plukje vissershuizen onderaan. Appel- en oranjekoeken bij theehuis Yke-muoi, misschien nog een bezoekje aan museum ’t Fiskershúske, dat verhaalt over de scheepsramp en over Gerben Basteleur, die in zijn omgeslagen aak in een luchtbel de ramp wonderwel overleefde, en over de heldenverhalen van de Koninklijke Noord- en Zuid-Hollandsche Reddingmaatschappij, en dat is ’t.
En nee, niks, vrijwel niks, over de lege, gesloten blik van de vissersvrouw.
Want daar houdt de overlevering op, en begint bij Anne-Gine Goemans de verbeelding.
Uit haar roman Wondermond, deze maand verschenen:
Over de rand van haar kopje tuurde ze naar de porseleinen Staffordshire-hondjes in de vensterbank. Een cadeau van haar man Siebe toen hij terugkwam van de haringvangst bij de Shetlandeilanden. (…) Nanna gebruikte ze om aan te geven of ze beschikbaar was. Stonden ze met hun snuit naar de kamer, dan had ze al herenbezoek. Haar vaste klanten kenden de code.
„Nu gaan we avonturen beleven”, had Anne-Gine Goemans (53) gezegd toen we samen in haar auto bij Den Helder de Afsluitdijk op reden. Zelf was ze ook al zowat een half jaar niet meer in Moddergat geweest. Ze had voor ons wat afspraken geregeld en de urn van haar vader, onlangs opgehaald bij het crematorium, even van de bijrijdersstoel gehaald – „al hield-ie ook wel van toeren”. Op de achterbank stond nu een doosje met haar nieuwe boek, vers van de drukker.
Zo’n zes à zeven keer heeft Goemans vanuit haar woonplaats Spaarndam deze rit gemaakt. Dan verbleef ze een week in een Airbnb – het stikt ervan in Moddergat – om de sfeer te proeven. Is ’t wat? Zit hier een boek in?
Haar werkwijze. Op locatie feiten verzamelen om vervolgens te vertellen wat de feiten níét vertellen. De werkelijkheid, dat is de grondverf. Archieven, interviews, observaties. Verbeelding de lak. Personages, verhaallijn.
Debuutroman Ziekzoekers, waarvoor Goemans in 2008 de Anton Wachterprijs ontving, ging over de bloembollenwereld, gebaseerd op haar eigen jeugd in Heemstede. Voor Honolulu King (2016) dook Goemans in de wereld van de vrijmetselarij, Glijvlucht (2017) verhaalde over haar strijd tegen de komst van een nieuwe landingsbaan op Schiphol en voor Holy Trientje (2019), over de wereld van de atoombom, sprak ze met stralingsslachtoffers in Fukushima en op de Marshalleilanden.
Ook in Wondermond, over de visserij, moeten de details kloppen. Het hijsen van de netten, het postuur van de visser – peziger dan dat van de boer. De animositeit tussen beiden – je bent van vóór of achter de dijk – en de redding van een hond op het wad, die in haar roman vastzit met zijn poten in het slik. „Echt gezien, bij die van een Duitse toerist.” Goemans bezocht de visafslag, voer mee met een garnalenkotter en de porseleinen Staffordshire-hondjes uit haar roman hebben daadwerkelijk bij vissers in de vensterbank gestaan.
Maar of ze ook met regelmaat van de klok werden omgedraaid door de weduwen vanachter het raam? Ze heeft zo’n verhaal wel eens gehoord over vissersvrouwen in Engeland, „maar dit is waar in mijn boeken de verbeelding begint”.
Er zijn helemaal geen wouden In die Friese WoudenToch zijn er genoeg bomenOm je achter te verschuilenWat daar achter die bomen gebeurtDat gaat jou niks aan
Vijf jaar geleden hoorde ze van een vriend uit Friesland voor het eerst over de ramp bij Moddergat. ‘Moet je je voorstellen’, zei hij, ‘een heel dorp zonder mannen, en zonder geld…’. Daarna heeft ze heus navraag gedaan. Dagboekaantekeningen, gesprekken in het dorp. Maar stel, ze had hiervan non-fictie gemaakt, „dan was het verhaal al bij mijn eerste bezoek stukgelopen”.
Soms, beseft Goemans, ook journalist, moet je de verbeelding laten spreken om het héle verhaal te kunnen vertellen. „Dat is voor mij de kracht van literatuur.”
„Hallo! Mogen we binnenkomen?”
Met het eerste exemplaar van Wondermond in de hand stapt Goemans de theedrinkerij binnen van Gooitzen Basteleur, die al klaar zit met de koekjes. Zijn betovergrootvader is Gerben Basteleur, die van de luchtbel – daags erna trof die op visvangst het lichaam van zijn eigen broer in de netten.
„Het boek! Ooh dat zal mijn vrouw mooi vinden!”
„Hoe is ’t?”
Basteleur, pretoogjes en een scheepstattoo op zijn bovenarm, is een gezelligheidsdier. Jammer alleen dat inmiddels alle cafés in Moddergat gesloten zijn. „Vroeger hadden we er vier!” En ook al de basisschool. Dit jaar. En een flink deel van de woningen in Paesens-Moddergat, zo’n vierhonderd zielen, is nu vakantiehuis, opgekocht door Duitsers. En van visserij is al decénnia geen sprake meer.
En toch, vertelt-ie, zijn ook in Moddergat nieuwe ontwikkelingen.
„Dat beeldje verderop, van die vissersvrouw” – Basteleur knikt naar buiten – „dat stond daar altijd maar te staan. Overwoekerd. Niemand deed er wat mee. Maar nu maaien we iedere keer het gras. En ze staat nu in een bed met schelpjes.”
De bronzen vissersvrouw staat er al sinds 2008, vijftig jaar na de onthulling van het monument voor de visserman, en afgelopen februari, vertelt-ie, heeft een tiental vrouwen van het dorp er bloemen neergelegd. Dat was voor het eerst. „Het woei heel hard en ze hebben er nog wat voorgelezen. Ze vonden dat het moest gebeuren, ik geloof dat ze het nu elk jaar willen doen.”
Wat als je alles kwijtraakt? Wie ben je dan nog? Dat is het thema van Wondermond. De ik-figuur heet Boye de Koning, een zeventienjarige jongen die opgroeit in Bloemendaal, verzekerd van een gouden toekomst, totdat zijn vader wordt opgepakt voor beleggingsfraude. Samen met zijn moeder vlucht hij naar een vissersgehucht in Friesland waar zijn oma woont, Wonderwond, en waar een oude scheepsramp de dorpelingen nog in zijn greep houdt. Zonder geld en zonder status moet Boye er een nieuw bestaan zien op te bouwen. En juist de scheepsramp – spoiler – blijkt zijn redding.
Het is een coming-of-age-roman zoals Goemans die graag schrijft. Omdat ze ervan houdt om op middelbare scholen over de maatschappelijk thema’s in haar boeken te vertellen, omdat ze de ontwikkeling naar volwassenheid – „die zoektocht” – zoiets moois vindt. En wellicht ook omdat ze er als moeder van drie post-pubers best wat affiniteit mee heeft. Want ze zijn prima opgedroogd, maar dat er eentje met zo veel vrienden zat te blowen in de caravan achter in de tuin dat het hele ding door z’n wielen ging, krak bam, zal ze niet gauw vergeten.
Wat als je alles kwijtraakt? Wie ben je dan nog?
„Maar wacht even”, had de redacteur van haar uitgeverij gezegd nadat ze vorig jaar de eerste versie van het manuscript had ingeleverd. „Waarom wilde jij dit boek eigenlijk schrijven?”
Dodelijke zin, wist Goemans. Want inderdaad, was het boekidee niet juist geboren uit haar fascinatie voor de vissersvrouw? Uit de gedachte wat er zou gebeuren als je in één klap man en inkomsten kwijtraakt en achterblijft met zes kinderen thuis?
In Moddergat waren de vissersvrouwen al vóór de ramp veroordeeld tot een hard leven. Pierensteken op het wad – elk schip had zesduizend wormen nodig – en na de vangst – schol in het voorjaar, tong in de zomer, kabeljauw in de herfst – met tonnetjes op de rug venten langs de deuren.
Na de ramp werd een commissie ingesteld om zich over de weduwen te ontfermen. Het gezelschap bestond vooral uit boeren en van de landelijke inzamelingsactie, die 135.513 gulden en 50 cent voor het rampenfonds opleverde, kregen de weduwen wekelijks enkele kwartjes. Amper genoeg om van te leven.
De ramp luidde in Moddergat het einde van de visserij in. Bekend is dat Friesland destijds de armste provincie van het land was en dat er in de omgeving nauwelijks ander werk was. Later vertrokken de jonge vrouwen vaak voor maanden om te werken in de haringpakkerij. In Dokkum. Emden, Duitsland. En de weduwen droegen na de ramp de rest van hun leven alleen nog zwart. Maar over hun verdere lot is de geschiedschrijving nogal zuinigjes.
„Aaah wat een schatje!”
We schuiven aan bij Anne-Goaitske Breteler, een cultureel antropoloog met wie Goemans voor haar boek geregeld sprak. Breteler woont sinds kort in een vissershuisje in Moddergat – „zeventig stappen van de dijk” – en heeft een pasgeboren zoon op haar arm. Glimlach: „De eerste baby in dit huis sinds honderd jaar.”
Het gezelschap bestond vooral uit boeren en van de landelijke inzamelingsactie, die 135.513 gulden en 50 cent voor het rampenfonds opleverde, kregen de weduwen wekelijks enkele kwartjes
Ook Anne-Goaitske Breteler was bij de herdenking voor de vissersvrouw, afgelopen februari. Het idee, vertelt ze, was geopperd in de buurtapp. „Het wordt eens tijd, dachten we. Het gaat altijd over de visserman. Maar die was al dood, na de ramp. De gevolgen voor de vissersvrouw waren veel groter.”
Breteler heeft zich voor haar non-fictieboek De laatste dagen van de dorpsgek, dat volgende maand verschijnt, verdiept in het gevoelsleven van Friese archetypen als de boer, de arbeider en ook de vissersvrouw. Maar juist over háár kon ze het minst vinden. „Hun gevoelens zijn op schrift niet beschreven, veel vrouwen waren analfabeet. En ook navraag in Moddergat leverde weinig op.”
Prostitutie en seksueel misbruik kwamen destijds voor, en mogelijk ook in Moddergat, zegt Breteler. „De machtsverschillen op het platteland waren groot. Tussen de boer en zijn werkneemsters, tussen notabelen, vissersvrouwen.” Fysieke en psychische klachten na seksueel misbruik is ze in medische archieven wel tegengekomen, „maar er werd niet over gesproken”.
Hup, pierensteken. Je práátte niet over je gevoelens, laat staan misbruik. Schuld, schaamte. Je naam bezoedeld. Verdriet? Het was toch Gods wil? Breteler: „‘De rouw gaat nooit voorbij, maar dat is iets tussen God en mij’, zeiden de vissersvrouwen na de ramp.”
En zelfs Anne-Gine Goemans had ’t tijdens het schrijven van Wondermond liever bij pierensteken gelaten. Die verhaallijn over Boye de Koning ging haar nog gemakkelijk af. Die was losjes gebaseerd op haar eigen jeugd, in een rijk Heemsteeds milieu, maar zonder geld. Haar vader had het nest verlaten en haar moeder, verpleegkundige, knoopte de eindjes aan elkaar. Ze woonden in een villa, maar die bladderde steeds verder af. „Nooit zekerheid, nooit veiligheid.”
Je práátte niet over je gevoelens, laat staan misbruik
Maar de verhaallijn over de vissersvrouw – haar eerste plan! – had ze aanvankelijk gewoon weggemoffeld. Haar verdriet had ze genegeerd, tot het niet langer gíng.
Om te kunnen schrijven over misbruik, beseft ze nu, moet je eerst over je eigen schaamte heen stappen. En dat gaat niet zomaar – ook niet als je zoiets zelf hebt meegemaakt.
Wij praten over gewone dingenWij praten over dingenDie iedereen kan begrijpenOver de rest praten we niet
„Mooi hè!” Uit een voortuin aan de overkant komt een vrouw aangelopen terwijl Goemans nog éénmaal in de ogen van de bronzen vissersvrouw kijkt. „Weet je, het is een triest verhaal, die vrouwen… Maar we hebben nu onze eigen herdenking! Wij vrouwen van ’t dorp zijn altijd bescheiden, we kennen ’t leed. Maar nu dachten we: laten wij ook eens lawaai maken.”