Column | Gewoon nog te jong zijn

Ik bezocht met de twee oudste dochters, Lucie van Roosmalen (9) en Leah van Roosmalen (7), weer een thuiswedstrijd van Vitesse. Tegen FC Eindhoven, het werd 1-1, maar dat doet er voor deze column eigenlijk niet toe, gelukkig maar want bij deze krant is sport een bijzaak. Het was een avondwedstrijd, in feite nam ik ze mee op een veel te lange reportage. En die begint en eindigt voor iedereen zonder rijbewijs vaak bij NS, een bedrijf dat onder Wouter Koolmees even de goede kant op leek te meanderen, maar de spirit is er alweer uit, de motivatie bij het grondpersoneel is alweer ver te zoeken, de met geestdrift opgeblazen ballon is alweer leeggelopen.

Vertraging, een perron vol mopperaars.

Om het avondje-uitgevoel te behouden trakteerde ik ze op friet van de Burger King in de stationshal, waar, heel anders dan in een recent televisieformat, iemand zonder enige aanleg op een piano zat te rammen.

We bereikten uiteindelijk de stad Arnhem en stadion Gelredome, zagen die wedstrijd, en reden terug met een supportersbus waar het gezongen repertoire een diepe impact had op de dochters, daarna ook nog weer treinvertraging vanwege werkzaamheden aan het spoor. In de trein viel een beschonken man van zitplaats naar zitplaats. Hij landde uiteindelijk in de eerste klas, waar hij roerloos, het gezicht naar beneden op de lange zitbank, die de nieuwste treinmodellen hebben, in slaap viel. Toen de trein niet meer verder wilde en we er bij station Bijlmer-Arena allemaal uit werden getetterd bleef hij roerloos liggen. Leah van Roosmalen bleef stil staan en vroeg of hij was overleden.

„Misschien wel”, zei ik.

Ze boog zich nu over het vermeende lijk heen.

„Het is mijn eerste dode.”

Lucie van Roosmalen weigerde het lijk te passeren. Het was ook haar eerste dode. „Misschien leeft hij toch wel”, zei ik. Leah van Roosmalen pakte haar portemonnee, een pluizig roze etui, ik had die bij een Chinese webshop voor haar gekocht. Ze wilde tien cent naast het lijk leggen, dan kon hij naar de dokter, mocht hij toch nog leven.

En toen liet het lijk een dusdanige scheet dat ze ervan panikeerden. Op de perrons van Amsterdam Bijlmer-Arena en in de metro verwerkten we wat er allemaal gebeurd was.

„Wij zijn hier gewoon nog te jong voor”, zei Leah van Roosmalen.

Daarna vatte Lucie van Roosmalen alle gevoelens samen: „Ik mis Wormer heus niet, maar daar was dit allemaal niet gebeurd.”

Marcel van Roosmalen schrijft op deze plek een wisselcolumn met Ellen Deckwitz.