Column | Een wandeling in de zomer

Een maandag in de zomer, een pad tussen de bomen. Hun schaduw geeft ons koelte. Ik loop hier met M. en hond Doris. M. en ik zijn al twintig jaar bevriend. Het voordeel van lange vriendschappen is dat je de verschillende tijden uit iemands leven kent en dat je weinig woorden nodig hebt. M. bracht me boodschappen toen ik ooit heel ziek was van liefdesverdriet, ze kent mijn eerste hond en ik de hare, we sturen elkaar al jaren foto’s van onbegrijpelijk design (daar zit de wereld vol mee, let er maar eens op). Met alles wat verdwijnt geeft vriendschap bestendigheid.

De afgelopen twee jaar hebben M. en ik weinig contact gehad omdat ik ziek was – een van de kenmerken van long covid is dat sociaal contact vrijwel onmogelijk wordt, je wordt er namelijk zieker van. Nu ik weer dingen kan vind ik alles leuk en mooi: het groen van het gras, treinreizen, met mensen praten, gewoon zitten. Het is heerlijk om te kunnen zitten zonder je beroerd te voelen. Ook deze wandeling voelt heel idyllisch. Ik ben geen fan van de zomer, maar de schaduwen van de boomblaadjes zijn zo mooi, en het is zo fijn om met M. te praten. Zelfs de warmte is prettig.

Tegelijkertijd is deze wandeling gekleurd door de eindigheid. We lopen namelijk over dit pad omdat het vlakbij het ziekenhuis is waar M. straks naartoe moet. Ze heeft longkanker, niet omdat ze rookte, maar door een zeldzame mutatie. Ze doet mee aan een onderzoek maar ze kan niet meer genezen. M. vertelt dat ze de toekomst mist. De vanzelfsprekende aanwezigheid ervan, dat er nog veel van is, geen oneindige hoeveelheid natuurlijk, maar voorlopig genoeg.

De tijd verandert sowieso als je lang ziek bent. Het heden blijft zich maar herhalen, het verleden dringt zich op nieuwe manieren op. De dagen wegen tegelijk meer en minder. Meer omdat je doordrongen bent van hoe fragiel het leven is, minder omdat je zo weinig meemaakt. Fragiel is het leven voor iedereen, alleen heb je normaal gesproken de luxe om daar niet steeds aan te denken.

Omdat we over de dood praten, is het grote onbekende vlakbij. Toen mijn vader bijna doodging zag ik hem op een klein richeltje staan, een plateautje aan een rots. Om hem heen was het grote niets. Ik zat aan zijn bed en kon nog met hem praten maar hij stond daar, alleen. Vanochtend loop ik met M. samen langs die afgrond. Het is ontzagwekkend en ik heb er weinig woorden voor, in elk geval weinig woorden van troost.

In de Zhuangzi, een belangrijk werk uit het taoïsme, is de dood een van de vele transformaties die er zijn. Alles verandert steeds en het is de kunst om mee te leren geven. In die gedachte kan ik zelf vrede vinden, maar het is anders als het om iemand gaat van wie je houdt, die wil leven en haar oude leven mist.

Als ik thuis ben blijft de stilte bij me. Het bestaan zit steeds weer net anders in elkaar dan ik dacht – wat belangrijk is, want dat verschuift, en wat je taak is als mens. We leven ons leven in groeiende kringen, zoals de Duitser dichter Rainer Maria Rilke dat noemt, die zich over de dingen uitstrekken, maar ze nooit kunnen vatten. We cirkelen om wat telt.

Doris ligt op het kleed naar me te kijken. Honden zijn hier beter in, die weten dat het erom gaat bij iemand te blijven, naast iemand te blijven lopen, op het pad dat zich aandient. Dat het erom gaat dat we er zijn, nu en voor even. En dat vandaag ook elke dag is.

Eva Meijer is schrijver en filosoof. Ze schrijft om de week een column.