Column | Als de natuur terugslaat

Vlinders die verdwijnen uit Nederlandse tuinen. Rondsluipende wolven in Europese bossen. Haaien die mensen op vakantie aanvallen. Aziatische tijgermuggen en Afrikaanse horzels op plekken waar ze niet thuishoren. Dit alles is een teken aan de wand: de natuur is van slag en de mens is de schuldige.

Neem ook dat dode berenjong in hartje New York, tien jaar geleden als grap in Central Park achtergelaten door niemand minder dan presidentskandidaat Robert F. Kennedy Jr., die het bizarre verhaal opbiechtte in een X-video. Natuurbeschermers reageerden verbolgen.

De verontwaardiging is begrijpelijk. Dat de mens de natuur kapotmaakt, is een gegeven. Iets heel anders is de vraag of de natuur wraak kan nemen. Natuurlijk niet, zou je zeggen. De natuur is blind, heeft geen ziel. Maar dat is niet wat we zien in de wereld van de verbeelding, waar de ‘eco-horrorfilm’ welig tiert.

In de kaskraker Bear Cub Massacre, die ik ter plekke verzin, komt het berenjong tot leven op het moment dat een stomdronken politicus die in Central Park neerlegt. ‘Bear Cub’ zet vervolgens zijn klauwen in de keel van de man en rukt zijn strottenhoofd eruit. Bloed overal. Vervolgens ziet Bear Cub vanuit het donker allerlei dieren verschijnen die hem adorerend aankijken. Dan leidt de beer de Grote Central Park Dierenopstand. En binnen het volgende anderhalf uur verandert de Big Apple in een post-apocalyptische woestenij terwijl de dieren de macht grijpen.

Dit is een variatie op de recente eco-horrorfilm Cocaine Bear. Lees die titel en het verhaal vertelt zichzelf: het doorgesnoven dier neemt verschrikkelijk wraak door om de vijf minuten mensen te verscheuren.

Hier zien we de natuur gecorrumpeerd door uitspattingen van de hedonistische mens. Want dat was Kennedy. Hij was in de Hudson-vallei aan het valkenieren toen hij het doodgereden berenjong op de terugweg aantrof. Hij nam de beer mee, want hij wilde hem villen, slachten en daarna het vlees „in de vriezer stoppen”. Zo toonde Kennedy zich vooral mens van nu. Kost wat kost ‘genieten’: grappen en grollen en zich volproppen met vlees.

Gevoel voor humor heeft de natuur niet, net zomin als zij haar toorn op de mens kan loslaten. Maar dat laatste verzinnen wij er dus maar wat graag bij, in eco-horror, en dat is veelzeggend. Waar het in werkelijkheid om gaat is dat we aanvoelen dat we bang zouden moeten zijn. Diep vanbinnen zijn we vervuld van wanhoop doordat onze eigen, natuurlijke instincten – waar we kennelijk zélf machteloos tegenover staan – klimaatverandering in de hand werken. Gevolg: het menselijk leven voor altijd veranderd. De dodelijke hittegolven. Overstromingen. Bosbranden. Smeltende ijskappen. En ga zo maar door.

Nog het meest raken de verdwenen vlinders mij. In wat voor wereld leven wij als er geen kleurrijk gefladder in bos of tuin meer is? Allerlei dieren slaan terug in onze verbeelding: beren, uitstervende haaien, wolven, ja, ook de muggen en de horzels vallen de mens massaal aan in allerlei fictie. Maar vlinders?

Ja, ook vlinders, vrees ik. FBI-agent Clarice Starling vindt er een verstopt in de keel van het zesde slachtoffer van seriemoordenaar Buffalo Bill in Thomas Harris’ roman The Silence of the Lambs (1988). Een verpopte doodshoofdvlinder, Acherontia atropos. Acheron. Een van de rivieren die de zielen van de doden naar Hades brengt. En Atropos. De Onafwendbare. De oudste van de Schikgodinnen, die finaal de levensdraad van mensen doorknipt.

Gawie Keyser schrijft deze zomer een reeks columns over de relatie tussen werkelijkheid en verbeelding.