Tim Burton dacht aan pensioen na zijn verfilming van Dumbo in 2019, zei hij tegen entertainmentvakblad Variety. De tien jaar ervoor stelden zijn films fans steeds vaker teleur. En nu kon zelfs babyolifantje Dumbo niet meer op sympathie rekenen. Burton was ooit de eerste regisseur van wie een jonge filmfan de naam kende. Hofleverancier van macabere sprookjes met gelijke delen Edgar Allan Poe, Frankenstein en Hello Kitty: van Beetlejuice tot Sweeney Todd. Maar nu was hij zichzelf verloren in „een groot, verschrikkelijk circus”. Critici en kijkers keerden zich tegen hem.
Vijf jaar later keert hij toch terug, met het in Venetië warm onthaalde Beetlejuice Beetlejuice, een vervolg op zijn bijna veertig jaar oude doorbraakfilm. Hoe verloor hij zichzelf, en kan hij het publiek terugwinnen?
Opkomst
Tim Burtons reputatie is altijd wat paradoxaal geweest. Elk huishouden kent zijn naam, hij heeft een ster op de Hollywood Walk of Fame, datete icoon Monica Bellucci, hangt met zijn tekeningen in het MoMA, en tóch ziet iedereen hem als een buitenbeentje.
Deels is dat zelf-mythologisering. Hij kleedt zich in het zwart, mompelt en verhaspelt zinnen, heeft een kapsel als een gestoorde professor. In het interviewboek Burton on Burton beschrijft de regisseur zijn jeugd als die van een verstoteling. Mensenschuw sloot hij zich op in een donkere kamer. Daar verminkte hij poppen, keek hij de horrorfilms met Vincent Price (House of Usher) en tekende hij gotische figuren die vagelijk op hem lijken, gekleurd door de monsterfilms van Ray Harryhausen (Jason and the Argonauts) en de gedichten van Edgar Allan Poe. Zijn geboortestad Burbank was het sjabloon voor het Amerika – witte hekken en gifgroene gazons – dat hij in zijn latere films zou persifleren. Een idylle voor wie aan de norm voldoet, maar de hel voor een macabere creatieveling.
Ook toen hij na de kunstacademie bij Disney werkte als animator, paste hij er niet bij. De studio was „zoals Burbank, maar nog erger” en „zieldodend”. Jarenlang schattige vosjes tekenen zonder dat één ervan de bioscoop bereikte.
Maar Burtons omgeving beleefde het anders. Van tekenleraren en klasgenoten tot aan de gevestigde orde bij Disney; iedereen beschouwde hem als een wonderkind. Bij Disney kreeg hij kans op kans, totdat hij werd ontslagen voor het maken van de ‘te enge kinderfilm’ Frankenweenie. Hij maakte een absurdistische Kung Fu-versie van Hans en Grietje met alleen maar Oost-Aziatische acteurs, hij mocht experimenteren met stop-motion én kon vrij tekenen. Hier ontwikkelde hij zijn unieke tekenstijl: horrorachtige jarenvijftigcartoons, vol spiralen, littekens, zuurstokpatronen, en grote, expressieve ogen.
Toen hij Disney verliet, werd hij direct gestrikt door Warner Bros. voor de regie van Pee Wee’s Big Adventure. Burtons debuut werd ronduit afgebrand in de pers, maar was een kassucces. En dus kreeg Burton het scenario van Beetlejuice. Dat werd een van de meest inventieve blockbusters uit de filmgeschiedenis. Een manische chaos van sketches, stop-motion en koddige horror over „bio-exorcist” Betelgeuse, die een levend gezin een spookhuis uit moest jagen. Een megasucces. Twee miljoenenhits achter elkaar, en buitenbeentje Burton was nog niet eens dertig.
De tegenstrijdigheid in Burtons reputatie – verstoten kunstenaar én miljoenensucces – definieert zijn carrière. Hij en zijn films stonden altijd nét buiten de norm. Nét subversief genoeg om miljoenen misfits wereldwijd de filmzalen in te krijgen. Nét kuis genoeg om hun ouders niet af te schrikken. Horror, ja, maar met een zoetsappig sprookje in het midden.
Na Beetlejuice maakte Burton een van de grootste films van de jaren tachtig: superheldenfilm Batman. Hij maakte een stripboek tot vermaak voor volwassenen. Echter, duisterder en verknipter. Als hij naar Batman en The Joker keek, zag hij geen held en een slechterik maar „twee weirdo’s”: een miljardair met trauma in vleermuiskostuum en een clown. Dát was de kern. De film brak records.
Pas daarna maakte Burton de eerste speelfilm die past bij zijn reputatie als arthouse-kunstenaar: Edward Scissorhands (1990), zijn droomproject over een misfit die het liefst een knuffel wil, maar scharen als handen heeft. Eén film voor het grote publiek, één voor mij – dat werd Burtons werkwijze. Eén (vaak matige) kaskraker, één (vaak geweldige) filmhuis-lieveling. Na Batman: Returns (1992) kwam Ed Wood (1994). Planet of the Apes (2001) stond tegenover Sleepy Hollow (1999). En Charlie and the Chocolate Factory (2005) tegenover Big Fish (2003).
Val
Tien jaar later was iedereen plots moe van Burton. Wat veranderde er? Nog steeds maakte Burton regelmatig uitstekende films, zoals Frankenweenie (2012) en Big Eyes (2014). Maar dat werden geen klassiekers. Zijn commerciële films, Alice in Wonderland, Dumbo, brachten geld op, maar werden door critici en publiek verguisd.
Er veranderde iets in kwaliteit. Burtons films leken steeds meer emotieloze invuloefeningen – Tim Burtons twist op dit bekende sprookje. Het commercieel verpakken en merchandisen van zijn stijl, gaven een leeg gevoel. Het inruilen van praktische effecten voor de goedkopere digitale effecten maakte zelfs zijn unieke animatie en tekeningen doods. Hij was een van de grote knutselaars van Hollywood: poppen, stop-motion, make-up. Niet de meest realistische effecten, maar inventief en zichtbaar creatief. Zoals Burtons grote voorbeeld Ray Harryhausen zei: de realistische, moderne digitale effecten missen de magie.
Maar hij werd ook slachtoffer van zijn eigen succes. Tim Burton is té herkenbaar. Tien jaar geleden exposeerde hij in het Belgische Genk de duizenden tekeningen die hij als voorstudie voor zijn films maakte, tot krabbeltjes op servetjes aan toe. Wat bezoekers opviel, was de stijlvastheid van zijn werk. Het maakte Burton tot icoon en uiteindelijk ook tot oud nieuws. We kennen het: ‘Laat me raden: Johnny Depp speelt een geschminkte weirdo die langzaam leert dat ‘anders’ niet per se ‘slechter’ betekent?’ Burton stond niet meer nét buiten de gevestigde orde, maar werd de gevestigde orde: iemand tegen wie anderen zich kunnen afzetten. Daardoor vielen ook de gebreken die altijd in zijn films zaten meer op. Het inconsistente tempo, de sentimentaliteit, de vaak gebrekkige verhalen.
Daarnaast is Hollywood Burton voorbijgestreefd. In het 21ste-eeuwse Hollywood is weinig ruimte voor unieke verhalen en risico’s. Grote films zijn bijna onveranderlijk gebaseerd op bestaande verhalen met franchisemogelijkheden. Onvoorspelbare creatievelingen worden aan banden gelegd. Ironisch genoeg is Burton zelf mede debet aan die trend. Op Beetlejuice, Edward Scissorhands en Frankenweenie na zijn al Burtons films gebaseerd op bestaande verhalen, waarvan meerdere franchises werden (nu ook Beetlejuice). En het succes van zijn Batman en de opvolger Batman: Returns wezen Hollywood de weg naar de heilige graal van het kassucces: de superheldenfilms die Hollywood nu al vijftien jaar zo voorspelbaar maken.
Lees ook
de recensie van ‘Beetlejuice Beetlejuice’
Wederopstanding?
Sinds 2022 is Burton bezig met een comeback. Hij regisseerde vier afleveringen van Netflix-serie Wednesday, over het horrorkind van de Addam’s Family. Een kwaadaardig maar schattig buitenbeentje dat moet functioneren in een ‘normale omgeving’. Een typisch Burton-verhaal. Het werd een wereldhit: op Netflix en op sociaal medium TikTok.
Was de wereld weer klaar voor een typische Burton? Of was het ster Jenna Ortega die de kijkers meebracht? Of was het dat er voor het eerst in jaren weer creatieve energie en emotie in Burtons werk leek te zitten. Zelf zei hij in Variety dat Wednesday „een creatief gezondheidskamp” voor hem was. „Het versterkte het gevoel dat het belangrijk is dat ik doe wat ik wil doen. Dan profiteert iedereen.”
Beetlejuice Beetlejuice lijkt een bewijs voor het laatste. Burton is ontketend, bandeloos creatief en niet conform op een aantrekkelijke manier. Het is een film die alleen Burton kan maken. Maar of het genoeg is… Beetlejuice Beetlejuice is weer een franchise. Een vervolg op een 36 jaar oude film. Het is fijn de doorbraak van Burton te herleven, maar de vraag blijft: zit er nog wat nieuws in de regisseur?