‘Het werk van een recensent is in veel opzichten eenvoudig. We riskeren weinig maar stellen ons boven degenen wier werk en persoon wij beoordelen.” De zinnen komen van de recensent Anton Ego uit de Pixar film Ratatouille, waar acteur Pierre Bokma zijn Zomergasten-avond zo goed als mee afsloot. De hele avond had hij met Hanneke Groenteman verbanden gelegd tussen instinct en bewustzijn, afgewezen worden en omarmen, was hij persoonlijk geweest om die deur ook te sluiten en was hij genuanceerd over een zich vernieuwende wereld. „Ik wil niet afgeserveerd worden als de witte man, dat vind ik vervelend”, zei hij terwijl daar eigenlijk niet veel reden voor was.
Maar met dit fragment over de recensent kwam opeens de boze Bokma naar boven. Elke recensent moest hier maar eens goed naar kijken. „Want?” vroeg Groenteman. „Het fenomeen recensent is opgeklopt”, legde Bokma uit. Ze wisten vaak van toeten nog blazen, foeterde hij verder. Afgeschaft hoefden recensies niet, want „recensies zijn oké, als ze er maar duidelijk bij staat: dít is míjn mening.” Het leek even alsof de boze witte man toch om de hoek kwam kijken die er de populistische opvatting op nahield dat recensenten weinig weten en niet goed kijken. Tenminste, zo kwam dat op mij over.
De afsluitende avond van de reeks Zomergasten die wat ongemakkelijk en vol bewondering begon met een emotionele Groenteman die zelf had bepleit dat de avond zou aftrappen met een fragment met Bokma’s vertolking van David Cohen in de tv-serie De Joodse Raad, was – wat mij betreft – boeiend. Dat kwam vooral door de rode draad over het instinct en het bewustzijn, en de daaruit voortkomende behoefte geaccepteerd te worden.
Wilders
Zolang het instinct en het bewustzijn elkaar niet begrepen, ontstond er haat en egocentrisme bleek uit een fragment van de bioloog Jeremy Griffith. „Haat is het grote probleem. We haatten Rutte en nu zitten we met Wilders”, aldus Bokma. Godfried Bomans, die zijn broer opzocht in het klooster, vatte het geheel goed samen in een prachtig fragment: „Ik geloof dat ieder mens de opdracht heeft het bewustzijn zo groot mogelijk te maken”. Bokma had het zelf kunnen zeggen.
Het zoeken naar beweegredenen waarom je iets doet, bleek de behoefte door je ouders geaccepteerd te worden. We Need to Talk About Kevin, de verfilming van de roman van Lionel Shriver, toonde hoe Kevin er alles aan doet om zijn moeder te kwetsen. Je moest oog houden voor de smeekbede van het kind om te zien dat hij lijdt, aldus Bokma. Hij koppelde Kevin aan zijn eigen jeugd, waarin hij niet geaccepteerd werd door de moeder van zijn pleegmoeder. Afgestaan door zijn biologische moeder die 17 was toen ze Pierre Bokma op de wereld zette, menig pleeggezin versleten hebbend vanaf zijn derde en pas rust en regelmaat vindend in het leger, herkende Bokma veel in de kleine Kevin. Hij sloeg zijn pleegmoeder gade en zag haar kwetsuur als een overwinning. Als kind dat er niet bij hoorde kon dat: „Je hebt aan niemand verantwoording af te leggen, omdat je ze niet kent.” Het pleegkind wordt een doler, die niet van nature verbonden was aan een vast gezin of vastomlijnde opvoeding.
Afgewezen zijn kwam zo meermaals terug. Dat bleek uit de verhalen over pleeggezinnen, over de toneelschool („Jasje, dasje dan hoorde je er niet bij”), bij Ivo van Hove die mensen kon bewonderen, maar geen „warmte kon geven, en wie niet bij de hofhouding hoorde stond in de vrieskou” en zelfs voor Trump kon hij medelijden opbrengen: „Zijn moeder heeft ooit gezegd laat die gek nooit aan de macht komen, zijn vader haatte hem. Hij is altijd bezig om zijn ouders te imponeren, omdat ze hem weggegooid hebben.” Ik denk – voor wat het waard is als recensent – dat Pierre Bokma veel mensen met deze aflevering Zomergasten heeft geïmponeerd.