In Barta’a brandde het vuur van de opstand tegen de Israëlische bezetting. Nu is het dorp deels ommuurd. „We zitten in een kooi”.

Ooit lagen er olijfboomgaarden rondom de huizen. Inmiddels wordt een groot deel van het dorp in beslag genomen door een almaar groeiende markt, vol groente-, kleding- en meubelwinkels.

Het op groene heuvels gelegen Palestijnse dorp Barta’a is met circa zesduizend zielen een kleine stad geworden, maar het dorpse ons-kent-ons-gevoel is hier niet vreemd. De meeste inwoners heten Kabaha.

Zo ook de burgemeester, Ghassan Kabaha (60). „Een dorp dat uit één familie bestaat, daar is het leven gemakkelijker dan elders,” zegt hij vanachter zijn bureau in het gemeentehuis van Oost-Barta’a. Op een salontafel staan sapjes, chocola en koffie.

Ondanks de eenheid die inwoners onderling ervaren, is Barta’a een verdeeld dorp. „Schizofreen”, noemde NRC het zelfs tijdens een bezoek 35 jaar geleden. Na de stichting van Israël en de Arabisch-Israelische oorlog van 1948-’49, werd middels een ‘Groene Lijn’ de grens bepaald tussen Israël en de Westelijke Jordaanoever. Die lijn loopt dwars door Barta’a.

West-Barta’a ligt in Israël, en vanuit daar rij je zo het dorp binnen. Palestijnen hebben er een Israëlisch paspoort. Oost-Barta’a ligt in Palestina, op de door Israël bezette Westelijke Jordaanoever.

Barta’a is niet alleen verdeeld, maar Oost-Barta’a is ook veranderd in een soort enclave. Israël bouwde vanaf 2002 een muur rond dit deel van het dorp en het omliggende gebied, en heeft het zo afgescheiden van de rest van de Westoever. Een Palestijn die vanuit daar het dorp in wil, moet in het bezit zijn van een moeilijk verkrijgbare toegangspas en langs checkpoints en een muur.  

In de ‘enclave’ liggen naast Oost-Barta’a ook een aantal kleinere Palestijnse dorpen en vier Israëlische nederzettingen, die door de muur werden ingesloten bij Israël.

Burgemeester Kabaha in zijn kantoor in Oost-Barta’a.

Foto’s: Samar Hazboun

„We zijn afgesloten van de rest van Palestina. Maar het Palestijnse nationale gevoel is hier net zo goed aanwezig,” zegt burgemeester Kabaha. Achter hem hangen ingelijste foto’s van de wijlen Palestijnse leider Yasser Arafat en de huidige leider en president van de Palestijnse Autoriteit Mahmoud Abbas.

Toen NRC het dorp in de zomer van 1989 bezocht, was Oost-Barta’a in de greep van de Eerste Intifada, de Palestijnse volksopstand tegen de Israelische bezetting.


Lees ook

Oost-Barta’a wil ‘s nachts geen pottekijkers

Oost-Barta’a wil ‘s nachts geen pottekijkers

„Veel jongeren waren erbij betrokken”, zegt Kabaha. „Het werd de ‘steen-Intifada’ genoemd, omdat dit het enige was waarmee zij zich konden verzetten tegen het leger.” In West-Barta’a bleef het stil. „Wij Israëlische Arabieren moeten onze echte gevoelens camoufleren”, zei een inwoner toen tegen de krant.

Burgemeester Kabaha werpt één blik op de foto die hier door NRC van schoolkinderen werd genomen, en heeft binnen vijf minuten een van hen via WhatsApp getraceerd: Mustafa Kabaha.

Op een zonovergoten middag in 1989 liep de elfjarige Mustafa met zijn klasgenoten naar huis. Bij een muur vol revolutionaire graffiti liepen de jongens tegen een Nederlandse journalist en een fotograaf aan. Kabaha maakte, lachend in de camera, met zijn vingers het vredesteken.

De jongen op de foto is inmiddels 46, woont met zijn vrouw en vier kinderen in Oost-Barta’a, en werkt als accountant voor een vereniging in het dorp. Hij kan zich de ontmoeting nog herinneren: „Er was een staking, en daarom ging de school eerder uit,” vertelt hij tijdens een ritje met zijn auto, heuvel op, heuvel af.

Mustafa Kabaha werd als elfjarige gefotografeerd voor NRC. Hij woont nog altijd in het dorp.

Foto’s: Samar Hazboun, Nathan Harnik

„Barta’a is één familie, maar we zijn verdeeld. Door de Groene Lijn en toen door de muur. Er is pas vrijheid als iemand gewoon zijn land in kan”, zegt hij over de scheiding van het dorp en de rest van de Westoever.

Het vuur van de Eerste Intifada uit Kabaha’s kindertijd is in Oost-Barta’a inmiddels gedoofd. De ontwikkelingen die volgden, hebben Barta’a ingrijpend veranderd. Waar in 1989 nog de hoop gloorde op een einde aan de bezetting, is de gedroomde verenigde Palestijnse staat 35 jaar later verder weg dan ooit.

Palestina bestaat op de Westelijke Jordaanoever door decennia van annexatie uit Palestijnse ‘eilandjes’, omringd door almaar meer Israëlische nederzettingen, speciale wegen voor kolonisten en onteigend Palestijns land.

De Oslo-akkoorden uit de jaren negentig tussen Israël en de PLO, de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie, bereidden niet de weg naar een Palestijnse staat. Wel volgde een bestendiging van de Israëlische bezetting en uitbreiding van nederzettingen. De Palestijnse Autoriteit die beperkt bestuur over delen van de Westoever kreeg, waaronder in Oost-Barta’a, geldt voor veel Palestijnen als een verlengstuk van de bezetter.

Er volgde een Tweede Intifada, vanaf 2000. De protesten, die hard werden onderdrukt, gingen later gepaard met meer geweld en zelfmoordaanslagen op Israëlische soldaten en burgers. In 2002 begon Israël met de illegale bouw van de muur dwars door de Westelijke Jordaanoever, op bezet Palestijns gebied.

Duizenden Palestijnen werden door de muur afgesloten van de rest van de Westoever, en van diensten zoals onderwijs en gezondheidszorg. „Als ik naar de Westoever wil, kan dat alleen op de gezette tijden van de checkpoints,” legt Mustafa Kabaha uit.

Hij rijdt naar zijn geliefde plek in het dorp: een groot, schaduwrijk terras op een heuvel begroeid met vijgenbomen, met een indrukwekkend uitzicht. Heel in de verte: Haifa, een glimp van de zee. Palestijnen van de Westoever kunnen er zonder vergunning niet komen. Beneden, dichtbij, ligt de Israëlische stad Harish. Ten oosten daarvan doorkruist de grijze betonnen muur het landschap.

Israël probeert Palestijnen in de enclave van hun land te verjagen, zegt Mustafa Kabaha. „Met checkpoints, controles, net zo lang tot mensen het zat zijn en vertrekken. Maar we zijn standvastig gebleven.”

De rotonde op de scheidslijn tussen West- en Oost-Barta’a
Foto Samar Hazboun

Vrijwel evenwijdig aan de Groene Lijn loopt dwars door Barta’a een wadi, een rivierbedding, die nu kurkdroog is maar in de winter vol staat met regenwater. Rondom de wadi staan picknicktafels en speeltuinen, en verrijzen imposante, rotsachtige heuvels.

De wadi is het natuurlijke herkenningsteken van een verdeling die dwars door families heen sneed. Van de denkbeeldige Groene Lijn is, behalve een gedenksteen op een centrale rotonde die de scheidslijn markeert, weinig te merken.

Zonder dat je er erg in hebt, loop je van West naar Oost. Dat was eens anders. Toen Oost-Barta’a onder Jordaans bestuur viel, tussen 1949 en 1967, was het niet mogelijk om van de ene naar de andere kant te gaan. Ook de grote Kabaha-familie raakte zo verdeeld. 

Trouwen langs de lijn

„Precies rond de groene lijn kwamen mensen toen vanaf twee kanten samen bij een bruiloft, zodat ze elkaar toch konden zien,” vertelt Mustafa Kabaha. Inmiddels kunnen families in beide delen elkaar gerust bezoeken. Officieel is daar vanuit Oost een vergunning voor nodig, maar, zegt Kabaha, Israël knijpt een oogje toe.

Wie anno 2024 trouwt in Barta’a, hoeft dus niet meer langs de Groene Lijn te gaan staan. In restaurant Al-Pasha staat het stralende echtpaar Razan al-Kolony (20) en Mahran Kabaha (24) in de keuken salades te maken. Ze zijn een week geleden getrouwd. Er komen regelmatig Israëliërs eten, soms ook kolonisten. „Ik ontvang iedereen met respect”, zegt al-Kolony.  

Al-Kolony ontwerpt kleding, ze laat op haar telefoon trots de verschillende jurken zien die ze voor haar eigen bruiloft maakte. Kabaha werkt als kok in verschillende restaurants, waaronder Al-Pasha dat van zijn vader is.

Ze werden geboren in West, maar hun nieuwe huis ligt in Oost. Ook hij is een Kabaha, maar ze konden uiteraard niet de hele clan in het dorp uitnodigen. Wie ontbrak op het feest, was zijn tante uit Jenin, die kreeg geen toestemming om vanaf de andere kant van de muur naar het feest te komen.

Veel Palestijnen in Oost-Barta’a zijn getrouwd met iemand uit West-Barta’a, en vice versa. Zo heeft burgemeester Ghassan Kabaha een Palestijnse identiteitskaart en zijn vrouw uit West-Barta’a een Israëlisch paspoort, evenals hun kinderen. „De helft van de gezinnen hier zit in zo’n situatie”, vertelt hij.  

Met een Palestijnse identiteitskaart mag je officieel West-Barta’a niet in, noch de rest van Israël. Wie met een Palestijnse ‘Israëliër’ trouwt uit West, kan een langdurige procedure beginnen voor een Israëlisch paspoort.

Slapen in de winkel

De uitdijende markt drukt een groot stempel op het dorp, maar inwoners praten met trots over Barta’a als commerciële trekpleister. Op deze hete, doordeweekse dag is het rustig op de markt, maar op zaterdag wordt er normaal druk boodschappen gedaan door Israëliërs en zogenoemde ‘48 Palestijnen’, dat zijn de Palestijnen met een Israëlisch paspoort binnen de groene lijn. Het is er goedkoper dan elders in Israël.

Palestijnen van de Westelijke Jordaanoever aan de andere kant van de muur die Barta’a bezoeken voor werk in een winkel of fabriekje tegen betere salarissen, hebben vaak alleen een vergunning voor het Oostelijke deel.

„Bij die rotonde kan ik in principe opgepakt worden”, zegt Salim (60) vanachter de kassa van zijn groentezaak op de markt, wijzend naar de overgang tussen de twee delen. Hij komt uit Jenin, in het noorden van de Westoever. Tot de oorlog stond hij dagelijks om zes uur op om vanuit daar naar zijn winkel te komen.

Tot Israël na 7 oktober vorig jaar de werkvergunningen van duizenden Palestijnen introk die in Israël werkten. Ook winkeliers en arbeiders uit de Westoever die aan de westkant van de muur in Palestijns gebied werkten konden niet meer komen, of durven vanuit Barta’a niet meer terug. „Ik heb maanden in de winkel geslapen,” vertelt Salim.

Adam (21) uit Hebron in de tapijten- en gordijnenwinkel van zijn vader in Oost-Barta’a
Foto Samar Hazboun

Het is in Barta’a een publiek geheim dat er mensen door ‘gaten’ in de muur of via andere wegen naar binnen en buiten gesmokkeld worden. Met gevaar voor eigen leven. Afgelopen december werd er nog een jongen doodgeschoten die vanaf de andere kant van de muur de fabriek van zijn familie in Oost-Barta’a probeerde te bereiken. Sinds oktober konden ze niet langer via het checkpoint naar Barta’a om er te werken.

Ook Adam (21) uit al-Khalil (Hebron) legt al vier jaar een lange weg af vanuit het zuiden van de Westoever, met een werkvergunning voor de tapijten- en gordijnenwinkel van zijn vader. Hij komt achterin de zaak vanachter de naaimachine vandaan, gaat achter een groot houten bureau zitten en schenkt koffie in.

De zaken lopen minder. Het is de laatste maanden rustiger op de markt. Daarbij is de levering van de tapijten uit Turkije, die worden verscheept naar de haven van Haifa, door de oorlog flink vertraagd.

Barta’a in 1989, toen NRC het dorp ook bezocht.
Foto Nathan Harnik

Checkpoints

„Barta’a is het enige toevluchtsoord vanuit de Westelijke Jordaanoever”, zegt hij. Maar om er te komen, moet hij langs een hele reeks checkpoints. De reis kan zo een halve dag duren. Ook hij slaapt nu al maanden in de winkel.

Vanuit Oost-Barta’a voert een autoweg langs de muur naar het checkpoint Rihan naar de Westoever. Er zijn twee doorgangen: eentje voor de kolonisten, die zo kunnen doorrijden, eentje voor de Palestijnen die hun identiteitskaart en eventuele vergunning moeten tonen. Laat in de middag lopen er enkel Palestijnse voetgangers door een lange, gekooide looproute.

Volgens winkelier Mahmoud Abu Ali (60) uit Oost-Barta’a heeft het dorp door de heuvels het mooiste uitzicht van de Westoever. Maar, zegt hij; „We zitten in een kooi”. Hij is even stil. Dan grapt hij dat de vrouwen het geen probleem vinden, omdat de mannen zo niet weg kunnen, gevolgd door een bulderende lach.