Wat leer je als je de uitspraak van de Raad van State in de kwestie-Mikael leest? Het 11-jarige Nederlandse jongetje zonder paspoort, dat naar Armenië moet. Met z’n illegale moeder die er vandaan komt. Mikael komt dus uit Amsterdam en is er volledig geïntegreerd. Daar gaan we weer, met het zoveelste vernederlandste illegale vreemdelingenkind, voor wie optochten worden gehouden en petities getekend. Denk aan Mauro, aan Howick & Lili, aan de talloze anderen die anoniem bleven – en door de mazen glippen. Of toch niet – en ‘conform’ worden uitgezet. En voor wie ooit het kinderpardon was uitgevonden, gevolgd door de ‘Afsluitingsregeling’. Helpen doet het dus niet. Welkom in het domein van willekeur en genade, onmacht en wreedheid. Niet álles is dus te regelen, af te wegen, te rationaliseren of domweg te slikken. Althans, mij lukt het niet. Want ja, een kind. Dat maakt alles anders.
Wat bekruipt me als ik de uitspraak lees? Een hekel aan juristerij, als ik eerlijk ben. Technisch-juridisch is het allemaal te volgen. En bestuurlijk-politiek kan ik ook nog wel billijken dat er harde grenzen moeten zijn in de asieltombola, waarin aanvragers tot het uiterste gaan om te mogen blijven. En je ziet in de rechtszaal best wat gekkigheid, met snel ingeruilde religies, identiteiten, dubbele paspoorten en mogelijk recente getatoeëerde christelijke kruizen om uitzetting naar het islamitische land van herkomst onmogelijk te maken.. Dat zal het nodige vragen van beslissers en beoordelaars – om dan de menselijke maat te blijven zien. En tegelijk de soms absurde wettelijke criteria te kunnen wegen. Op uitkomst, op disproportionele gevolgen voor een kind dat écht nergens iets aan kon doen. Daar faalt deze uitspraak dus. Uiteindelijk is de maatstaf toch ook of je een vonnis aan je eigen moeder kan uitleggen.
Het komt er op neer dat de Raad van State de 11-jarige Mikael, ‘de vreemdeling’ geheten, toerekent dat hij gedurende zijn Nederlandse bestaan niet steeds conform de regels ‘in beeld’ was bij de Staat. Namelijk niet altijd woonachtig in een azc, maar elders, waarbij moeder inderdaad geen adreswijziging had gestuurd. Die periode duurde voor „de vreemdeling en zijn moeder” langer dan de toegestane drie maanden, namelijk elf. De ratio is dat vreemdelingen beschikbaar voor vertrek moeten zijn. Wie „niet in beeld” is zou zich „onttrekken aan toezicht”.
Mikael ging intussen gewoon naar school en was daarmee ook niet onvindbaar. Dus of hij ‘in beeld’ was? Het lijkt me een definitiekwestie, waarmee een béétje creatieve rechter raad had geweten. Waarbij ook de strekking van de Afsluitingsregeling (het kind niet de dupe laten worden) had kunnen helpen. Maar dat mocht hier dus niet zo zijn. Hier was het lex dura sed lex. De wet is hard, maar het is de wet. En als de uitkomst niet bevalt, moet de politiek maar wat anders verzinnen. De rechter heeft gesproken en daar moeten we het mee doen. Minister Faber (PVV, Asiel en Migratie) wenst intussen het strengste asielbeleid ooit en kijkt weg. Het ventiel van de rechtsstaat zit dus verstopt.
Wat lees ik verder? Moeder werd in 2010 een asielvergunning definitief geweigerd. Mikael werd in 2012 geboren, dus als kind van een illegale vreemdeling. Moet ik daar een vraagteken bij zetten? Nee, dat doe ik niet. Mensen gaan relaties aan, vluchten, migreren en scheiden om allerlei redenen. Ieder z’n eigen zoektocht. Na 2012 begon het procederen rond Mikael. Eerst een beroep op de Afsluitingsregeling, voor kinderen. In 2015 was de doorbraak. De vreemdelingenrechter oordeelde dat Mikael en zijn moeder mochten blijven. Hoewel ze strikt genomen te lang ‘buiten beeld’ waren gebleven. Alleen werd hun nieuwe aanvraag in 2019 kennelijk afgewezen, waartegen het duo in beroep ging. Maar weer kregen ze gelijk van de rechtbank, nu in 2021. Of de IND maar opnieuw wilde beslissen, nu graag positief. Daarop ging de IND naar de Raad van State. Tweeënhalf jaar later komt die tot een oordeel. En werd daarmee dus onderdeel van het probleem, zónder dat mee te wegen. Dat Mikael in een voldongen feit is veranderd. Hij is een ingeburgerde Nederlander. Hij ís al thuis.
De ironie wil dat áls het Hoofdlijnenakkoord was uitgevoerd, we nooit van Mikael hadden gehoord. De eerste rechterlijke beslissing was dan de énige geweest. De nieuwe coalitie wenst immers hoger beroep in vreemdelingenzaken af te schaffen, dat nu is belegd bij de Raad van State. Kost maar tijd en geld, nietwaar. En of het wat oplevert?
Folkert Jensma is juridisch redacteur en schrijft om de week op maandag.
Een jaar of tien geleden kreeg basisschoolleraar Daniël Ponsen van zijn vrouw een Lego-minifiguurtje, een Romeinse legionair. „Ik was toen net uit de Dark Ages”, vertelt hij. Zo noemen volwassen Lego-fans (AFOL, adult fans of Lego) de periode, vanaf de puberteit, waarin ze niet met Lego speelden. „Als kind had ik veel ridder-Lego. Ik was toen al gefascineerd door de Middeleeuwen en door geschiedenis. En rond mijn 29ste ontdekte ik weer: dit is toch eigenlijk wel heel leuk.”
Dat kwam: Lego had een Volkswagen T1-busje uitgebracht. „Heel tof, die heb ik toen gekocht. Daarna ben ik al mijn oude ridder-Lego gaan uitzoeken. Kisten vol. Toen ging ik die kastelen weer in elkaar zetten, nog eens een set kopen, en nog een.” Hij heeft een mancave op zolder waar een deel van zijn Lego in vitrines (tegen het stof) staat uitgestald. „Maar je hebt nooit genoeg ruimte, hè.” En nooit genoeg tijd. Er ligt al lang een half af middeleeuws dorpje op hem te wachten.
Ponsens vrouw, zegt hij, heeft niks met geschiedenis, noch met Lego. Ze had geen idee hoe haar Romeinse Lego-legionair de hobby van haar man een nieuwe richting op zou sturen. Destijds gaf hij in groep acht een les over de expansie van het Romeinse Rijk waarin het figuurtje centraal stond. En over expansie gesproken: inmiddels heeft hij 180 minifiguurtjes die hij in zijn onderwijs gebruikt, van de tyrannosaurus rex en de neanderthaler tot Stephen Hawking en koningin Elizabeth II. Honderdvijftig ervan staan gefotografeerd en uitgebreid door hem beschreven op zijn website geschiedenisinminifiguren.nl. Het beschrijven van het levensverhaal en historisch belang van een figuurtje kost hem zo’n twaalf uur. „Het is nu geen hobby meer, maar vrijwilligerswerk. Waar veel kinderen van profiteren.”
Onlangs stonden ale figuurtjes drie weken lang uitgestald in twee vitrines in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Dat noemt hij „een jongensdroom die ik nooit had, maar wel is uitgekomen. Ik ben hier vroeger zó vaak geweest met mijn opa.” Nu gaat hij zelf met zijn dochter van vijf, als zij om het ‘Egyptemuseum’ vraagt.
Na twintig jaar voor de klas is Ponsen vorige maand overgestapt naar de bestuurlijke kant: hij is nu teamleider onderwijskwaliteit van de protestants-christelijke scholenvereniging (drie basisscholen) in zijn woonplaats Voorschoten. „Ik ga het lesgeven wel missen”, zegt hij in het café van het museum.
Soms moet het gewoon, of je het leuk vindt of niet
Ponsen wil eerst graag een paar misverstanden uit de weg helpen. Om te beginnen: „Het zijn geen minifiguren van Lego, dat mag je ook niet opschrijven. Het zijn minifiguren gemaakt van Lego-onderdelen. Lego is daar heel duidelijk in: als je iets zelf gemaakt hebt, mag je niet claimen dat het van Lego is. Dat is juridisch een dun lijntje.”
De legionair was kant-en-klaar gekocht, maar de meeste andere minifiguurtjes heeft hij zelf samengesteld. „Stephen Hawking was een van mijn eerste, in een les over de ruimte, zwarte gaten en Hawking radiation.” Op de basisschool, ja. „Ik heb ook een enorme fascinatie voor natuurkunde. Ik vind het leuk om in de klas Albert Einstein en de relativiteitstheorie uit te leggen. Mensen zeggen vaak dat dat niet kan, aan kinderen. Maar natuurlijk kan dat! Kinderen kunnen veel meer informatie opnemen en verwerken dan over het algemeen wordt gezegd. Dat is ook wetenschappelijk aangetoond.” Een van Ponsens nieuwste minifiguurtjes is een personificatie van de oerknal, want daar wilde hij graag een les over geven. Het hoofdje met vlammen (uit een Halloween-Lego-set) en lijfje vol sterren had hij online gevonden.
Hij speurt voortdurend naar nieuwe onderdeeltjes. Zijn Mata Hari heeft het bovenlichaam van Lego-Disney-zeemeermin Ariël; zijn oud-Egyptische hogepriesteres Merit draagt de jurk van Lego-Star Wars-prinses Leia. Soms laat hij een Lego-stukje bedrukken: zijn Rembrandt draagt een heel klein Nachtwachtje. Het is een van zijn figuurtjes met een witte molenkraag, net als Shakespeare en Hugo de Groot. „In die periode hadden ze allemaal molenkragen. Die onderdeeltjes zijn nu niet meer te krijgen. Ik denk dat ik alle Lego-molenkragen thuis heb.”
Kinderen kunnen veel meer informatie opnemen en verwerken dan wordt gezegd
Wat hij verder graag duidelijk wil maken: in zijn onderwijs zijn de figuurtjes slechts een middel. „In veel interviews is het geframed alsof ze een doel op zich zijn. Maar het doel is natuurlijk niet dat de kinderen iets leren over een figuurtje gemaakt van Lego-onderdelen. Het doel is een goede les over een historische persoon of gebeurtenis. Het minifiguurtje is de introductie. Over alles wat ik doe als leerkracht denk ik na. Ik doe niet zomaar iets, en al helemaal niet omdat het alleen maar leuk is.”
Bij zijn lessen legt hij uit wat de kinderen gaan leren, hij kijkt wat ze al weten en begrijpen. „En geschiedenisles begint bij mij altijd met een verhaal. Nu zet ik de figuurtjes als foto op het digibord, maar die legionair ging toen nog de klas rond. Dan zeg ik: kijk er eens naar, want dit is eigenlijk verrassend accuraat. En dan gaan ze vragen stellen: hoe heet dan zo’n speer, hoe heet dan zo’n schild? Een pilum en een scutum. Dan heb je betrokkenheid. En aan het eind van de les zijn ze het figuurtje min of meer vergeten.” Ze onthouden het verhaal. Al vroegen de kinderen wel al snel naar méér figuurtjes. Toen Ponsen er enkele tientallen had, zette hij ze in vitrinetjes per tijdvak, zodat ze niet worden meegenomen. „Want dat gebeurde nog weleens.”
De legionair was niet het eerste stuk Lego dat hij in een les gebruikte. Op de pabo studeerde hij af op een les met Lego, een klein lichtpuntje in zijn Dark Ages. „Kleuters krijgen nog vaak les met concreet lesmateriaal”, vertelt hij. „Stapelen met blokken, rekenen met geld. In groep acht is bij meetkundige opdrachten, plattegronden bijvoorbeeld, nog maar zelden concreet materiaal aanwezig. Dan moeten ze de rekenopdrachten in hun hoofd doen. Maar niet alle kinderen kunnen dat.” De groep die precies dat niet kon, gaf hij heel gerichte opdrachten met Lego-onderdelen. „Bouw deze plattegrond eens na. Toen zag je dat de resultaten binnen dat kleine onderdeel met 30 procent verbeterden. Omdat ze concreet visualiseerden wat ze aan het doen waren.”
Ook daar, benadrukt hij, was Lego een hulpmiddel. „Veel kinderen vinden het leuk, natuurlijk. Het motiveert heel snel. Maar of het nou Lego-blokjes zijn of andere blokjes: het is een middel dat aanspreekt. En toevallig is Lego dan mijn ding.”
Ik heb geleerd mijn interesses om te zetten in wat ik kan
Onderwijs, dat is ook zijn ding. Het was, meer dan twintig jaar geleden, zijn basketbalcoach die hem op het idee bracht. Ponsen, ruim twee meter lang, was een goede basketballer, maar moest stoppen toen hij keer op keer zijn enkelbanden scheurde. Zijn coach had hem de tieners zien coachen en zei: met kinderen werken is wel wat voor jou.
Dus na de havo ging Ponsen, met een kleine omweg, naar de pabo. „Ik had de droom om geschiedenis te studeren, en dat heb ik ook ooit wel geprobeerd, maar… ik kon niet leren. Inmiddels wel, aan de intelligentie lag het niet. Maar leren moet je leren. Ik heb geleerd om mijn interesses om te zetten in wat ik kan. Daar was ik op een gegeven moment echt goed in: wat ik interessant vond, kon ik tot me nemen.” Dus leerde hij dat hij de minder interessante stof ook interessant moest krijgen voor zichzelf. „Soms moet het gewoon, of je het nou leuk vindt of niet.”
Liedjes zingen op de pabo vond hij bijvoorbeeld vreselijk. „Wij moesten dertig liedjes opnemen of live zingen. Toen heb ik er met twee studievrienden zestien uur over gedaan om het allemaal op te nemen. Alleen maar lachen. Ik heb de video nog, het is zo vals als de neten. Maar weet je, voor elke opleiding geldt: een groot deel is gewoon discipline, gewoon volhouden.”
Inmiddels is het onderwijs duidelijk zijn passie, maar ook dat moet niet verkeerd begrepen worden. „Lesgeven is veel meer dan een passie, of liefde voor kinderen. Het is werk! Dus je moet continu jezelf blijven verbeteren, de wetenschap bijhouden om uiteindelijk het beste uit alle leerlingen te kunnen halen. Het filteren van onderwijsfabels is daar een belangrijk onderdeel van. Neem de ‘leerstijlen van Kolb’, of je een ‘denker, dromer, doener of beslisser’ bent – dat wordt nog steeds op pabo’s onderwezen, maar het is je reinste onzin. Of het idee dat leerlingen zelfstandig kunnen leren door ontdekken en zelf onderzoek doen. Leren vereist wel degelijk goede instructie en begeleiding. Anders wordt het, zoals onderwijswetenschapper Paul Kirschner zegt: alsof je je kind op de stoeprand zet en zegt, ga maar leren oversteken.”
Er wordt tegenwoordig vaak op onderwijs neergekeken, zegt Ponsen. Hij vertelt over een cartoon die hij ooit zag met een leraar, twee ouders en een kind; links vroeger, rechts nu. „Links zie je de boze ouders naar het rapport wijzen en tegen het kind zeggen: ‘verklaar dit slechte cijfer!’ Rechts is precies dezelfde setting, maar dan zijn de ouders boos op de leerkracht: verklaar dit slechte cijfer van mijn kind!’”
Ouders vragen steeds meer van zowel hun kinderen als de leerkrachten. „Dat kan terecht zijn en je moet altijd in gesprek blijven over het welzijn van de leerling. Maar ik ben wel een vakman. Je gaat ook niet met een piloot in gesprek om samen met alle passagiers de juiste vliegroute te bepalen.” Toen ouders tijdens de coronacrisis zelf thuis moesten lesgeven, kreeg Ponsen te horen dat dat wel pittig was. „Dan zei ik: ja, en jij hebt er maar één, ik heb er dertig. En het is ook écht een vak, een ambacht.” Ponsen nodigde ouders geregeld uit om in zijn les te komen kijken. „We kunnen nog veel goede leerkrachten gebruiken in het onderwijs.”
Wat het leven de moeite waard maakt, vindt hij de allermoeilijkste vraag die er is. „Daar heb ik niet één antwoord op. Maar professioneel gezien vind ik het de moeite waard dat ik van belang kan zijn voor de maatschappij.” Belangrijker werk dan basisonderwijs geven bestaat volgens Ponsen niet. „Je hebt een enorme verantwoordelijkheid voor een grote groep kinderen die de basis vormt van onze samenleving. Niet alleen wat kennisoverdracht betreft, je moet kinderen ook leren hoe ze met elkaar moeten omgaan. Als we het basisonderwijs vandaag afschaffen, houdt alles op. En we hebben echt een groot maatschappelijk probleem op dit moment, met de lerarentekorten en het niveau van het onderwijs. De maatschappij en het onderwijs beter maken, dat motiveert mij.”
Kunnen we daar zo lang mogelijk mee wachten, met die ‘beschavingsoorlog’ waar sommige mensen zo verlekkerd naar hinten? In Nederland lijken behalve NSC de andere coalitiepartijen er helemaal klaar voor, en ook in de Verenigde Staten kan het Trump en de zijnen niet snel genoeg gaan. Beschavingsoorlog? Het idee van de ‘botsende beschavingen’ van Samuel Huntington uit 1996, waarbij geen naties tegenover elkaar staan maar botsende culturen, ook binnen één natie. ‘The enemy from within.’
Eerst leek de wedstrijd Ajax-Maccabi Tel Aviv een Amsterdams probleem, toen werd het al snel een regeringsprobleem, inclusief de volle belofte van een kabinetsval, en ondertussen hadden Franse, Israëlische en Amerikaanse kranten er een kwestie van wereldproportie van gemaakt. Dat bedoel ik met ‘verlekkerd’: maak alles zo groot dat grootse woorden als ‘beschavingen’ en ‘botsing’ nog klein grut lijken, vergeleken met de zinderende werkelijkheid.
De afgelopen week stond ik voor zo’n dertig studenten in Den Haag, en een van hen, een jonge vrouw, in Amsterdam geboren, vroeg me wat ik nu precies vond van de ‘Amsterdamse gebeurtenissen’, ik vat het maar zo ondramatisch samen. Daarna ontspon zich met de hele zaal een gewone, en al even ondramatische vragenronde.
De volgende dag ging ik met een goede vriendin iets eten, en terwijl we elkaar maanden niet lijfelijk hadden ontmoet, ging ons eerste half uurtje heen met, weer, een bespreking van het tumult van de afgelopen week. Het grote voordeel van de vriendin is onder meer dat ze me nooit het gevoel geeft op eieren te moeten lopen. Trouwens, anders dan echte revolutionairen van zeer linkse of zeer rechtse snit zien we nauwelijks de schoonheid in van het breken van eieren om daar vervolgens kogelronde, revolutionaire omeletten van te kunnen maken.
Want dat is toch het idee: dat er van die gave omeletpunten zijn, die elk weer staan voor een andere, elkaar bestrijdende ‘beschaving’.
Tot slot van dit weekrapport: Zojuist naar de plaatselijke Lidl, waar drie stevige, Arabisch uitziende mannen met flinke baarden me bij de ingang stonden op te wachten. Ik was er klaar voor, maar niet voor deze scène: de een pakte de ander beet, en zoende hem woest op de mond. De derde keek verlekkerd toe – het was ‘verlekkerd’ op z’n zinnenstrelende best. Ik hoorde nog net dat ze Frans spraken, dus het waren geen stevige, Arabische mannen met baarden maar gewoon toeristen, zoals dat heet. Zo gemakkelijk vloeit dus de ene beschaving over in de ander.
Was er dan ophef om niks, de afgelopen tien dagen? Onzin, stilte was schandalig geweest. Maar politici die daar het begin van een beschavingsoorlog uit willen peuteren – dat is pas echt schandaleus.
Stephan Sanders schrijft elke maandag op deze plek een column.
Moet de rechtspraak zich verweren tegen de aantasting van de rechtsstaat? En zo ja, wanneer is dat precies aan de hand en welke vorm moet dat verweer krijgen? Of werkt de rechtspraak ‘gewoon’ door, terwijl intussen de (rechtse) politiek de rechtsstaat verder aantast? Oké, de druk lijkt van de ketel nu de machtsgreep van de PVV naar het noodrecht is mislukt. De smoes van een ‘gevoelde crisis’ heeft het terecht afgelegd tegen de rechtsstatelijke eis van een ‘dragende motivering’. De juridische criteria voor het tijdelijk buitenspel mogen zetten van de Staten Generaal zijn overeind gebleven, nog wel. Die luiden, samengevat: een acute, ernstige bedreiging van een ‘vitaal belang’ waarvoor normale wettelijke middelen ontoereikend zijn. En wel tijdens een crisis die voor iedereen onmiddellijk herkenbaar is.
Die ‘gevoelde asielcrisis’ bleek dus een doorsnee prioriteit die met ‘gewone’ spoed kon worden afgehandeld. Wat nu dan ook gebeurt, na maanden ophef, kletskoek en pseudo-machtsvertoon door minister Faber (PVV). De rechtsstaat overleefde deze operette-aanslag. Maar het is nu wachten op de volgende poging.
Wanneer de acute fase van die rechtsstatelijke crisis dan precies aanbreekt is een vraag die leeft in de trias politica – men voelt breed nattigheid. Ik merkte het eerder bij rechters in het oosten van het land die er een tweedagse opleiding mee afsloten. Deze week zit ik bij een gerechtsvergadering in de Randstad, ook over dit thema. De jaarlijkse vergadering van de ‘Praktizijns-Sociëteit’, van Amsterdamse advocaten behandelde vorige week de ‘staat van de rechtsstaat’ en de ‘fundamenten van de democratie’. En ik heb nog een uitnodiging voor een advocatentreffen over de rechtsstaat. ‘Is het tij nog te keren’ is de centrale vraag. Rechtspraak en rechtsstaat in radicaal rechtse tijden, hoe hoog zal de vloed komen en welke keuzes zijn er dan. Wie luidt dan de bel? Donkere tijden keren terug, dat is waar het nu over gaat.
Wordt het voor rechters en advocaten weer ‘wegkijken en doorwerken’, zoals tijdens de Duitse bezetting? Toen ‘erger voorkomen’ en ‘meeveren’ het excuus was. Eén negatief precedent uit die tijd doet nog steeds pijn. Het ontslag door de bezetter van Lodewijk Visser, de Joodse president van de Hoge Raad in november 1940. Alle raadsheren zwegen toen. Daarmee was de hoogste rechter in één keer z’n gezag kwijt, wat vervolgens nog decennia kostte om onder ogen te zien. Daar stond één positief precedent tegenover. In 1943 hield het Hof Leeuwarden een verdachte uit de wind met een opzettelijk lichte straf ‘om des gewetens wille’. En wel omdat de omstandigheden in Kamp Erica in Ommen ‘in strijd met de menselijkheid’ werden gevonden. Die rechters werden door de bezetter ontslagen.
Wanneer gaat het bij de Rechtspraak nu jeuken? Als het rechtse kabinet na de Macabi-rellen Nederlandse verdachten met een dubbel paspoort voortaan ‘denaturaliseert’ bij soortgelijke incidenten? En wel omdat het 2,5 miljoen Nederlanders met een migratie-achtergrond als ‘niet geintegreerd’ wenst te beschouwen en dus artikel 1 van de grondwet negeert? Of wanneer het kabinet, pak ‘m beet, senator Gom van Strien als Nationale Ombudsman benoemt, minister Marjolein Faber doorschuift naar de Raad van State als vice-president, Kamerlid Dion Graus NPO-voorzitter maakt en Kamerlid Gideon Markuszower voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak? Die dan prompt de pensioenleeftijd van ‘al die D66-rechters’ omlaag brengt, net als in Polen, zodat er ruimte komt voor rechters die wél betrouwbaar zijn? Waarna er tuchtrechtspraak wordt ingevoerd, vooral voor die rechters die al die ongewenste Europese regels toepassen?
Poolse rechters waren destijds (ook) niet voorbereid maar veroorzaakten wel snel publicitaire ophef, demonstreerden op straat en smeedden internationale coalities. Ze gingen vervolgens permanent op campagne ‘voor’ rechterlijke onafhankelijkheid, op markten, scholen en bij popfestivals.
Politieke actie dus, in combinatie met publiek lobbyen. Zie ik dat ‘onze’ toga’s ook doen? Van hen kennen we alleen acties in de vorm van papieren ‘manifesten’, meestal gericht tegen bezuinigingen, centralisatie, IT-projecten, uitkleden van de sociale rechtshulp of de samenvoeging van rechtbanken. Ik hoop maar dat onze magistraten achter de schermen alvast hun knopen tellen, bondgenoten zoeken, scenario’s bedenken, acties verzinnen en hun planning en organisatie op orde brengen. Voor als het misloopt.
Folkert Jensma is jurist en journalist en schrijft om de week op maandag.