Rijk worden is zo makkelijk niet, rijk blijven is dat wél

Mensen die naar de top van de vermogensladder weten te klimmen, blijven daar over het algemeen. Dat concludeert het Centraal Planbureau in een onderzoek naar ‘vermogensmobiliteit’, oftewel in hoeverre Nederlanders klimmen en dalen op de vermogensladder. De onderzoekers volgden huishoudens over een periode van zestien jaar.

Wat hen vooral opvalt: wie rijk is, blijft rijk. Twee op de drie huishoudens die in 2006 bij de rijkste 10 procent van Nederland hoorden, blijkt daar in 2022 nog steeds te zitten. En slechts 6 procent van de top 1 procent uit 2006 is gezakt naar een plek buiten de rijkste 10 procent van Nederland.

Bij de groep allerrijksten is er iets meer ‘mobiliteit’: mensen vallen namelijk vaak terug naar net iets minder superrijk. Slechts één op de vijf mensen uit de top 0,01 procent van 2006 maakt daar in 2022 nog steeds deel van uit (deze groep heeft een gemiddeld vermogen van 90 miljoen euro). Voor de top 1 procent is dat twee op de vijf (gemiddeld 4,6 miljoen).

‘Vermogensmobiliteit’ zegt iets over de ongelijkheid in een samenleving. Over in hoeverre rijkdom eerlijk is verdeeld, en sprake is van eerlijke kansen. Daarbij valt op hoe scheef de taart verdeeld is: de top 1 procent rijksten had in 2022 bijna een kwart van al het privévermogen van Nederlanders in bezit.

Toch concluderen de onderzoekers dat ondanks de scheve verdeling van rijkdom, aan de vermogensongelijkheid weinig is veranderd in de onderzochte periode van zestien jaar. Weliswaar zijn rijken in die tijd flink rijker geworden, maar doordat veel middeninkomens hebben geprofiteerd van stijgende huizenprijzen, is de ongelijkheid niet of nauwelijks groter dan vroeger. Onderling zijn er natuurlijk wel toenemende verschillen tussen huishoudens, bijvoorbeeld tussen mensen met een eigen woning en huurders.

Hoe worden mensen rijk?

Het onderzoek geeft veel inzicht in hoe mensen rijk worden. De onderzoekers noemen een succesvolle onderneming „de meest voorkomende route” naar de hoogste trede op de rijkdom-ladder. Neem de top 0,1 procent rijkste huishoudens (gemiddeld vermogen van 18,3 miljoen euro). In ongeveer de helft van deze huishoudens is iemand directeur en/of grootaandeelhouder van een onderneming.

Toch is deze route niet makkelijk. In het begin gaat het opbouwen van vermogen via ondernemen of beleggen vaak gepaard met risico’s. Ook moeten mensen er meestal iets van startkapitaal voor hebben.

Rijk blijven is dan weer makkelijker. Bij een hoog vermogen is er meer ruimte om risico’s te nemen en te spreiden. Bovendien: hoe meer vermogen, hoe sneller het kan groeien. Ook heeft deze groep bijvoorbeeld veel voordeel gehad van stijgende aandelenkoersen.

Het vermogen van de rijksten zit dan ook vaak in een onderneming. Bij de 0,01 hoogste vermogens bestaat gemiddeld 75 procent van het totale vermogen uit aanmerkelijkbelangvermogen. Dat is vermogen in de vorm van een aanmerkelijk belang (5 procent of meer) in een bedrijf. Dat kan in een ‘gewone’ onderneming zijn, maar bijvoorbeeld ook een beleggings-bv.

Onderzoekers zien ook duidelijke trends die kunnen verklaren waarom een klein deel van de rijken toch ‘armer’ wordt, of beter gezegd: minder rijk. Vaak gaat het om mensen die alleenstaand worden (door een scheiding of overlijden), minder vermogen uit aandelen halen of met pensioen gaan. Zo is een kwart van de mensen die gedaald zijn uit de top 1 procent rijksten in de periode tussen 2006 en 2022 alleenstaand geworden.

Erfenissen

De onderzoekers keken ook naar de rol van erfenissen. De kans om in de top 1 procent te komen is voor personen die een erfenis of gift ontvangen van meer dan één miljoen euro vijftien keer groter dan voor personen die geen of een kleinere erfenis ontvangen. Grote erfenissen en giften komen overigens veelal terecht bij huishoudens die toch al vermogend zijn.

Duidelijk is dat het vermogen van ouders een heel grote rol speelt bij het vermogen van hun kinderen, maar het Centraal Planbureau doet nog een apart onderzoek naar de samenhang tussen de vermogenspositie van (groot-)ouders en die van kinderen.

Experts zijn het er over het algemeen over eens dat te veel vermogensongelijkheid in een samenleving niet goed is. Huishoudens zonder vermogen hebben bijvoorbeeld minder mogelijkheden om te investeren in hun eigen ontwikkeling en die van hun kinderen. Ook kan vermogensconcentratie bijvoorbeeld leiden tot onevenredige invloed van een kleine groep huishoudens op de publieke opinie en politieke besluitvorming.

De onderzoekers waarschuwen dan ook dat doordat de meeste rijke mensen zo goed zijn in rijk blijven, de vermogensongelijkheid op de lange termijn toch nog flink kan toenemen. Zeker ook omdat de rijke groep zijn vermogen vaker uit ondernemingen en beleggingen haalt en de winsten en waarderingen van bedrijven zijn gestegen. Rijken profiteren bovendien van het feit dat de belastingdruk op vermogensinkomsten lager is dan die op arbeidsinkomen. Zo groeien, is de vrees, de vermogens toch nog verder uit elkaar.