Op 2 september wordt in Polsi, diep verscholen in het Aspromonte-gebergte in Calabrië, de Madonna van de bergen vereerd. Het jaarlijkse feest in het bedevaartsoord trekt duizenden pelgrims uit Calabrië en het nabijgelegen Sicilië naar Polsi, en is het hoogtepunt van de Mariacultus in Zuid-Italië. Er staat een schilderachtig kerkje waarvan het precieze bouwjaar onbekend is, en een klooster dat rond 1700 werd gebouwd.
Giosué D’Agostino (53) groeide op in het Calabrese dorp Laureana di Borrello. Al woont hij al jaren in het noorden van Italië, in Piëmont, waar hij een landbouwbedrijf met gastenverblijf uitbaat, toch bezorgt de herinnering aan het Mariafeest in Polsi hem nog pretlichtjes in de ogen. „Ik was er midden jaren tachtig, als jongen van veertien. Met een volle bus reden we naar boven, over een weg in vreselijke staat. Boven in de bergen zag ik een surrealistisch tafereel”, zegt Giosué geamuseerd. Hij draagt een strooien hoed tegen de zon. „Rond de kerk stonden lange tafels en dampende kookpotten. Geitjes en lammeren werden ter plaatse geslacht en opgegeten. Het leek wel een middeleeuwse marktplaats. Op het ritme van tamboerijnen werd de ene na de andere tarantella [traditionele Zuid-Italiaanse volksdans] gedanst, terwijl honderden mensen aten, dronken en feestten. De pelgrims sliepen uit plaatsgebrek zelfs op de trappen rond de kerk. Zo ging het dagen- en nachtenlang voort.”
In de bus die hem naar het heiligdom in de bergen voerde zaten niet alleen devote pelgrims, maar ook leden van een lokale ’Ndrangheta-clan, de georganiseerde misdaad in Calabrië. Giosué D’Agostino kwam buiten zijn wil met die wereld in aanraking, toen zijn moeder van zijn vader scheidde en hertrouwde met een lokale misdaadbaas.
Giosué herinnert zich dat in Polsi echt iedereen feestvierde. „Vrouwen, kinderen, grote families en bejaarden. Het was een religieus volksfeest, in die typisch zuiderse traditie. Je kreeg niet het gevoel dat je in een maffiahol was beland.” Als jonge tiener wist hij in elk geval de gewone gelovigen – de grote meerderheid – niet van de maffiosi te onderscheiden.
Symbolen en formules
Maar dát leiders van de ’Ndrangheta vele jaren het feest in de bergen gebruikten om elkaar in de mensenzee te ontmoeten, staat volgens de gezaghebbende Britse maffiahistoricus John Dickie buiten kijf. Dickie schreef meerdere standaardwerken over de georganiseerde misdaad in Italië, waaronder Bloedbroeders (2011) en Maffiarepubliek (2013). „Ik vond bewijs dat de ’Ndrangheta al in de jaren 1890 Polsi op die manier gebruikte, amper tien tot vijftien jaar nadat het misdaadgenootschap in het gevangenissysteem was ontstaan”, zegt Dickie aan de telefoon.
Polsi werd de plek waar de Crimine of Provincia samenkwam, zeg maar het constitutioneel hof van de ’Ndrangheta. „Dat orgaan bepaalt wie zich onderdeel van de ’Ndrangheta mag noemen, wie ook buiten Italië een eigen afdeling of locale mag oprichten, en wie welke positie bekleedt.”
Hield de ’Ndrangheta zich in de negentiende eeuw nog bezig met smokkel en veediefstal, en later met ontvoeringen voor losgeld, vanaf begin jaren 1990 groeide de misdaadorganisatie uit tot een belangrijke speler in de internationale cocaïnehandel. „Alleen al tussen 2021 en 2024 is in de haven van Gioia Tauro in Calabrië meer dan 30 ton loepzuivere cocaïne in beslag genomen, met een straatwaarde van 13 miljard euro”, zegt Giovanni Bombardieri, hoofdaanklager van Reggio Calabria, een stad in Calabrië, aan de telefoon. Wereldwijd wast de ’Ndrangheta de drugswinsten wit. In Italië infiltreren de Calabrese criminelen in lokale overheden en kopen zij politici om, met de bedoeling openbare aanbestedingen binnen te halen.
In de mensenzee van het feest ontmoetten leiders van de ’Ndrangheta elkaar
Maar ondanks dit moderne, internationale imago is de band met Calabrië nog altijd ijzersterk en blijft de ’Ndrangheta vasthouden aan oude rituelen en symbolen.
Dat die niet zomaar maffiafolklore zijn, bleek nooit duidelijker dan in augustus 2007, toen bij een pizzeria in Duisburg bij een afrekening tussen Calabrese misdaadfamilies zes doden vielen. In de broekzak van één slachtoffer stak een met bloed besprenkeld en half weggebrand heiligenprentje: het bewijs dat de ’Ndrangheta ook in Duitsland vasthield aan een inwijdingsritueel. Nieuwe leden prikken in hun vinger en laten wat bloed druppelen op het prentje, dat in brand wordt gestoken. Ze spreken een formule uit, waarbij ze de misdaadorganisatie eeuwige trouw beloven, en de zware gevolgen aanvaarden in geval van verraad.
„Nog altijd vinden we symbolen en formules van inwijdingsrituelen terug”, zegt maffia-aanklager Bombardieri. „Tegelijk horen we sommige ’Ndrangheta-leden tijdens afgeluisterde gesprekken dan weer beweren dat al die symboliek eerder iets voor de onderste rangen zou zijn. Soms is het tegenstrijdig.”
Maar hoe dan ook, zegt Bombardieri, Polsi blijft een symboolplek voor de ondeelbare eenheid van de ’Ndrangheta, de interne organisatie, conflictbemiddeling en strategische beslissingen. „Eerder dan als een moderne ontmoetingsplek geldt ‘Polsi’ inmiddels als een metaforische verwijzing naar een voor de ’Ndrangheta mythische plek. Als we maffiosi afluisteren die naar ‘de bergen’ of ‘Polsi’ verwijzen, dan weten we dat het de meest cruciale beslissingen betreft. De fysieke afspraak – als die al ‘fysiek’ is – kan dan net zo goed compleet ergens anders plaatsvinden.”
Plek zuiveren
Dat Polsi voor de maffia tot een symboolplek uitgroeide, doet don Tonino Saraco (49) pijn. „De Madonna voelt zich misbruikt”, zegt de pastoor, terwijl hij peinzend rondwandelt in het fraaie bedevaartsoord dat hij sinds 2017 bestuurt. Hij draagt een jeans en een grijs poloshirt, met een wit pastoorskraagje erin verstopt. Ondanks de ligging op 840 meter hoogte baadt Polsi in de genadeloos hete zon. „Toen de bisschop mij vroeg deze plek te beheren, besloot ik meteen om orde op zaken te stellen.”
Don Tonino was toen al parochiepastoor in Ardore Marina, een kleine kustgemeente aan de Ionische Zee, en dat is hij nog steeds. In de koffiebar naast de kerk van Ardore wil iedereen hem op een espresso trakteren. De ontvangst in de bergen van Polsi was in het begin heel wat minder warm. „Polsi ligt in San Luca. Jarenlang kwam de rector, of bestuurder van het bedevaartsoord, ook daar vandaan. Ik werd als een indringer beschouwd.”
Om Polsi vanuit Ardore te bereiken, een rit van een uur en veertig minuten met een jeep over een moeizaam berijdbare weg, zijn we door San Luca gereden. Die gemeente is berucht als de thuisbasis van enkele machtige ’Ndrangheta-families. Don Pino Strangio, die Tonino voorging als rector van Polsi, beschuldigde politie, justitie en pers er jarenlang van dat ze met modder zouden gooien naar Polsi en San Luca, terwijl hij de aanwezigheid van de georganiseerde misdaad er sterk relativeerde.
Maar in 2009 filmde de politie met een verborgen camera hoe gangster Domenico Oppedisano bij een standbeeld van de Madonna in Polsi in de ’Ndrangheta-top werd benoemd. Een jaar later werd hij, en met hem honderden anderen, gearresteerd. Pastoor Pino Strangio werd in 2021 veroordeeld tot 9 jaar en 4 maanden cel, wegens wat in Italië ‘externe medeplichtigheid aan maffia’ heet.
„Hier stond het Mariabeeld, vlak bij de ingang van het bedevaartsoord”, zegt pastoor Tonino Saraco. „Meteen na mijn aantreden in 2017 liet ik het beeld verplaatsen. De Madonna staat nu iets verder, op een nog mooiere plek. Maria is vast niet beledigd.”
Op haar oude plek staat nu een standbeeld van Giuseppe Giovinazzo, een pastoor die in 1989 door de ’Ndrangheta werd vermoord. Duidelijker kan de boodschap aan het adres van de georganiseerde misdaad niet zijn. „We wilden deze plek zuiveren. De ’Ndrangheta houdt sterk aan symbolen vast? Wij ook”, zegt de pastoor gedecideerd.
Pastoor Tonino Saraco. „De ’Ndrangheta houdt sterk aan symbolen vast? Wij ook.”
Foto’s Marco Costantino
Wie zich zo duidelijk van het misdaadgenootschap afkeert, neemt risico’s. En don Tonino wás jaren voor zijn benoeming in Polsi al eens bedreigd: „Ik was een jonge pastoor in Siderno, ook in Calabrië, toen ik aan de achteruitkijkspiegel van mijn auto een envelop met vijf ongebruikte kogels vond. ‘Ga zo voort, en we schieten ze door je kop’, stond op het bijhorende briefje.” De precieze reden voor de bedreiging kent hij nog steeds niet. Maar „in een restaurant zit ik sindsdien steevast met mijn rug naar de muur”.
Toch liet hij het niet bij de verplaatsing van het Mariabeeld in Polsi. Her en der liet de pastoor ook bewakingscamera’s plaatsen. Officieel is het hem om de veiligheid van de duizenden bezoekers te doen. Maar eigenlijk wil hij gezochte criminelen uit Polsi weren. „Voelen bepaalde figuren zich niet langer welkom, dan is dat mooi meegenomen”, zegt de pastoor, die een ironische glimlach niet bedwingt.
In Italië moeten hotels en gastenverblijven de namen van hun gasten onmiddellijk aan de politie melden, zodat die voortvluchtigen op het spoor kan komen. Jarenlang lapte Polsi, met tweehonderd slaapplaatsen voor pelgrims, dit wettelijke voorschrift aan zijn laars.
Met don Tonino aan het roer worden alle namen netjes geregistreerd en doorgegeven. De politie heeft in Polsi intussen een kantoor, en daarbij kan de pastoor rekenen op de hulp van een politieagent, die in zijn vrije tijd helpt bij het beheer van het bedevaartsoord.
En als straks het Mariabeeld van Polsi weer plechtig tijdens de processie wordt gedragen, dan weet de politie ook precies wie die dragers zijn. Tonino geeft vooraf hun namen door. Ook bij andere processies in Calabrië geldt nu die voorzorgsmaatregel. Dat was vroeger wel anders. De eer het heiligenbeeld te dragen, viel toe aan wie het meeste geld neertelde. Religieuze optochten hielden ook geregeld halt bij het huis van de lokale maffiabaas, als erkenning van zijn macht.
Allerminst medeplichtig
Giosué D’Agostino, de landbouwer in Piëmont, herinnert zich dat de maffiosi in zijn geboortedorp „in het processiecomité zaten van de lokale heilige, San Rocco, en niemand in het dorp gedroeg zich devoter”. Toch noemt hij de kerk in Zuid-Italië, enkele „slechte pastoors” uitgezonderd, allerminst medeplichtig aan de maffia. „Ik ging naar school bij de salesianen van Don Bosco, die mij goed van kwaad leerden onderscheiden. En een sociaal bewogen pastoor, don Italo Calabrò, sprong voor mij in de bres op een moment van grote nood.”
Toen Giosué zeventien jaar was, pleegde een lid uit de maffiaclan van zijn stiefvader een roofoverval. Giosué werd er onterecht van beschuldigd en belandde tien maanden onschuldig in de jeugdgevangenis. „Had ik toen wél gepraat en een naam genoemd, zat ik hier nu wellicht niet.” Toen zijn straf erop zat, smeekte hij niet terug naar zijn familie te worden gestuurd. Op straat woedde een clanoorlog. Hij was doodsbang dat hij eraan zou moeten deelnemen. „Er werd met halfautomatische wapens geschoten, en elke dag vloeide bloed.” De opvoeders in de jeugdgevangenis namen contact op met pastoor Calabrò, die zich over de net meerderjarige Giosué ontfermde en ervoor zorgde dat de jongen een plek kreeg in een gemeenschapshuis.
Over hoe belangrijk Polsi nog voor de ’Ndrangheta is, lopen de meningen uiteen. Giosué D’Agostino vermoedt dat het heiligdom niet meer zo cruciaal is als het voor de oude maffiabazen was. Pastoor Tonino acht het „aannemelijk” dat individuele maffiosi nog naar het bedevaartsoord komen, maar groepsvergaderingen lijken hem met al die camera’s wel heel onwaarschijnlijk. Historicus Dickie vermoedt hetzelfde, al denkt hij dat de ’Ndrangheta gezien de symboliek graag in Polsi zou samenkomen. Hoofdaanklager Bombardieri is het daarmee eens. „Uit ons onderzoek blijkt dat ’Ndrangheta-leden zo’n drie jaar geleden nog samen met andere criminelen vanuit België naar San Luca reisden, om hun zakenpartners het criminele aanzien van hun misdaadfamilie van oorsprong te tonen.” Fysiek afspreken in Polsi kan of hoeft dan misschien niet meer, „maar ook vandaag blijft de maffiasymboliek intact”.