De Olympische Spelen komen naar Nederland. Het is een casus die bijna alleen premier Dick Schoof, groot sportliefhebber, bedacht kan hebben. Op dinsdagmiddag zit zijn kabinet bij elkaar in het Catshuis, Schoof is zelf net terug van de huldiging van de Nederlandse medaillewinnaars en nu zitten de ministers en staatssecretarissen in kleine groepjes bij elkaar om te oefenen: hoe zouden zij met zijn allen zo’n enorme gebeurtenis als de Spelen in goede banen leiden? Wat kan er misgaan, op welk moment zijn zíj dan verantwoordelijk? En wie van hen precies?
Het was „gezellig” geweest, zeiden ministers na afloop. Toen was er ook nog wijn, er waren hapjes.
Bijna allemaal zijn ze nieuw als bewindspersoon, ze lijken er allemaal veel zin in te hebben. Zoals je vaak ziet bij beginnende kabinetten. Ze hebben hun oude baan opgegeven voor nieuw werk waarvan ze geen idee hebben hoelang het duurt of hoe zwaar het wordt. Dat verbroedert al. Zeker in kabinetten die breken met een vorig tijdperk is de sfeer in het begin meestal uitstekend, zoals Lubbers I (CDA en VVD) in 1982, of Paars I (PvdA, VVD, D66) in 1994. Pas later werd het moeilijk, en sloeg het chagrijn toe. Ook het kabinet-Schoof is een combinatie van partijen die aan iets nieuws beginnen na veertien jaar kabinetten-Rutte.
Verbroederend effect
Daar komt nog bij dat het een kabinet is dat bij een deel van Nederland en van de oppositie in de Tweede Kamer weerstand oproept: de PVV is de grootste regeringspartij. Ook dat lijkt op sommigen een verbroederend effect te hebben. Vóór de zomer kreeg minister van Asiel en Migratie Marjolein Faber, van de PVV, van ministers van andere partijen te horen dat ze „zo’n lieve vrouw is” en dat dus haar andere, harde „imago” in de buitenwereld „helemaal verkeerd” was.
Dick Schoof hoopt op een hecht team, hij zegt tegen veel mensen in Den Haag dat het „heel goed” gaat. Spannend wordt het zo goed als zeker pas als één van de coalitiepartijen PVV, VVD, NSC of BBB iets anders wil dan een van de ministers of staatssecretarissen, en in de Tweede Kamer ook anders stemt. Dat dat zal gebeuren, lijkt wel zeker.
Ook in het kabinet weten ze wat de bedoeling is: dat er elke keer naar meerderheden gezocht zal moeten worden, ook bij de oppositie, en dat de steun van de coalitie voor dit (in naam nog steeds) extraparlementaire kabinet niet vanzelfsprekend is.
Volgens VVD’er Johan Remkes, die voor het eerst minister werd in het kabinet-Balkenende I in 2002, gelden voor elk kabinet „basale spelregels”: „Probeer je een beetje in te leven in de ander, laat iedereen aan bod komen en laat ruimte voor humor aan tafel: dat moet van de premier komen.” In Balkenende I liep het meteen al mis, zegt hij, omdat sommige bewindslieden van de Lijst Pim Fortuyn „elkaar het licht in de ogen niet gunden”.
In een kabinet, zegt hij ook, speelt altijd wel electorale concurrentie. „Maar je moet met elkaar afspreken dat je daar niet zit met dubbele agenda’s, verras elkaar niet en probeer elkaar heel te houden. Houd het professioneel en zakelijk.”
Remkes is er niet zeker van dat dit kabinet deze basale spelregels al „verinnerlijkt” heeft. Anders zou er, denkt hij, in het allereerste debat met het kabinet, net voor de zomer, niet zijn getwitterd zoals is gebeurd: vicepremier Fleur Agema (PVV) zette vanuit het kabinetsvak een bericht op X waarin ze volgens haar bewees dat zij niet anders denkt over de hoofddoek dan burgemeester Femke Halsema van Amsterdam, oud-partijleider van GroenLinks. Het leidde tot ruzie bij de interruptiemicrofoon tussen Dilan Yesilgöz van de VVD en PVV-leider Wilders. Volgens Yesilgöz was die tweet het idee geweest van Wilders. Die noemde dat een „valse, vuile beschuldiging”.
Pastrami en krabsalade
Tussen de vier partijleiders van de coalitiepartijen PVV, VVD, NSC en BBB is het de laatste maanden lang niet altijd goed gegaan. De formatie was lang en moeizaam, en ruzies werden openlijk uitgevochten. Meteen na het eerste Kamerdebat met Schoof had Caroline van der Plas van BBB voorgesteld om met z’n vieren bij elkaar te gaan zitten en vorige week vrijdag was het zover: Van der Plas, Yesilgöz en NSC-leider Pieter Omtzigt kwamen langs op de werkkamer van Geert Wilders. Die had voor broodjes gezorgd: pastrami, krabsalade, kaas. Ze hadden het over hun vakanties, en ook nog over het debat. Bij de vier partijen klinkt dat ze zullen proberen om goed met elkaar om te gaan, zonder dat ze elkaar vastleggen op stemgedrag. Het is de bedoeling dat de vier partijleiders elke dinsdagochtend, net voor hun wekelijkse fractievergaderingen, bij elkaar komen.
De moeilijke verhouding tussen de partijleiders betekent niet automatisch dat de sfeer in het kabinet óók moeizaam is. Daar moeten de meeste bewindspersonen elkaar nog leren kennen. Dat er geen partijleiders in het kabinet zitten, kan het teamgevoel misschien nog wel versterken: de onderlinge ruzies van die vier zijn niet die van het kabinet.
De partijleiders hebben in mei afspraken gemaakt, én vastgelegd, in een ‘hoofdlijnenakkoord’. De bewindslieden hebben tot 6 september om die plannen uit te werken. Schoof heeft beloofd dat het ‘regeerprogramma’ ruim vóór Prinsjesdag, 17 september, naar buiten komt. In het kabinet valt al te horen dat die uitwerking onnodig is, omdat er weinig anders in zal komen te staan dan in het coalitieakkoord.
Gevechten over geld
Er zijn al teksten, maar er is nog geen geheel. De partijleiders van PVV, VVD, NSC en BBB hebben zich daar volgens betrokkenen nog niet mee bemoeid en ook nog niet meegelezen. Dat doen ze wél tegen het eind, net voordat de plannen naar buiten komen. Of er dan weer onderhandeld zal moeten worden, net als in de formatie, is nog niet zeker. Maar het is ook lang niet uitgesloten.
In een kabinet, zegt Johan Remkes, moet je elkaar wat willen gunnen. „En dat is in deze lastige omstandigheden geen gegeven, daar zal in geïnvesteerd moeten worden.” Want de echte gevechten, die meestal over geld gaan, moeten nog beginnen.
Op vrijdag, als de ministerraad voor het eerst na de zomervakantie weer bijeenkomt, horen de ministers dat het Centraal Planbureau verwacht dat het begrotingstekort oploopt, en dat nieuwe bezuinigingen de komende jaren mogelijk niet te voorkomen zijn. Wie gaat die bezuinigingen dragen? Eén minister zegt al op vrijdagochtend, voor de vergadering, dat er op zijn ministerie niet nóg meer te halen valt.
Vóór de ministerraad krijgt de ene na de andere minister de vraag van journalisten of ze het zien zitten met dit kabinet. En de een na de ander zegt er „vertrouwen” in te hebben. Volgens Femke Wiersma van BBB helpt het juist voor de onderlinge omgang dat er twijfels zijn: „Juist omdat het ter discussie wordt gesteld, denken wij: laten we die vier jaar dan ook maar gaan volmaken.”
Hoe moeilijk het wordt, zegt PVV’er Barry Madlener, minister van Infrastructuur en Waterstaat, moet nog blijken. „Ik ben heel benieuwd, de sfeer in het kabinet is in ieder geval goed.”