Column | Pin me niet vast op identiteit

Sinds ik meedoe in het publieke debat, met columns in NRC, met radio- en tv-bijdragen en op sociale media, zijn mensen op zoek naar mijn ‘zuivere’ identiteit. Voor sommigen kan ik nooit Turks genoeg zijn, van hen krijg ik wekelijks de term ‘nep-Turk’ naar mijn hoofd geslingerd. Mijn opvattingen worden weggezet als te Nederlands, als anti-moslim of anti-Turks (omdat ik kritiek op Erdogan heb). Meestal laat ik die reacties gaan, het hoort erbij. Maar soms gaan ze ver. Een Turkse Nederlander heeft ooit juridisch onderzocht of ze mij zou kunnen laten vervolgen naar aanleiding van mijn ‘schaatscolumn’ in NRC, uit 2021, waarin ik het betreurde dat ik Turken zo weinig in musea, op de Waddeneilanden of op het ijs zag.

Ik heb geen recht van spreken volgens veel Turkse Nederlanders, want in hun ogen ben ik te veel ‘vernederlandst’. Sommigen menen zelfs dat mijn mening opgedrongen zou zijn door mijn man, die geen Turkse roots heeft. En ik zou niets van Turkije weten. Terwijl ik vermoed dat mijn kennis van Turkije, de Turkse taal en de Turkse politiek en geschiedenis vele malen groter is dan die van mijn vaak derde of vierde generatie Nederturkse critici, die ik in Turkse badplaatsen vaak in zeer gebrekkig Turks hoor hakkelen bij de ober of de hotelreceptie. Dat ik me als ‘geassimileerde Nederlander’ juist prima kan bewegen in Turkije past niet in hun identitaire hokjesdenken.

Aan de andere kant van het politieke spectrum speelt het net zo sterk. Voor vele rechts-populistisch georiënteerden ben ik geen ‘nep-Turk’, maar juist een ‘nep-Nederlander’. Dat slingeren ze me op sociale media vooral naar mijn hoofd als ik opvattingen uit die hen niet aanstaan. Onlangs was dat weer eens het geval bij de discussie over de uitzetting van het elfjarige Armeense jongetje Mikael. De jongen is meer dan geïntegreerd en kan later zonder twijfel een bijdrage aan onze maatschappij leveren, betoogde ik. Hoewel ik voor een streng immigratiebeleid ben, vind ik dat een kind dat door systeemfalen eerst elf jaar lang kon wortelschieten, niet vlak voor zijn start op het gymnasium het land uitgezet moest worden. Die mening leidde tot de gekste reacties, die er vaak op neerkwamen dat ik er als Turk een geheime ‘immigratie-agenda’ op na zou houden.

Ook kritiek op Wilders dulden lang niet al zijn aanhangers. Sommige PVV-stemmers hebben me meermaals gewaarschuwd om me terug te trekken uit het debat. ‘Bemoei je niet met zaken die jou als Turk niet aangaan.’ Sommige PVV’ers zien ook de raarste verdienmodellen achter mijn opvattingen. Anderen menen dat ik in de kern extreemlinks zou zijn.

Het zo vastgepind worden op mijn vermeende identiteit, is iets wat ik vroeger veel minder sterk ervoer. Ik werd veel meer beoordeeld als Nederlands burger, als mens die zijn eigen opvattingen vormt, los van de groep waar hij uit voortkomt. Eigenlijk zoals iedereen in dit land behandeld wil worden: als iemand die zelfstandig kan nadenken, zijn eigen leven probeert vorm te geven, en niet levenslang geïdentificeerd wil worden met zijn afkomst. Maar culturele identiteit is voor veel Nederlanders blijkbaar heel belangrijk in het publieke debat. De boodschapper moet in een of ander hokje geplaatst worden en daar mag hij niet uit.

Ergens kun je het de aanhangers van zowel het rechtse als het Turkse identiteitsdenken niet eens zo erg kwalijk nemen. Denken in identiteiten is het laatste decennium breed omarmd door progressief Nederland. Het nadruk leggen op het wit-zijn of zwart-zijn, op iemands seksuele identiteit, geloof of culturele wortels is in korte tijd de hele samenleving gaan doordesemen. Iemand beoordelen louter op diens gedrag, en discussiëren louter op basis van argumenten, lijkt minder belangrijk dan iemand primair beoordelen op huidskleur, culturele afkomst of seksuele identiteit. In mijn jeugd heette dat laatste racisme. En wat mij betreft is het dat nog steeds.

Aylin Bilic is headhunter en publicist.