De zaak
Een marketingbedrijf sluit in juni 2023 een overeenkomst met een klant voor een ‘klein pakket’ online marketingwerkzaamheden, deels voor drie maanden, deels voor een jaar. Kosten: zo’n 5.500 euro per maand.
Een week na aanvang spreken partijen af dat de klant in plaats hiervan een ‘groot pakket’ van dezelfde soort werkzaamheden zal afnemen, voor een maandbedrag van 18.000 euro.
Maar na één keer betalen wil de klant niet verder en weigert hij nieuwe facturen te voldoen. Volgens de klant was de eerste maand vrijblijvend en kon daarna ook maandelijks worden opgezegd.
Het marketingbedrijf denkt er anders over en stapt naar de rechter. In de dagvaarding staat dat de klant de offertes voor het ‘grote pakket’ had ondertekend. In die offertes stond dat de overeenkomsten voor drie maanden en een jaar golden.
De advocaat van de klant reageert in een brief aan de advocaat van het marketingbedrijf: de klant had níét voor het grote pakket getekend. Daarop past het marketingbedrijf zijn stellingen in de procedure aan. Het zegt nu dat het alleen zelf de offertes heeft getekend, in juni 2023. In een bijgevoegde schriftelijke verklaring zegt de ondertekenaar dat zij dit deed omdat zij zonder getekende offertes geen facturen kon aanmaken in het systeem.
Maar de persoon die dit verklaarde, was een ander dan degene die het marketingbedrijf eerder als ondertekenaar had genoemd. Volgens het bedrijf was dat indertijd een vergissing. Ook andere dingen kloppen niet: de offertes waren maanden later ondertekend, en het bleek wel degelijk mogelijk facturen te sturen zonder getekende offerte.
De uitspraak
Toegewezen, maar zonder vergoeding proceskosten
De rechtbank wijst erop dat je als partij in een civiele rechtszaak volgens de wet alle relevante feiten „volledig en naar waarheid” moet aanvoeren. Het marketingbedrijf had deze ‘waarheidsplicht’ geschonden door eerst te impliceren dat de klant had getekend, wetende dat dit niet klopte, om vervolgens lichtvaardig te proberen dit te verklaren. De stellingen over waarom, wanneer en door wie de offertes namens het marketingbedrijf waren ondertekend, klopten immers ook niet.
De wet zegt dat de rechter mag bepalen welke gevolgen hij of zij aan schending van de waarheidsplicht verbindt. De rechter kijkt daarbij naar de ernst van de schending en de overige omstandigheden. In dit geval zou het marketingbedrijf volgens de rechtbank „te zwaar worden getroffen” als de vordering zou worden afgewezen. Volgens de rechtbank was de klant namelijk wel degelijk akkoord gegaan met de offertes – weliswaar niet schriftelijk, maar wel impliciet. De klant had de eerdere offertes, van het kleine pakket, ondertekend. Daarin stonden ook de termijnen van drie maanden en een jaar. En de klant had de nieuwe offertes weliswaar niet ondertekend, maar wel ontvangen, en was zonder bezwaren de diensten gaan afnemen. De klant moet de achterstallige termijnen van ruim 85.000 euro dan ook alsnog betalen.
Toch blijft de schending van de waarheidsplicht niet zonder gevolgen: anders dan normaal hoeft de verliezende partij niet de proceskosten van het marketingbedrijf te vergoeden.
Het commentaar
„In het stráfrecht heeft een verdachte het recht om te zwijgen of zelfs te liegen, want niemand hoeft mee te werken aan zijn eigen veroordeling”, zegt Ruth de Bock. Ze werkte als rechter en is nu advocaat-generaal bij de Hoge Raad en deeltijdhoogleraar civiele rechtspleging. „Veel mensen denken dat dit in het civíéle recht ook geldt: mijn advocaat mag de zaak toch zo mooi voorspiegelen als hij wil? Maar dat is niet zo: je moet de rechter naar waarheid én zo volledig mogelijk informeren. Het komt erop neer dat je de feiten niet mag manipuleren.”
Volgens De Bock is dat een „superbelangrijk uitgangspunt” van burgerlijk procesrecht. „Als rechter ben je er niet bij geweest, je bent voor de feiten afhankelijk van wat partijen je vertellen. Wie een zaak verliest omdat de rechter uitging van verkeerde feiten, ervaart dat als heel oneerlijk. En rechtspraak is een publieke voorziening om je rechten te kunnen verwezenlijken, geen spel waarbij het de bedoeling is dat de handigste wint.”
Daarbij is lastig dat de partijen ieder een eigen perspectief hebben, zegt De Bock. Ze kunnen feiten verschillend interpreteren. En er zijn grijze gebieden. „Je moet alle relevante feiten op tafel leggen, maar als iemand zegt: ik wist niet dat het belangrijk was, zal de rechter de discussie niet altijd aangaan.”
Of overtreding tot een sanctie leidt, mag de rechter zelf bepalen. De Bock: „De waarheids- en volledigheidsplicht staat pas zo’n twintig jaar in de wet en neemt langzamerhand een steviger plek in. Hoe professioneler de partij en hoe wezenlijker de informatie is voor de zaak, hoe eerder sancties zullen volgen.” Ook in de soort sanctie is de rechter vrij. Hij of zij kan bijvoorbeeld de vordering helemaal afwijzen, een zwaardere bewijslast opleggen of, zoals in deze zaak, geen proceskostenvergoeding toewijzen. Dat laatste kan het marketingbedrijf zomaar 6.000 euro of meer schelen.
Uitspraak: Rechtbank Gelderland, 17 juli 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:4594.